[p. 207]

Het Duitsche Chicago

Georg Fink. Mich Hungert, Hast du dich verlaufen? - Berlin, Bruno Cassirer.

HET verwondert mij niet dat Fink's eerste roman ‘Mich Hungert’ een groot succes is geworden. Het noorden van Berlijn, de armenwijk, waar zij wonen, die zich om de een of andere reden tot hen mogen rekenen, die de ‘Internationale’ niet zonder ironie ‘verdoemden uit hooger spheer’ noemt, is de laatste paar jaren zeer in de mode. Litterair gesproken heeft Alfred Döblin's ‘Berlin Alexanderplatz’, een der monumenten der hedendaagsche Duitsche letterkunde, den stoot hiertoe gegeven; maar de toenemende geblaseerdheid van de zoogenaamde leidende intellectueele kringen, die steeds naar nieuwe prikkels en sensaties zoeken, is van deze mode toch de voornaamste oorzaak.

In zijn tweede roman vertelt Fink zelf, hoe mannen en vrouwen der beter gesitueerde standen van uit het Westen naar het Oosten en het Noorden der stad trekken om in de kleine nachtlokalen der beruchte straten achter de Alexanderplatz, die verstrooiïng te vinden, die hun overprikkelde zenuwen tevergeefs in hun eigen milieu in het Westen zoeken; en Otto Zarek schilderde in zijn eindeloos uitgerekte, litterair waardelooze roman ‘Begierde’ de vriendschap tusschen studenten en meisjes uit de hoogere kringen eenerzijds en matrozen en straatdeernen anderzijds. De belangstelling van schrijvers en lezers voor het ruwe en afgestompte leven in de donkere straten van het Noorden, moet in een verwante geestesgesteldheid worden gezocht.

Wie is nu beter dan Fink in staat om deze belangstelling - zoowel wanneer zij gezond is en uit een menschelijk meegevoel geboren als wanneer zij een ziekelijke uitwas is - te bevredigen? Fink, die er zelf geboren is, die het grootste gedeelte van zijn leven in Berlin N. heeft doorgebracht, kan beter dan welke ‘burgerlijke schrijver’ uit het Westen de geheimen van dit duistere leven in de sloppen van de moderne metropolis ontsluieren; en hij doet het ook in zijn beide boeken met een rijkdom aan bijzonderheden, die niets te wenschen overlaat.

Ik ken Fink persoonlijk niet, weet niet of hij inderdaad in het noorden van Berlijn geboren is en ‘Mich Hungert’ zijne autobiographie is; dat doet ten slotte ook niets ter zake, het belangrijke is, dat hij zijn boek zoo geschreven heeft, dat een ieder de waarheid en echtheid van zijn waarnemingen en ervaringen kan voelen.

En deze ervaringen zijn ontzettend, gruwelijk wreed in hun betrekkelijke alledaagschheid; geboren als kind van een dronkaard en van een vrouw, die den ganschen dag zwoegen moet om moeizaam in het onderhoud van haar gezin te kunnen voorzien, opgegroeid in een donker achterhuis in een der beruchtste volksbuurten ‘Wir zogen in ein Hinterhaus der Jasmunderstrasze Stube und Küche im Parterre. Es langte nicht zu mehr. Der Hof war eng, hoch umbaut, der Abort stiesz an unsere Wand. Es wohnten einund dreiszig Parteien im Vorderhaus und den Seitenflügeln, hundert drei und sechzig Menschen mit Schlafburschen und Bettmädchen’; leert hij alle afgronden en ellende des levens kennen, zonder dat iets zijn bewustzijn als ontzettend zijnde schokt.

Als hij tot bewustzijn komt is het al te laat, dan is alles voor hem al vanzelfsprekend geworden; en dat hij tenslotte niet wordt als die anderen, als zijn broertje Mark, die als inbreker in de gevangenis terecht komt of als zijn zuster Henny, die carrière maakt als courtisane, komt door het bloed van zijn moeder, het bloed van zijn welgestelde joodsche voorvaderen. Terwijl het anderzijds weer juist dit joodsche bloed is, dat in hem zoo sterk spreekt, dat hem zoo doet opzien tegen zijn Vader, het type van de mooie volbloed germaan, en later een zeker gevoel van minderwaardigheid geeft tegenover zijn broer en zuster, die dit type van hun vader geërfd hebben, en evenals hij door het leven gaan met slechts één doel voor oogen: alles te genieten en te nemen wat in hun bereik valt.

Fink's persoonlijkheid als schrijver komt in dit eerste boek volledig uit. Achter zijn onverschilligheid schuilt een sentimentaliteit, waar hij niet rond voor uit durft te komen, achter zijn niets ontziende eerlijkheid, de arrogantie van iemand, die niet de kracht heeft geheel zich zelven te zijn of zich er voor schaamt. Bij het schilderen van zijn huiselijk milieu, weet hij zich zelf steeds met een groote behendigheid in een gunstig licht te plaatsen, zelfs wanneer hij een voorval vertelt waarbij hij de minder sympathieke rol speelt. Tenslotte vindt hij zich ver verheven boven zijn medeproletariërs omdat hij een intellectueel is, en boven de intellectueelen omdat hij van proletarische afkomst is; dit gevoel verbergt hij echter achter een beschroomde bescheidenheid, daar hij niet den moed heeft het leven zoo eenvoudig te nemen als zijn broer en zuster dat doen. Vandaar dat men voortdurend bij het lezen van deze duistere levensgeschiedenis een ondertoon van onechtheid voelt; niet wat de weergave van het waargenomene betreft, maar wat de psychologie van de hoofdpersoon aangaat. Dit neemt echter niet

[p. 208]

weg, dat ‘Mich Hungert’ met een felheid is geschreven, die alleszins overtuigend werkt en van een ongemeen kunnen getuigt.

Een goede romanschrijver is Fink voorloopig echter niet; dat heeft hij duidelijk aangetoond met zijn tweede boek ‘Hast du dich Verlaufen?’ Zijn poging om hier een roman te construeeren en een objectief gezien verhaal te vertellen met denzelfden achtergrond, dien hij in zijn eerste boek met zooveel succes geschilderd heeft, is volkomen mislukt. Niet dat de goede hoedanigheden van dezen schrijver in ‘Hast du dich verlaufen?’ niet te vinden zouden zijn; er zijn integendeel vooral in de eerste hoofdstukken, voortreffelijke bladzijden, het Oosten en het Noorden van Berlijn zijn met levendige kleuren geschilderd, maar daarbij blijft het; alles wat hier nieuw had moeten zijn, karakterteekening, het opbouwen van een verhaal, ontbreekt geheel; en de sentimentaliteit van Fink, in ‘Mich Hungert’ nog in toom gehouden, treedt hier op de duidelijkste wijze aan het licht, niet alleen in details, maar in de keuze van zijn hoofdpersoon, en in de ontwikkeling der handeling.

Peter, de gefortuneerde jongeman uit het Westen, die zich na een nacht van orgie in het Oosten van de stad verloopt, daar verliefd wordt op een winkelmeisje, van wie hij weet dat zij een slet is en haar trouwt, hoewel zij niets van hem wil weten; Peter, die zijn eigen vrienden en bekenden ontvlucht om de vriend te worden van een geheimzinnigen inbreker en souteneur, en dagelijks gast is in een arbeidersgezin, waar hij de rol van de weldoener speelt, is een door en door onechte figuur, onwaar en onbelangrijk. Hij staat van af het begin buiten de waarnemingsspheer van Fink, die hem gemakshalve voortdurend zonder achtergrond voor ons plaatst, en al zijn kracht concentreert op Paul en Anna.

Welbeschouwd zijn ook deze beiden mislukt, toch dragen zij, hoe misvormd ook, een kiem van waarheid in zich, en het is niet moeilijk in hen de gestalte van Mark en Henny te herkennen, al is Paul veel problematischer dan Mark en Anna eerder een slachtoffer van haar ongebreidelde zinnelijkheid, dan een met koele berekening omhoog strevende demi-mondaine, zooals Henny was. Maar dit verschil is minder diepgaand dan men bij een eerste lezing zou denken.

Fink heeft dezelfde gestalten voor zich gezien, een valsche romantiek heeft hem er echter toe gedreven hun zoo te vervormen, dat zij een meer sensationeele rol in zijn roman zouden kunnen spelen, en, wat Paul betreft, bijna heldenfiguren werden.

Geheel verwerpelijk is met dit al ‘Hast du dich verlaufen?’ niet. Er zijn beschrijvingen van het leven in Berlin N. en O., van armenbuurten en

illustratie
GEORG FINK

bordeelstraten, die fel en raak zijn. In deze milieuschilderingen ligt de kracht van dezen schrijver, het geheim van zijn succes. Dat hij zijn talent geweld aandoet, is zeker te betreuren; anderzijds is dat juist merkwaardig, omdat het teekenend is voor de geestesgesteldheid en de mode in de intellectueele milieux in deze jaren.

Een koel zakelijke weergave van het leven in de achterbuurten der moderne groote stad, interesseert niet meer. Men wil nu sensatie; waar de moderne samenleving alle romantiek langzamerhand gedood heeft, zoekt men nu in deze onderwereld een nieuwe romantiek, en het rauwe niets ontziende realisme wordt alleen aanvaard in verbinding met deze romantiek.

Zoo wordt langzamerhand het Noorden van Berlijn voor Duitschland wat Chicago voor Amerika is, de eenige fel aangezette melodie in een symphonie van grijs en zwart.

 

GIACOMO ANTONINI