Vijftien jaar Malik-Verlag

IN Maart 1917 vervoegde een jongeman zich bij het Handelsregister in Berlijn. Hij overhandigde den dienstdoenden ambtenaar een inschrijvingsformulier van een uitgeverij. De dienstdoende ambtenaar las het inschrijvingsformulier, bleef steken bij het woord ‘Malik’. Hij schoof zijn bril in de hoogte en zag den jongeman achter het loket wantrouwend aan. De ambtenaar kuchte eenige malen, herlas het formulier, doch bracht het ook ditmaal niet verder dan het woord ‘Malik’. Hij schudde het hoofd en ging met het formulier naar een hooger geplaatst ambtenaar. De hooger geplaatste ambtenaar las het formulier eveneens door maar stuitte eveneens bij het raadselachtige woord ‘Malik’ en fronste daarbij zijn wenkbrauwen.

Het was Maart 1917 en wie kon deze ambtenaren van het Pruisische Handelsregister de zekerheid verschaffen, dat achter dit geheimzinnige woord ‘Malik’ geen poging tot samenzweering school?

De jongeman, die nog steeds voor het loket stond, liet zich ondanks de bedenkingen en de bezwaren van de beide ambtenaren niet afschepen en het resultaat was, dat hij zijn Malik-uitgeverij - naar den roman van Else Lasker-Schüler genoemd - ingeschreven kreeg.

In 1916 had Wieland Herzfelde, de veldheer van deze expeditie - in Lasker Schülers roman ‘Malik’ als ‘Roland van Berlijn’ voorgesteld - met zijn broer Helmut, de latere photo-monteur John Heartfield, het tijdschrift ‘Neue Jugend’ gesticht, dat vermomd als een argeloos literatuurblad gezonde hoeveelheden springstof onder de menschen bracht.

Dit waren dagen van onbeperkte censuur-willekeur - die wij in 1932 dus juist vijftien jaar later in noodverordeningsgedaante terug hebben -, doch ondanks deze verzwarende omstandigheden, wist het tijdschrift zeven afleveringen te beleven. Herzfelde's medewerkers waren de teekenaar Georg Grosz en de dichter Franz Jung. Vanzelfsprekend had het wilhelmische militairisme in deze dagen geen kunst noodig, maar solda-

[p. 84]

ten, waarom de Malik-groep en bloc werd ingerekend en naar het front afgeschoven. Hier bleven de ‘Neue Jugend’-menschen de rest van den oorlog als hardnekkige simulanten, voortdurend in botsing met hun meerderen.

Het dadaïsme ontstond in deze atmosfeer van gedwongen schijndood zijn en van uiterste vertwijfeling, de opstand van weinige, door de onderdrukking van hun individueelen geest revolutionnair geworden kunstenaars.

Met weinig begrip van den zakelijken ondergrond van de toenmalige feiten en gebeurtenissen, wilden zij zich als kinderen tegen den overweldigenden waanzin der zinlooze wereld verzetten en hoe tegenstrijdig dit ook lijkt, vond dit verzet zijn uiting in een politieke noodkreet.

Dat allerlei uit hun schuilhoeken gekropen en daarbij zeer burgerlijke literaten, zich onder het dadaïsme schaarden, doet aan de oorpronkelijke eerlijkheid van deze beweging niets af. De kern van dada vormde de Malik-groep en de door hen uitgegeven tijdschriften ‘Dada’, ‘Jedermann sein eigner Fussbal’ en ‘die Pleite’ waren een fel verzet tegen de omringende conventioneele bedriegerijen.

In alle tijdschriften werden de geestelijke miskramen van het sinds acht jaar slapende ‘Stresemann-Duitschland’ met een desinfecterende ironie weggenomen De hausse van het Amerikanisme leeft van 1916 tot 1926 in de teekeningen van Georg Gross. Voor het eerst lanceert John Heartfield de photomontage voor boekomslagen waardoor eindelijk met het feodale uiterlijk van boeken gebroken kon worden. Met verwijzing naar deze periode moet vastgesteld worden, dat de huidige ‘nieuwe zakelijkheid’ stellig niet ‘nieuw’ is. 1922 brengt Georg Grosz: ‘Mit Pinsel und Schere’.

Ondanks de vervolging van de boekhandelaren, of wellicht juist dank zij deze vervolgingen, is de Malik-Verlag groot geworden. In benarde dagen moest Herzfelde zelf de post in Berlijn bezorgen, omdat het geld voor postzegels ontbrak. Het kantoor, in een dakkamer gevestigd, diende 's nachts als slaapvertrek voor Georg Grosz.

Met de November-revolutie deelde de Malik het lot van de arbeiders. Een door de Malik-groep georganiseerde optocht zou groote gevolgen hebben. Voor dezen optocht waren paarden en wagens en een harmonie met veel koper gehuurd. De paarden hadden lange dekens om, met afbeeldingen beplakt uit het tijdschrift ‘Jeder Mann Sein eigner Fussball’.

De optocht vertrok van den Kurfürstendamm. Het koper van het orkest schalde ‘Ich bin ein Preusse, kennt ihr meine Farben’. Achter de muziek marcheerden de medewerkers van het blad, Walther Mehring, Georg Grosz, John Heartfield, Richard Heelsenbeek. Op weg door de stad boden zij de voorbijgangers tijdschriftnummers te koop. Op den Alexanderplatz werd de optocht door bereden politie teruggedreven, op den Potsdammer Platz was de geheele oplage verkocht en de uitgever Wieland Herzfelde door de Noske-soldaten gearresteerd. Vier weken gevangenisstraf, een geldboete en verbod tot verder verschijnen brachten het tijdschrift aan hetzelfde einde als haar voorgangers ‘Die Pleite’ en ‘Der Gegner’.

Doch ook deze dagen wist de ‘Malik’ te overleven. In de na-oorlogsche jaren lieten zij de avonturen-roman van Harry Domela: ‘Der falsche Kronprinz’ verschijnen, de kostelijkste satire op het feodale Duitschland, die ooit geschreven werd. Dan bracht men volledige uitgaven van Upton Sinclair, een van de schrijvers die in Duitschland het meest gelezen worden, verder volledige uitgaven van Gorki, Tolstoi en het laatst van Ehrenburg.

Dat de Malik-Verlag in verloop van vijftien jaar zijn strijdvaardigheid niet verloren heeft, blijkt uit de uitgave van Ottwalt's roman ‘Denn sie wissen, was sie tun’, een Duitsche justitie-roman, die om zijn openhartigheid in het ‘Weekblad voor het Duitsche Recht’ niet besproken mag worden. Van Sergej Tretjakow, den schrijver, die door onze regeering het betreden van Nederlandschen bodem verboden werd, verscheen vorige maand ‘Feld-Herren’ een roman uit Sovjet-Rusland, die wat inhoud betreft zeer zeker als pendant van Ottwalt's boek kan gelden.

JACQUES GANS