[p. 179]

Tijdschriftenschouw

De bundelaars

Het zoo kort achter elkander verschijnen van eenige bundels critieken van Marsman, ter Braak, du Perron, Binnendijk en Nieuwenhuis was voor Albert Helman aanleiding deze bundelwoede nader te beschouwen en in DE GROENE maakt hij daarover o.a. de volgende opmerkingen:

‘Vele jongelingen, die een schoone dichterscarrière begonnen, handhaven nu enkel hun naam door op gezette tijden al hun dag-, week- en maandblad-critieken te bundelen, en: ziezoo, daar is weer een boek! Ik wil u wel verraden, dat het in 't geheel niet is de ijdelheid om zich gedrukt te zien, die hun parten speelt. Maar zij hebben aan een naam te beantwoorden, en wie riskeert een náám. Wat dit standsgevoel niet vermag te voltooien, verricht voorts het koopmanschap van vèr-ziende uitgevers, die blijkbaar van de overtuiging uitgaan, dat herdrukte critiek een soort van biscuit is, welke gewonnen heeft aan verschheid, en critiek in de tweede macht wordt. Voor een lezer, - dat wordt intusschen vergeten - is een lastige worteltrekking noodig, om uit al die herbakkenheid zijn waarheid te achterhalen.

Wat over dit alles te zeggen? Het zijn critieken over boeken die ge al of niet gelezen hebt, en waarover ge dus een meening bezit of niet. Wat wilt ge met de meeningen van anderen? De uwe confronteeren? Er een samenstellen uit hun kleinste gemeene veelvoud? Ons literair gevoel reconstrueeren uit hun G.G.D.? Men zou, om wiskundig te blijven spreken, er iets liefs voor geven, een beetje te kunnen goochelen met de logarithmen van dit alles.

Maar om ernstig te blijven, waar duidt dit alles op? Al deze auteurs zochten en zoeken nog hun heil in de creatieve kunst; maar naar verhouding (zoowel in hoeveelheid als in kwaliteit) produceeren zij slechts weinig. Het meeste dat zij in zich hebben, schijnt te worden tot critiek. Niet omdat deze gevraagd wordt - immers eerst brood, dan kruim, - maar omdat er niets anders te geven valt.

Een der hoofdredenen hiervan is niet ver te zoeken. Bijna al deze schrijvers publiceerden vroeger een jonge, lenige, spontane poëzie als hun puberteits-residu. In die periode ontwaken duizend scheppende potenties in een mensch dien men maar eenigszins vrij laat uitgroeien. Maar de meeste dier potenties verschrompelen spoedig, zoodra het leven wat al te heete zon op hunne hoofdjes laat stralen. Men heeft ze te vroeg in den literairen tuin een plaats onder de sierplanten willen geven. Daar staan ze nu met hun vele critische stekels en hun schaarsche, snel verbloeiende bloemen. Tragisch is het niet; wij krijgen de schoonheid die wij verdienen. En tegenover een groot dichter die eindigt als een klein advocaat staat de groote advocaat die mag eindigen als een klein dichter.’

Katholiek en calvinist

In zijn Poëziekroniek in DE STEM maakt Anth. Donker naar aanleiding van v. Duinkerkens bundel Lyrisch Labyrinth de volgende opmerkingen over Katholicisme en Calvinisme:

‘Tusschen vele flonkerende snuisterijen uit het arsenaal of de beeldjeskraam der Katholieke ideologie stralen er onschatbare levenswaarheden. Hierin is het Katholicisme onvergelijkelijk levensguller en levenswarmer, heidenscher ook - maar het leven zelf, machtig, prachtig en drachtig, is immers heidensch, weerbarstig, wild, rijk en ongekerstend - dan het Calvinisme. Het zou onrechtvaardig zijn die andere grootheid van het Calvinisme te ontkennen, die karaktervastheid, die zijn volgelingen het geloof nooit een grein gemakkelijker maken, het smalle pad geen duim verbreeden zal, en een door geen enkele levensverlokking om te koopen godsernst en strenge resignatie handhaaft. Maar wat heeft men aan de karaktervaste doorvoering van een misverstand? Ik ben mij bewust even hard ongelijk te hebben als Katholiek en Calvinist, maar het Calvinisme schijnt mij een misverstand omtrent het leven. Ik weiger aan te nemen, dat men het leven recht verstaan heeft, dat men dit misschien maar eenmalig leven op de beste wijze geleefd heeft, als men zich in alles afstand van al wat het bood ten doel heeft gesteld, zijn leven besteedde om zich van het leven af te wenden, al 's levens rijkdommen met een misprijzend gelaat van de hand te wijzen, en zich het oordeel aan te matigen, dat God zijn overvloed alleen schiep om ons te tempteeren. De bloem rukt zichzelf niet uit, omdat de grond waaruit zij groeide modderig is. Evenals de bloem is het den mensch mogelijk in den drassigen grond van het leven te bloeien; velen vergaan op dien bodem, maar in den overvloed des levens schijnt het vergaan van tallooze kleine zaden, hoe jammerlijk ook door ons betreurd, er niet op aan te komen. Het leven kan tegen verliezen, waar wij arme, op elkander aangewezen stervelingen niet tegen kunnen; daarom pleit zelfs het vergaan der tallooze zaden evenmin tegen God als de bloei der enkele ervoor. De hopelooze eigen-gereidheid en eigen-wijsheid van alle menschelijke ideologie schijnt mij nog het dichtst bij het bereikbaar minimum, indien men het leven eenvoudigweg aanneemt; ook dan blijven er nog genoeg complicaties en conflicten over om ons het bloeien duizendmaal lastiger te maken dan een bloem. De geschiedenis van het Katholicisme is - men toetse slechts de kerkelijke en politieke historie aan het pure Christendom - voor een groot deel de geschiedenis der twee maten, maar voor een ander deel is er iets elementair levenslustigs in dat ongelooflijke savoir-vivre, waarmee het Katholicisme de aarde nooit om den hemel verloochend heeft. Afgezien van alle wijsgeerige en religieuse bedenkingen en historische grieven is er in het Katholicisme een veel natuurlijker verwantschap met en zin voor het zoomaar bloeiende, zonderling reilende en zeilende leven dan in het daartegenover wantrouwende Calvinisme. Het Calvinisme heeft niets van den humor, die misschien nog het meest van de onvindbare levenswaarheid kan opvangen. Strakke, doodernstige kalkmuren hier - maar ginds: een kloostertuin waar paters bij een oud, met wingerd omrankt muurtje lachend hun most drinken - het brevier ligt op de tafel. Is er niet een ongelooflijke humor in: de most, máár het brevier voor alle zekerheid - het brevier, máár de most voor alle zekerheid. Aarde en hemel - prosit!’