[p. 209]

Een belangrijke poging
Moderne houtsneden in het schoolboek

DIT is een sympathieke uitgave, welke de firma P. Noordhoff te Groningen heeft ondernomen. Voor mij liggen de 9 deeltjes ‘Nederlandsche Volkskunde’, geillustreerd met houtsneden van bekende en onbekende xylografen.38 Een omvangrijk werk dat, afgezien van de inderdaad zeer verschillende resultaten, een ieders belangstelling waard is. Het geldt hier toch een poging om de jeugd vertrouwd te maken met wat door de hedendaagsche kunstenaars wordt nagestreefd en bereikt. En alleen dat reeds zal aanspraak op onze groote waardeering mogen maken.

De serie bestaat uit een deeltje over Nederland dat werd verlucht door J. Franken Pzn., dan zijn er boekjes aan een of meerdere provincies gewijd en verzorgd door bekende illustrators als Wittenberg, Essers, den Vlaming Jan Fr. Cantré en Jan Boon. Houtsnijders die hier voor zoover ik weet debuteeren zijn: E. Caspers, N.G.B. Bulder en Joh. Mulders. Zooals reeds werd gezegd: het werk dat deze illustrators leverden is zeer ongelijk. Het zou ondoenlijk zijn, al hun prenten afzonderlijk te bespreken, waarbij tevens aan het verluchtend verband met den tekst zou moeten worden gedacht. Bovendien kon dan ook weer het werk in onderling beschouwend verband worden vergeleken, waartoe b.v. al direct de verschillende interpretaties van de St. Maartenfiguur, die in eenige van de boekjes terugkomt, aanleiding zou kunnen geven. Wij zullen onze bedenkingen evenals onzen lof hier zoo openhartig mogelijk uitspreken.

Bepaald zwak, plastisch en ook technisch, lijkt het werk van E. Caspers, wiens blokken veel te onbeheerscht zijn gestoken. Waar hij eenvoudig wil zijn, in de kleine prentjes met de scheepjes b.v., lijkt deze houtsnijder de moeilijkheid der keuze tusschen wegsnijden en laten staan niet te kunnen overwinnen. Veel beter zijn de prenten van Joh. Mulders in het boekje ‘Drente en Overijsel’, die zich dadelijk doet kennen als iemand die met deze techniek iets eigens en bijzonders heeft te zeggen en uit te drukken. Wellicht zal zijn werk aan rust en klaarheid kunnen winnen wat het nu aan vlotheid van doen te over heeft. In prentjes als de Witte Wiven, Duivelswerk, e.m. neigt deze kunstenaar naar de schilderachtige vlotheid van sommige fransche xylografen.

‘Groningen’, een waar terrein voor sagen en volksverhalen, werd geïllustreerd door N.J.B. Bulder, die in zijn kantige sneden een te groote bewondering voor Frans Masereel, in 't bijzonder voor diens ‘Livre d'Heure’, demonstreert, en wel zóó sterk, dat dit als een gemis aan oorspronkelijkheid in zijn (Bulder's) nadeel uitvalt. Prentjes als die voor de Paardenvillers, de Slaper in het gras(een echte Masereel-figuur, maar minder gespannen), de brandende schuur in ‘Oelenbörg’ demonstreeren dat overduidelijk. Men kan dezen

illustratie
Paardenvillers uit ‘Groningen’
Houtsnede van N.J.B. Bulder


talentvollen snijder niet beter toewenschen dan zich spoedig van die al te knellende Masereelbanden te bevrijden.

Jan Boon, die reeds eerder in deze kolommen werd genoemd als de snijder van een serie prenten van het Antwerpsche Plantijn-museum, kan ditmaal met zijn ruwe onbeheerschte en slordige sneden in het boekje over Noord Holland en Utrecht allerminst bekoren. De tè vette zwarte afdrukken maken het werk er niet beter op.

B. Essers, heeft zijn sporen op het gebied van illustratieve en vrije houtsnede verdiend. Hij maakte hier prentjes en vignetten - o.a. een uitstekend klein blokje, met een St. Maarten, op het titelblad - voor Noord Brabant en Limburg, het laatste, land van de Bokkenrijders, waarop hij zijn fantastisch omslag inspireerde.

Joh. Melse te Goes is wat druk en onbeheerscht in zijn overigens vlotte - menigmaal te vlotte

[p. 210]



illustratie
Nederland
Omslaghoutsnede voor het deeltje Nederland van J. Franken Pzn.


- prentjes. Zijn werk - realistisch van opvatting, waartegen natuurlijk geen enkel bezwaar hoeft te bestaan - is zeer ongelijk en op kleine schaal, b.v. in de koptitels als die met de kerk te Veere, beter dan in de groote blokken (ook het omslagblad) waarin hij ons Dirk Nijland niet kan doen vergeten.

Jan Wittenberg, bekend snijder der strakke dierenprenten in den geest van Mankes, maar ijler en minder levend, maakte een aantal zeer smaakvolle en beschaafde illustraties bij het boekje over ‘Gelderland’, dat hij ook van een alleraardigst omslag voorzag. Kantig, scherp, getuigend van technisch raffinement en ongemeen van zwart-wit beheersching en wit-in-zwart beelding, zijn tal van deze blokjes. Zoo dat met een Kasteeltuin, een paar Maaiers, een Stroopersfamilie, een Witte Hinde in een inkt-zwart bosch enz.

In het uitvoerigste deel dezer serie over Nederland vond de reeds meermalen besproken illustrator J. Franken Pzn. alles van zijn gading. Al reeds zijn omslaghoutsnede, een synthese van de oude en de moderne stad - en dat op voor kinderen uiterst bevattelijke wijze! - is bijzonder goed. En verder had hij zijn motieven voor het grijpen, o.a. Onze etende voorouders; Waschgoed aan de drooglijn; Uithangteekens; St. Maarten en de bedelaar, Sinterklaas e.z.m.

Het wellicht aardigste deeltje, n.l. dat over Vlaanderen, werd door een der kopstukken van de Vlaamsche ‘gravuur’, Jan Fr. Cantré, op bijzonder aantrekkelijke wijze verlucht, waarmede hij weer bewijst dat de Vlamingen sinds Breugel geboren vertellers zijn. Deze verrassende prentjes toch - knap gesneden zijn ze bovendien - zullen in hun primitieve volksche voordracht en hun verhalende, boertige, soms wat groteske vormen regelrecht tot het kinderhart spreken. Ik wijs hier op blokjes als het Mannetje in de Maan; Siepe, Sappe en Sijpe; de bedelende Muzikanten op Nieuwjaar (we beelden ze hier af); de Poesjenellenkelder te Antwerpen; het Ros Beyaard enz. Jan Fr. Cantré, broeder van den in ons land meer bekenden beeldhouwer en houtsnijder Josef Cantré, lijkt mij van al deze illustrators het meest geslaagd in het treffen van den kindertoon.

 

* * *

 

Over de technische verzorging dezer boekjes kan ik minder opgetogen zijn. Er schijnt weinig of geen overleg te zijn geweest tusschen de houtsnijders en den typograaf. De sneden hakken vrijwel steeds onbehouwen happen uit den tekst, meermalen steken ze te ver buiten den letterspiegel in de wit-marges. De plaatsing van 2 blokken op 2 een geheel vormende, opengeslagen, pagina's is zoo goed als steeds in strijd met de elementaire eischen eener goede pagina-verdeeling. De typografie zelve, is door een teveel aan zwarte lijnen en een soms hinderlijke en ongemotiveerde asymmetrie in de titelpagina's, rommelig. De druk, vooral die van de houtblokjes, is tè vet. Worden deze ‘schraal’ gedrukt dan komen alle nuances veel meer tot haaar recht. Vooral voor het schoolboek dient hieraan, vanwege de opvoedende waarde, veel meer aandacht te worden geschonken. Maar ook de sneden zelve toonen, als men enkele der ervaren illustrators uitzondert, een gemis aan aansluitend karakter bij den tekst. Men kan nu eenmaal niet elke houtsnede, en zeker niet een met veel zwart, zonder meer in elke letterpagina opnemen. In dat opzicht valt van de oude drukwerken uit den eersten bloeitijd van onze drukkunst nog heel wat te leeren. Ik denk b.v. aan het fraaie boekje ‘Passio Domini’ uit 1523 met de houtsneden van Jacob Cornelisz., of aan de in een veel primitievere stijl gehouden titelhoutsnede van het omstreeks 1510 verschenen werkje ‘Commendatieën die men voor den sieken leest’.

[p. 211]

Het dienend karakter van de illustratieve houtsnede is in dergelijke werkjes uitmuntend begrepen.

Als geheel is deze nieuwe serie over Nederlandsche folklore, wat het illustratieve gedeelte betreft, echter een belangrijke stap op een nog vrijwel onontgonnen terrein. Mogen meerdere schatgravers spoedig volgen! Men kan zich de thans opgedane ervaringen dan tegelijk ten nutte maken.

 

A. VAN DER BOOM



illustratie
De Eekersfamilie
Houtsnede van Jan Wittenburg uit ‘Gelderland’


38‘Nederlandsche Volkskunde’. 9 Leesboeken voor de Lagere Scholen met houtsneden van Nederlandsche en Vlaamsche kunstenaars. - Groningen, P. Noordhoff N.V.