De Fietsjongen

Justus Ehrhardt: Strassen ohne Ende. - Agis Verlag. Berlijn 1931.

DE 17-jarige fietsjongen Hans Schulze heeft van zijn patroon Friedlander & Co. 83 mark, die hij bij een klant moest innen, verduisterd. Voor deze 83 mark heeft hij bij Aschinger boletten gegeten en Lilly, het mooiste meisje van Wedding, naakt gezien. Zooiets kan voorkomen bij jongelui op dien leeftijd. Zijn vader is draaier bij de A.E.G., die juist loonsvermindering heeft ingevoerd; zijn moeder is schoonmaakster bij de Danat bank.

Hans Schulze weet zich met de zakelijkheid van een 17-jarig Berlijner door het geval heen te slaan. Hij rijdt al weer op een andere driewieler. Thans bij Schickler, huishoudelijke artikelen. 18 mark in de week. Hiervan 16 mark voor thuis. De overige 2 mark in de week, wordt aan Friedlander & Co. afbetaald op het bedrag van 83 mark.

Hans Schulze wil op den goeden weg blijven. Zie, hoe hij op zijn driewieler door Berlijn snelt. Doe het hem eens na. November is koud en vochtig. In Berlijn zijn vele straten zonder einde, doch wanneer men ten slotte een einde bereikt heeft, monden zij weer uit in andere straten, die ook eindeloos zijn. De fietsjongen Hanz Schulze trapt. Door het Berlijnsche westen. In de winkeletalages van den Kurfürstendamm staan fijne dingen. Alle soorten worst en koek. Het pak van den fietsjongen Hans Schulze is gerafeld en opgelapt. De heeren van den Kurfürstendamm dragen mooie pakken. Een van deze heeren kon hem best een pak cadeau maken. Zoo'n heer had thuis nog wel vier of vijf pakken. Als hij eens een portefeuille vond met 300 Mark. Doch Hans Schulze vindt geen portefeuille en geen van de heeren op den Kurfürstendamm schenkt hem een pak.

Hoe moeilijk laat die fiets zich vooruittrappen. De fiets kruipt ...

De kar moet grondig gesmeerd worden, of Hans Schulze moet niet zoo waanzinnig droomen. Dan snelt de fiets weer langs eindelooze straten.

Eenmaal heeft het tuchthuis hem reeds bedreigd. Hans wil behoorlijk blijven. In den arbeid slaagt hem dit ook. Dan gaat hij naar huis. Huis? De enge woonkamer aan de tweede binnenplaats. Hans kan niet binnen deze begrenzing blijven. Hij vlucht de straat op. Een vriend doet hem uitgebreide verhalen van meisjes en van de bioscoop. Deze verhalen prikkelen zijn verlangen. Maar Friedlander & Co. krijgt zijn 2 mark zakgeld in de week.

[p. 244]

Weer rijdt Hans Schulze op zijn driewieler door Berlijn. Potsdammer-Bahnhof. Daar vertrekken veel treinen. Daar staat een trein met een restauratiewagen. ‘O, Harmonika-Zug’ dichtte Valéry Larbaud. Doch de fietsjongen Schulze heeft nooit van Valéry Larbaud gehoord. Ook al heeft hij een vaag vermoeden van Hamburg en Oceaanstoomers.

Een week later rijdt Hans Schulze met 470 mark van Schickler & Co. in een rood en goudgelakte D-trein het Lehrter Bahnhof uit naar Hamburg. Zijn signalement wordt doorgegeven. Wanneer Hans Schulze nu gesnapt wordt, wacht hem onherroepelijk tuchtschool. Er bestaat geen terug meer. Hij weet dit, wanneer het geld ongenoten opraakt. Hij weet, dat hij nu moet leven, dag en nacht, op het meest harde element dat onze aarde kent: de straat.

Hans Schulze is niet alleen. Zijn geval bewijst geen bizondere aanleg tot misdadigheid. Er zijn tienduizenden Hans Schulze's in Duitschland en millioenen op de geheele wereld. In Duitschland zijn zij in dorpen, in steden en langs de onafzienbare wegen van het rijk. 's Nachts slapen zij in leegstaande schuren of schuiten. Op lompen of op afval. In den zomer in het woud of aan een berm van den weg. Zij zijn doorkneed in de meest uitgeslepen techniek van het vagebondeeren. Zij zwerven rond op valsche papieren. Zij vormen een solidair leger van de straat. Vooral staan zij hecht tegen dien eenen vijand, die hen altijd bedreigt: politie-tuchthuis. Zij weten beter dan wie ook, wat honger beteekent, maar ze houden vol. Toch zijn zij allen nog geen 21 jaar oud.

Waarom dit alles? Omdat zij allen iets meer wilden hebben, dan de omstandigheden hen schonken! Eénmaal de beklemming van een Berlijnsche binnenplaats ontvluchten! Eénmaal in een rood en goud gelakte D-trein rijden! Hebben zij daar recht op? ‘Neen,’ zegt de Staat. ‘Orde moet er zijn.’ ‘Orde moet er zijn,’ zegt Stadtrat Höllig tegen den goedwillenden reclasseeringsbeambte Leukel, die zich de zaak Schulze bizonder ter harte neemt.

Justus Ehrhardt heeft in dit boek de tragiek van den fietsjongen geschreven! Hans Schulze, dien hij heeft uitgebeeld, leeft. Hij is aan te wijzen in iederen kneip van de Münzstrasse of van de Alexanderplatz, in iederen zwerver langs de eindelooze straten van Berlijn, van het Duitsche Rijk.

 

Berlijn.

JACQUES GANS