Boekenschouw

Nederlandsche romans

Jan Walch, De Magische Schaal. - Den Haag, Uitg. n.v. Servire.

Het is een geliefd spelletje gebaseerd op een gemakkelijk te behalen sentimenteel succes om oude sagefiguren uit het fantastisch verleden te verplaatsen in het nuchter heden. Het spelletje is echter dom, infantiel, onlogisch, waarbij een valsche ‘droomachtige dichterlijkheid’ te voorschijn getooverd heet te worden uit een psychologische stupiditeit. Daaraan helpt geen naamverdraaiïng met een modern tintje. Er groeit geen Siegfried meer op in het dichtste oerwoud, ten eerste omdat dat oerwoud omgespit en tot dwarsleggers tusschen de rails verhakt is en vervolgens omdat men geen half- of kwartgodin behoeft te zijn om na een bloedschande zwanger met of zonder stuk zwaard het woud in te snellen. Geen Lohengrin komt in een skiff of wherry de Loosdrechtsche plassen opvaren, zelfs al noemt men hem Lody of Henny, omdat de Elsa per motor bij Hamdorf veel makkelijker is te vinden.

Evenmin als Hamlet in plusfours of smoking ondanks alle onsterfelijkheid voor een echten Hamlet door kan gaan, evenmin gelooven wij in een Parsifal, dien men ietwat mondainer Percey doopt en in plaats van een zwaan te dooden handig met een two seater laat ma-

[p. 176]

noeuvreeren zonder rijbewijs of examen voor de verkeerspolitie.

Een ‘reine Tor’ in onze samenleving te plaatsen is een truc, wanneer niet blijkt, dat aanvaardbare omstandigheden hem ver van het ‘Mitleid’ hebben gehouden, dat hem ‘wissend’ zou kunnen maken.

Het sprookje, de sage verdraagt geen realiteit, vereischt het spinwiel, maar is onvereenigbaar met Chevrolet of de glasfabriek Leerdam. Natuurlijk zou een dichter een nieuwe Parsifalfiguur kunnen scheppen, maar die dichter zal de fabriek en klassestrijd mijden, of hij zal zijn held anders doopen en daarbij iedere boertige naamsverdraaiïng schuwen. Een dichter wil niet leuk zijn en een leukert moet geen dichter willen wezen. En Walch schijnt zich vooral een leukert te vinden, zooals blijkt o.a. uit zijn beschrijving van het avondje van de ‘Elck-wat-wilsjes’ ten huize van Angèle van Borselen, waar ook een dame verschijnt, die vroeger Marie heette, doch zich ‘op advies van een zeer occulte dame “Morie” was gaan noemen’. Een kleine vriendelijke herinnering van den schrijver aan een voorkomend feit.

Op dit theeavondje is de leukert op zijn best, doch de dichterlijke droomer van den modernen Percey blijft ver te zoeken. Toch is Walch zeer dichterlijk, behoorend tot de ‘aanvoelers’ van het verhevene, hetgeen duidelijk uitkomt in zijn taal, die teer is en waarin men leest van het ‘vervoerend gloeiende sterven in den herfst’, van ‘beursche verbeeldingen’ van iemand, die voelde ‘purend den wind over haar onrustige leden en kloeken harteklop’, van den ‘hoogen, hemel-overkoepelenden ommestand’, van den wind, ‘die juist in sterker opgang van verre het loover aanwaaien ging’. Walch's taal is poëtisch, omdat hij schrijft ‘klepeling’, ‘juiching’, ‘doening’, ‘schouwing’, ‘verwondenheid’ en in plaats van ‘vroeg stamelend’ schrijft hij veel teerder ‘stamel-vroeg de jongen’, terwijl natuurlijk sterren tot ‘starren’ worden.

Toch vraagt men zich minder schuchter stamelend af, hoe een uitgever er toe komt met zulk maakwerk een serie ‘Internationale Keurboekerij’ te openen. Behalve de vertaling Parsi in Percey is er weinig internationaals aan dit boek, terwijl niettegenstaande bedoelde taalschoonheden nog te bezien staat of deze dichterlijkheid behoort ‘tot het beste, wat er op de wereldmarkt verschijnt’. En het heet de bedoeling dier ‘Keurboekerij’ dat ‘beste’ den lezers te bieden. Hetgeen meer voorkomt.

W.S.

Jeanne Reyneke van Stuwe, De Roman der getrouwde vrouwen. Een studie van huwelijksleven. - Amsterdam, L.J. Veen's Uitgevers Maatschappij.

Wederom verblijdt mevrouw R.v. Stuwe haar lezeressen met een lijvig en interessant boekdeel. Zij tracht hier de arme getrouwde vrouwen, die de liefde van haar mannen door of buiten haar schuld verloren hebben, weer op het goede pad van het huwelijksgeluk te voeren. Daar zijn Laurine en George Rodehorst, Madelon en Jan Rodehorst, Maria, getrouwd met Derck van Oudenaerde en dan nog Fernande, en Reine, beide ook met deftige heeren getrouwd en alle even ongelukkig en onbevredigd.

Gelukkig komen in drie van deze vijf gevallen de huwelijken weer in het rechte spoor, omdat de echtgenooten eigenlijk dol op hun vrouwen waren en omgekeerd, maar 't niet konden of wilden uiten. Eén geval eindigt heel tragisch, de arme Reine van Wenningen maakt zich van kant, na een diepe liefde (maar in alle eer en deugd) te hebben opgevat voor een vriend van haar twee dochters. Helaas hadden deze twee jonge dames (die zoo overdreven en onwaarschijnlijk beschreven zijn, dat het zelfs de meest goedgeloovige lezer onmogelijk zal zijn aan dergelijke perverse creaturen te gelooven) deze man voor één van haar bestemd. Ze schrijven nu aan hun vader, die buitenslands is, dat moeder zich misdragen heeft en, in doodsangst voor de gevolgen van deze daad, maakt de arme Reine zich van kant ...

Het tweede geval, dat verkeerd uitkomt, is dat van Maria, de schrijfster, fijngevoelig verstandig en kalm, die plotseling verliefd wordt op een jongen dokter. Deze jonge man vertrekt om haar, met zijn wanhopige liefde, naar Indië. Maria vertelt alles aan haar man, doch krijgt schimpscheuten en verwijten tot antwoord. Waaruit dus weer te leeren valt, dat het in het huwelijk ook niet altijd meevalt, hoezeer mevrouw R. van Stuwe ook haar best doet alles goed te regelen.

N.B.

Vertaalde romans

Peter Egge, De Droom. Uit het Noorsch vertaald door M.C. Castendijk. - Amsterdam, van Holkema en Warendorfs Uitgevers Maatschij. 1931.

Het is een eigenaardig verschijnsel, dat er onder de vele vertaalde romans, die het licht zien, den laatsten tijd een groot aantal uit de Noorsche taal vertaald zijn. Het schijnt wel, alsof er na het groote succes van Sigrid Undset een hernieuwde belangstelling voor die Noordelijke litteratuur is wakker geroepen, zooals dat indertijd ook ná de vertaling van Gosta Berling het geval was.

Over het algemeen zijn deze Noorsche romans goede lectuur - ze mogen dan al wat week soms, wat erg braaf zijn - ze hebben een soort van sprookjessfeer, en aan den anderen kant is de karakterteekening, zij het dan wat geïdealiseerd, toch helder en vast omlijnd. Er gaat een zwaarmoedige, wat melancholieke bekoring van uit. - De Droom is de geschiedenis van een eenvoudigen boerenjongen, die, bijna kind nog, verliefd wordt op de jonge vrouw van een rijken grondbezitter. De twee jonge menschen, Arnt en Martha, voelen zich tot elkaar aangetrokken - heel fijn en voorzichtig is die groeiende liefde beschreven. Geen woord van liefde wordt er tusschen hen gewisseld. ‘Ze keken niet naar elkaar, en het was doodstil om hen heen. De stilte sprak. En hoe langer die bleef duren, hoe duidelijker die met zichzelf over hun tweeën sprak, en allebei hoorden ze de geheimen, die er van hen gezegd werden; hun wangen gloeiden en hun oogen ‘straalden’.

Natuurlijk wordt Martha haar ouden, lastigen man ontrouw.

Het laatste deel van het boek is buitengewoon droevig - Martha krijgt, omdat ze haar pasgeboren kind doodde, langdurige gevangenisstraf. Arnt blijft haar steeds trouw, maar wanneer Martha na bijna tien jaar vrij komt en ze eindelijk vereenigd zullen zijn, sterft ze plotseling. De figuur van Arnt, den eenvoudigen boerenman, is goed geteekend. Martha is veel minder levend en met minder overtuiging beschreven.

N.B.

Kristmann Gudnundsson, Levensmorgen. Uit het Noorsch vertaald door Cl. Bienfait. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink en Zoon N.V. 1931.

Ook deze roman speelt zich af in het barre Noorden, en nog wel op IJsland. Het leven van Haldon Bessason wordt er tot aan zijn dood toe in beschreven. Het is een krachtige figuur, met overtuiging geteekend, een

[p. 177]

goed mensch ondanks zijn vele tekortkomingen. Zijn ontrouw aan Sigør stuurt zijn gansche leven in de war, en de haat, die zij daarna voor hem koestert, heeft voor Haldon de onaangenaamste gevolgen.

Hoewel de roman niet slecht geschreven is en er hier en daar zelfs zeer goede gedeelten in voor komen, is het geheel toch uiterst gerekt, hetzelfde thema is te veel uitgesponnen en daardoor is het boek eenigszins vervelend geworden. De ongelukkige daad van Haldon, die er in bestaat, dat hij Maria trouwde, nadat hij Sigør trouw had gezworen en al langen tijd met haar geleefd had, wordt hem wel erg zwaar aangerekend. En dat zelfs deze zonde ook nog verscheiden leden van het volgend geslacht ongelukkig moet maken is wel wat ver gedreven. De milieuschildering van die IJslandsche visschers aan de Zuidkust van het eiland is verdienstelijk en de hoofdpersoon is door den schrijver met veel liefde en toewijding geteekend. Waarom het boek Levens morgen moet heeten is mij, na lezing, een onopgelost raadsel gebleven.

N.B.

Hilden Dixelius, Sara Alelia. - Amsterdam, N.V. Uitg. Maatschij. De Gulden Ster.

Sara Alelia is de geschiedenis van een vrouw, een minitieuse beschrijving van een vrouwenleven en een vrouwenhart. Zij was, al jong, de weduwe van een ouden predikant, het boek speelt in de jaren tusschen 1800 en 1850 in Lappmarken. Nog heel jong, heeft ze een liaison met een knappen jongen man en verwacht van hem een kind. Ook de geschiedenis van dezen jongen, Erik Anton, wordt ons nauwkeurig in dit boek beschreven. Hoewel het verhaal van Sara Alelia's leven door de weinige afwisseling en de eigenaardige matte schrijftrant iets buitengewoon eentonigs heeft, en doet denken aan een oude geschiedkundige kroniek, heeft het toch zeker kwaliteiten, waardoor het ver boven het gewone vertaalde romanpeil staat. De innige vroomheid en de eenvoudige eerlijkheid geven er iets ontroerends aan. Fijn geschreven bijv. is de kleine episode van het boerenmeisje Lydia, dat haar pasgeboren kindje doodt en daarvoor ter dood wordt gebracht. Een eigenaardige markante figuur is Norenius, de geheel aan lager wal geraakte hulppredikant, die zoo'n grooten invloed heeft op Sara Alelia's leven. Het boek eindigt met de beschrijving van Per Olof's leven, de kleinzoon van Sara Alelia. Dit laatste boek: De kleinzoon van de dochter van den hulpprediker is, omdat er het meeste handeling in is, het boeiendste. De eigenaardige geschiedenis van mevrouw Benktander, Per Olofs huwelijk met de jonge weduwe Britha Cathrina en naderhand zijn tweede huwelijk met zijn stiefdochter Majken - dit alles is goed en boeiend geschreven. Over het algemeen een belangwekkend boek, dat met aandacht gelezen dient te worden. Jammer is het, dat de uitgevers voor dit werk van 480 bladzijden een soort van karton gebruikten, waardoor het boek 7 c.M. dik is geworden. Op wat dunner papier gedrukt, was het een behoorlijk te hanteeren boek geworden.

N.B.

Grazia Deledda, In de Woestijn. Uit het Italiaansch vertaald door Dr. Annie van Wallinga. - Amsterdam, N.V. Uitgevers Maatschij. De Gulden Ster.

Volgens een band om het omslag heeft de schrijfster van dit boek de Nobelprijs gekregen. Aan dit boek zou men dit niet zeggen, doch het is natuurlijk mogelijk, dat het door de vertaling dusdanig geleden heeft, dat er van de oorspronkelijke schoonheid niets is overgebleven. Zooals het nu is, kunnen we het niet anders zien als een uiterst vervelend, braaf verhaal van een jong meisje Lia Asquer, dat door een ouden zonderlingen oom van Sardinië, waar zij woonde, naar Rome wordt genoodigd om daar verder te leven. Lia ontmoet er een melancholieken weduwnaar met een zoontje, ze zien elkaar zoo nu en dan veelbeteekenend in de oogen. Lia houdt veel van het zoontje, den kleinen Salvador, en al spoedig heeft Lia het volgende gesprek met haar aanbidder. ‘De weduwnaar zei, dat hij het land had aan kostscholen. Misschien zal ik er toch toe moeten overgaan, als ik niet de liefde kan winnen van een vrouw die van Salvador houdt en voor hem een moeder zou willen zijn.’

Zij keek hem aan, bedeesd en liefdevol, maar tegelijk wantrouwend en vroeg aarzelend:

‘Wie zou dat zijn?’

‘U weet het, juffrouw Lia’

Lia sloeg de oogen neer, en voor zij antwoordde scheen zij diep na te denken alsof zij voor het laatst haar gevoelens nog eens wilde peilen.

Justus kon de oogen niet van haar afhouden, en haar door de zon beschenen gelaat leek hem als door een innerlijk licht verhelderd.

‘Lia,’ smeekte hij, bedeesd als een knaap, ‘antwoord mij.’

‘Dan ... als u 't goed vindt, laten wij eens ernstig praten,’ zei zij eindelijk. ‘Weet u wie ik ben? Ik ben een wees en erg onbeteekenend.’

In dezen trant gaat het heele boek verder. De arme Lia trouwt haar Justus, doch wordt spoedig weduwe, zij heeft een tobberige natuur, is steeds in moeilijkheden en zorgen. Zij gaat van een man houden, Piero Guidi, die helaas gebonden is aan een ‘vrouw die onwaardig is en slecht.’ Lia is te braaf om zich aan hem te geven, zoodat alweer een langen tijd van lijden en verlangen aanbreekt. Tenslotte verlaat Guidi haar. Zij weet zelf niet waarom zij gehandeld heeft, als ze deed. ‘Zij kon er niet op antwoorden. Uit deugdzaameid, uit angst om te lijden, of zooals hij zei, uit gebrek aan liefde? Zij wist het niet. Omdat het zoo geschreven stond.’ En wanneer Lia zich met haar beide kinderen weer op Sardinië terugtrekt, krijgt ze plotseling een erfenis van haar lang gestorven oom in handen. Veel geluk brengt haar dit geld niet meer. ‘Zij zou nooit meer beminnen: haar jeugd was voorbij.’

N.B.

Heinrich Mann, De blauwe Engel. Uit het Duitsch vertaald door R. Blijstra. - Amsterdam, N.V. Uitgevers Maatschij. Enum. 1931.

Na het uitbundige succes van Marlene Dietrich in de fim ‘De blauwe Engel’ is het boek, waarnaar het scenario van de film gemaakt werd, ook in het Hollandsch vertaald. Door den titel en het portretje van Marlene, dat het omslag siert, komt men allicht tot de verkeerde conclusie, dat deze roman en de film ‘De blauwe Engel’ denzelfden inhoud hebben. Dat is absoluut niet het geval. ‘Professor Unrath’ zooals de Blauwe Engel in het Duitsch heette, heeft een geheel anderen inhoud, waarbij het zwaartepunt niet op de ‘schöne Lola’ valt, zooals in de film, maar op professor Unrath zelf. Ongetwijfeld is als psychologische karakterteekening de oorspronkelijke roman veel knapper stuk werk als het film-verhaal, maar als effect ‘doet’ de val van den professor het veel beter in de film. Zijn langzame verwording tot zielige clown en zijn tragisch op effect berekend eind, komen in dezen roman niet voor. Professor Unrath, of Doktor Metz, zooals de vertaler hem noemde, die natuurlijk de telkens weerkeerende woordspeling op den naam Unrath-mest moest trachten te vertalen, is

[p. 178]

ook hier een tragische figuur, maar zijn felle, botte en bekrompen haat tegen zijn leerlingen, die hem jaren lang zijn leven verbitterden, is in het boek de drijfveer voor al zijn daden, en Heinrich Mann heeft hem in die machtelooze, alles-doordringende haat, feilloos en vast voor ons geteekend, zoodat Professor Unrath hier meer voor ons leeft als de zielige clown van de film. Ongetwijfeld zou de uitbeelding van dezen man bijna onmogelijk zijn geweest, en kan alleen de zooveel subtielere en indringende karakterbeschrijving hem voor ons waar maken. De vertaling is niet altijd even vlot en aangenaam om te lezen, het veelvuldig gebruik van woorden als ‘echter’, ‘voorwaar’, ‘reeds’ en dergegelijke in gesprekken, die allesbehalve plechtig bedoeld zijn, hindert eenigszins.

N.B.

 

JOURNALISTIEK

Egon Erwin Kisch, Tijdopnamen. - Vertaald en ingeleid door Nico Rost. - Den Haag, De Baanbreker.

Naar den titel van zijn in 1925 verschenen, eerste bundel reportages wordt Kisch vaak ‘der rasende Reporter’ genoemd. Over heel de wereld raast hij heen en weer, beweegt zich overal, waagt zich in alle avonturen steeds op zoek naar de werkelijkheid, die hij zuiver, onopgesmukt wil laten zien, omdat ‘in een wereld die door leugens overstroomd is, niets fantastischer is dan de werkelijkheid, niets doeltreffender dan de waarheid’.

Zoodra die ‘werkelijkheid’ evenwel wordt waargenomen en weergegeven, is er een persoonlijk element ingekomen, dat haar alweer de richting van de leugen instuwt. Alleen machinale reproductie zou ‘zakelijk’ kunnen blijven, indien die machine, film of wasplaat, niet gehanteerd werd door een mensch. Hoe nuchter, hoe waarheidlievend deze ook moge zijn, de werkelijkheid boet aan waarheid in. De werkelijkheid is dus niet fantastisch, doch de kijk op haar kan haar tot iets verbluffends maken. Dien kijk, die waarneming bezit Kisch in hooge mate. De manier, waarop hij zijn oog op iets vestigt en dan het beeld in zijn reportage weergeeft, maakt die werkelijkheid tot een gebeurtenis, die de lezer mee beleeft, wanneer men zijn weergave leest.

Het is een voortreffelijke gedachte geweest Kisch' belangrijk werk in ons land meer bekend te maken door een bloemlezing samen te stellen uit zijn verschillende bundels. Voor een eerste inzicht in het werk van dezen bewonderenswaardigen journalist kan men de keuze zeer geslaagd vinden en Nico Rost, die de vertaling verzorgde, leverde een goede inleiding, die even de noodige aandacht vestigt op de persoonlijkheid van den schrijver, welke behoort tot een soort journalisten, zooals in ons land niet voorkomt.

Ook Nederlandsche journalisten, of wat daarvoor door wil gaan, hebben zich onder de meer of minder donkere elementen der samenleving gewaagd. Vooral de Parijsche bruggen hebben steeds een groote aantrekkingskracht of in een nationaal sentimenteele bui gaat men met 'n visscherspink mee. Het resultaat is dan meestal in een ‘nou-heit-ie-gezeid’ stijl, die ouden van dagen klaarblijkelijk erg grappig en aardig vinden, zoodat hij dientengevolge als vlotte ‘realistische’ schrijverij geldt.

De groote reportage, zooals Kisch die beoefent, kent men bij ons niet, omdat de journalisten, die zulks zouden moeten doen, in hoofdzaak gerecruteerd worden uit lieden, wier capaciteit niet verder gaat, dan dat zij weliswaar op school altijd nummer één zijn geweest, volgens de meester opstellen met een ‘10’ maakten, dientengevolge een hang naar de letteren hadden, maar jura vlugger en voordeeliger vonden, doch niettegenstaande al die knapheid de gave missen om eenvoudig en duidelijk te kunnen schrijven. Daarbij bestaat er voor hen maar één waarheid op aarde n.l. die van eigen imponeerende belangrijkheid, zoodat hun oog tè beneveld is om de werkelijkheid te zien, zooals Kisch naast andere groote buitenlandsche journalisten doet. En de jongmaatjes, die er door de ‘heeren’ als verslaggever op worden uitgezonden zijn te onervaren, terwijl zij de ervaring naderende naar een redactieplaats worden gedirigeerd, waar zij hun geest net als hun kantoorjasje tot hun laatste snik in rafels slijten.

Bovendien is de blik van Kisch zoo doorborend, zijn visie zoo fel, zijn ontleedmes zoo scherp, zijn stijl zoo direct en bondig als in een Nederlandsch ‘blad van standing’ liever wordt vermeden, opdat de gemoedsrust van den sjokkenden abonné niet al te zeer wordt verstoord. Want schrijnend is de werkelijkheid, zooals Kisch haar ziet. Wie schilderde zoo bondig, maar tevens zoo rauw, zoo wreed de moord op Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht uitgaande van een reddingsboei, die aan een bruggetje in de Tiergarten hangt? Welke journalist beschikt over het talent om een geval van zoo geweldig dramatische spanning te geven als de bekentenis van de moeder van een moordenaar tegenover een reporter?

Welke Nederlander heeft ooit zulk een... idylle weten te halen uit de Gevangenpoort in den Haag? Kisch wekt beelden bij den lezer, die onuitwischbaar zijn en ongetwijfeld zullen velen geboeid door deze goedgekozen bundel naar zijn oorspronkelijk werk grijpen, waarvan men de titels in Rost's inleiding vindt.

W. SMITS

Graphologie

Max Pulver, Symbolik der Handschrift. - Zürich und Leipzig, Orell Füssli-Verlag.

Men kan betwijfelen, of een bespreking van dit boek bij die der ‘schone letteren’ tuis behoort, en of de plaats ervoor niet eerder in een wetenschappelik maandblad is.

Ongetwijfeld zal onder de mannen der graphologie over Pulvers nieuwste geesteskind van gedachten worden gewisseld, doch desalniettemin komt het mij voor dat ook in een andersgericht maandschrift aandacht er aan moet worden gegeven.

Want wat Pulver met dit boek bedoeld, en bereikt heeft, stempelt hem - zo zijn vroegere werken op belletristies gebied dit niet reeds hadden gedaan (ik herinner o.a. aan het in 1928 verschenen ‘Himmelpfortgasse’) - tot kunstenaar.

Natuurlik, de schrift-psycholoog is voor alles man der wetenschap, geleerde. Doch de wijze, waarop hij van het resultaat zijner onderzoekingen rekenschap aflegt, de verbeeldingskracht, waarmede hij uit de schrift de mens ontsijfert en hem gestalte geeft, bepalen zijn betekenis als kunstenaar.

En omdat dit Pulver nu zo wèl gelukt is, al zoeke men hier geen ontspanningslektuur, omdat hij op zulk een subtiele wijze het geloof in het leven en de vrees voor het leven in hun fijnste schakeringen zoals het handschrift die openbaart, de hoeveelheid en kwaliteit der spanningen in een individu weet bloot te leggen, daarom is de geleerde Dr. Pulver bovenal een kunstenaar.

Dit boek is eerst een begin, ‘grammatica der uitdrukkingskunde’ heeft Pulver het zelf elders genoemd, voorstudies voor het bouwwerk, dat in volgende delen opgetrokken zal worden. Men kan met belangstelling naar de voltooiïng ervan uitzien.

REINIER P. STERKENBURG