[p. 242]

Fransche letteren

Léon Carias, Anatole France. - Rieder, 1931.

RUIM zeven jaar na het overlijden van den grooten France, heeft Léon Carias, een zijner grootste bewonderaars, zelf schrijver van enkele fijne, poëtische schetsjes, een boek uitgegeven, dat van een roerende piëteit getuigt. Deze Anatole France is verschenen in de serie ‘Maîtres des Littératures’ bij Rieder; in dezelfde serie zijn reeds o.m. een Shakespeare, een Vega, een Proust, een Balzac en een Zola verschenen, die alle een goede pers hadden. Het is een zusterserie van de bekende geïllustreerde monografieën van groote componisten (blauwe reeks), schilders (oranje reeks), beeldhouwers, en van de ‘Bibliothèque Générale illustrée’, waarin o.m. Prof. Gustave Cohen's beide deelen van ‘Le Théâtre en France au Moyenâge’ uitkwamen.

Wat al deze min of meer populair bedoelde werken zoo aantrekkelijk maakt, is, zeker niet in de laatste plaats, het feit, dat de helft door tekst, de andere helft door uitmuntende gravures wordt beslagen. Zoo is het ook weer met deze France gesteld: zestig pagina's illustratie van allerlei allooi, sluiten dit prettig geschreven boek af. In deze beeldengalerij vindt men portretten, caricaturen, facsimilé's, afbeeldingen van France's boek-omslagen, bandjes, van het fraaie borstbeeld van Bourdelle etc.

Ofschoon op het titelblad vermeld staat, dat Carias de maker van dit boek is, mogen wij niet vergeten, dat een groot aandeel van het succes voor rekening komt van den verzamelaar van het illustratiemateriaal, den steeds bescheiden Jacques Lion, die in zijn woning te Parijs een Franceanum heeft ingericht, dat eigenlijk voor alle France-bewonderaars moest opengesteld worden als een waar museum. Vaak hebben wij daar uren lang gesnuffeld in allerlei Franceana, handschriften, zeldzame eerste drukken, drukproeven met correcties van den meester etc., en daar ook kan men, benevens voorwerpen die aan den grooten schrijver hebben toebehoord, zooals zijn eenvoudig inktfleschje met penhouder, zijn stempel etc., een prachtig afgietsel vinden van Bourdelle's bovenvermelde buste van France.

Men weet wellicht niet, dat er verscheidene kleine, voor bibliofielen hoogst belangwekkende en kostbare, boekjes, brochuretjes gedrukt zijn ‘aux dépens d'un amateur’ zooals het titelblad vermeldt, niet in den handel en slechts vervaardigd voor de intimi van genoemden, anonymen ‘amateur’ die niemand anders is dan... Jacques Lion. Lion is wel degene onder de platonische liefhebbers der schoone letteren (van beroep is hij industrieel) die France's werk het beste kent. Hij verzamelt alles wat in de geheele wereld over France verschijnt en het deed ons goed, bij een van onze bezoeken, te mogen constateeren, dat ons land uitstekend vertegenwoordigd is in zijn groote verzameling Franceana: wij vonden er afleveringen van tijdschriften (‘Elseviers' M.’, ‘Vragen van den Dag’ ‘Het Fransche Boek,’ etc.) en couranten, en een exemplaar van alle in het Nederlandsch vertaalde boeken van France. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat de plaatjes in dit boek zoo vele merkwaardige documenten toonen, zooals het zeer zeldzame, op 67 exx. gedrukte ‘Café Procope’, dat ‘Gérôme’ is geteekend (France's pseudoniem uit den allereersten tijd); schoolrapporten, een afgietsel van France's rechterhand, zijn vouwbeen, en ... de Nederlandsche vertaling van ‘Thaïs’; als men scherp kijkt, ziet men de woorden ‘Serie Beroemde Meesterwerken’ zeer leesbaar geclicheerd!

illustratie
ANATOLE FRANCE

Van ‘Thaïs’ beeldde Lion alle Fransche en een groot aantal buitenlandsche uitgaven af: de Engelsche, de Turksche, de Grieksche, de Russische, de Italiaansche, de Spaansche, de Zweedsche etc. Zelfs de film werd niet vergeten: op blz. XLVIII vinden wij de Féraudy in de rol van Crainquebille!

Men verwondere zich er niet over, dat wij in onze bespreking meer aandacht vragen voor de ‘bijlagen’, de verluchtingen, dan voor den bio-bibliografischen tekst zelven. Zooals wij zeiden, is de tekst dezer uitgaven min of meer populariseerend bedoeld, en zoo zal de vakman hier eigenlijk weinig of geen nieuws vinden; de leek echter krijgt hier, zeer tot zijn gemak, een met zorg gekozen bloemlezing uit al de speciaalstudies, die over France verschenen, vooral sedert 1924. Wij denken in dit verband aan het aardige anecdotische werkje van Georges Girard: La Jeunesse d'Anatole France, 1844-1846 (N.R.F., 1925) en aan het zeldzame brochuretjé van Georges Huard, ‘Anatole France et le quai Malaquais’, in 1926 door Champion in beperkte oplaag uitgegeven. Een beknopte bibliografie volgt den tekst: wij vinden er de belangrijkste aan France gewijde studies in van Marcel Le Goff, Pierre Calmettes, Michel Corday, Madame Lahy-Hollebecque, Mme Pouquet, Jacques Roujon, Gabriel des Hons, René Johannet, Gonzague Truc, de beide deelen van Nicolas Ségur's ‘Conversations’, en zèlfs het schotschrift ‘Un Cadavre’.

Zèlfs ...

Want wie ontbreekt, en op wien ook in den tekst, wanneer Carias het over France's Zuid-Amerikaansche tournée heeft, niet de geringste zinspeling wordt ge-

[p. 243]



illustratie
Het ex-libris van Jacques Lion

maakt, is de moderne ontevredene, Jean-Jacques de Kleine, volgens den Burgerlijken Stand Brousson genaamd.

Een kleine onjuistheid die trouwens een drukfout kan zijn: het werkje van Georges-Armand Masson: ‘Anatole France, son OEuvre’ (1923) verscheen niet bij de N.R.F., maar bij de N.R.C. (= (Nouvelle Revue Critique).

En ten slotte een voorbehoud waar wij dit boek loven: de houding van France gedurende den oorlog, welke houding door Le Goff, en anderen (b.v. Romain Rolland) in tijdschriften in haar juist en niet vleiend daglicht werd vertoond, is hier, door een overmaat van piëteit, welke echter de zaken o.i. teveel verbloemt, onvolkomen-juist beoordeeld geworden. Hoogstens heeft Carias France zelf aan het woord gelaten, door een beteekenisvolle alinea aan te halen, waarin de grijze voorvechter van recht en verbroedering zijn dwaling betreurt ‘als de meest verkeerde daad van gansch zijn leven’.

 

MARTIN J. PREMSELA