Het Nederlandsche ex-libris

XXII. Een standaard-verzameling

EEN nationale standaard-verzameling!

Ik hield daarvoor in mijn vorig artikel een pleidooi en wil dit thans nog nader rechtvaardigen. De grondslag voor zulk een standaard-collectie is namelijk reeds gelegd door den Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, dr. P.C. Molhuysen, wiens waardeering voor de beteekenis van het ex-libris voortvloeit uit overwegingen van wetenschappelijken aard. Deze geleerde heeft bij het vaststellen van de herkomst van oude handschriften menigmaal een richtsnoer voor zijn onderzoek gevonden in bepaalde, door den schrijver daarop aangebrachte teekenen. Deze vormden dus een persoonlijk merk, dat van buitengewoon belang was bij het doen van nasporingen. Hierin schuilt het begin van zijn voorliefde voor het ex-libris, dat immers óók louter kan worden beschouwd als een eigendomsbewijs, een teeken van de herkomst. In dezen zin bezien is de naam van den eigenaar van het ex-libris belangrijker dan die van den ontwerper; alle bespiegelingen over kunst en stijl geraken dan op den achtergrond.

Doch wanneer men eenmaal ex-libris als zijnde stukken van wetenschappelijke waarde tot een verzameling vereenigt, komen ook de andere zijden van die kunstvoortbrengselen naar voren en begint het velerlei daarvan zijn gezag te laten gelden. En het verheugt ons daarom, dat de exlibris-verzameling bij den Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek zoozeer in goede handen is. Dat hier inderdaad reeds het begin aanwezig is van een nationale standaard-verzameling erkenne men om twee primaire redenen: dat zij als debuut reeds vrij omvangrijk is en voorts, dat zij berust in een openbare instelling, waar haar behoud tot in lengte van dagen is gewaarborgd.

En juist in deze omgeving beseft de leiding, dat dan ook alle zijden van deze grafische kunstwerkjes hare waarde moeten uitstralen voor het veelhoofdige publiek: voor den vorscher, den kunstzinnige, den genealoog, den heraldicus, den cultuur-historicus. Want de taak van die instelling is het dienen van het algemeen, hetgeen hier wil zeggen het dienen van alles en allen in het bijzondere.

[p. 125]



illustratie
Afbeelding no. 1



illustratie
Afbeelding no. 2

Men kent de geschiedenis uit de dagbladen.27 Op 25 Juli 1926 is in Nunspeet de bekende exlibris-verzamelaar Jean François Verster overleden. Door de welwillende houding van Mevrouw de Weduwe Verster kon het Rijk in 1929 overgaan tot aankoop van zijn geheele collectie boekmerken, bestaande uit ongeveer 37.000 stuks.

De ex-libris zijn geplakt op dun, licht-getint carton en alphabetisch op de namen der eigenaars gerangschikt. Zij zijn geborgen in doozen, welke het model hebben van een boek, zoodat de verzameling den aanblik biedt van een bibliotheek; want de doozen staan rechtop, omdat op den rug, bij wijze van titel, de inhoud is aangegeven.

De Nederlandsche ex-libris zijn geborgen in negen van zulke doozen, gezamenlijk bevattende ongeveer 1350 stuks. Daar de Heer Verster jarenlang heeft verzameld bevinden zich onder de Nederlandsche boekmerken veel zeldzame en oude, welke niet of nagenoeg niet meer kunnen worden verkregen. Niet alleen dat de meeste eigenaars en ontwerpers uit dien tijd nu zijn overleden, maar het verzamelen kwam vroeger, althans in ons land, niet veel voor, zoodat verscheidene ex-libris, vooral de losse, nog niet in de boeken geplakte afdrukken, zullen zijn verloren gegaan. Is het verzamelen ook nu nog niet een sterk verbreide gewoonte - en het zal dit, maar wij verwachten en eigenlijk ook hopen - wel nimmer worden, onmiskenbaar bezitten wij een groep speurders, die ongetwijfeld het voornaamste, dat op dit gebied verschijnt, terstond in hun sfeer trekken en daardoor ook voor de toekomst bewaren.

De Heer Verster heeft zich blijkbaar niet zoozeer bekommerd om den ontwerper van de exlibris, want op de meeste bladen ontbreekt diens naam. Veel kan nog worden aangevuld, vooral van de boekmerken na 1880. Toen telde de kunstwereld nog niet zooveel amateurs als nu, al schijnt het teekenen van een boekmerk wel altijd voor velen een aantrekkelijke bezigheid te zijn geweest. Want ook bij het critisch bekijken van die 1350 Nederlandsche ex-libris denkt men af en toe: reken den uitslag niet, tel het doel alleen!

Verscheidene van de nieuwste ex-libris ontbreken, vermoedelijk doordat de actie van den Heer Verster in zijn laatste levensjaren niet meer zoo fel is geweest als aanvankelijk. Het ligt echter in de bedoeling van den Bibliothecaris der Koninklijke Bibliotheek, om de verzameling uit te breiden en op peil te houden en er derhalve een levend stuk kunst-cultuur van te maken. Zonder veler samenwerking is dit echter niet mogelijk. Ik doe daarom een beroep op allen, wien onze vaderlandsche kunst ter harte gaat, op allen, die in het bezit zijn van ex-libris, hetzij dat zij ontwerper of eigenaar zijn, om mede te werken aan

[p. 126]



illustratie
Afbeelding no. 3



illustratie
Afbeelding no. 4

het stichten van een standaard-verzameling. Zendt uw ex-libris naar de Koninklijke Bibliotheek en ge hebt een bijdrage geleverd aan het tot stand komen van een exlibris-museum, dat eenmaal met eere moet kunnen worden genoemd tegenover openbare exlibris-verzamelingen in het buitenland, dat wij eenmaal moeten kunnen stellen tegenover de exlibris-collectie in het Britsche museum in Londen! Is het niet bijkans onoverkomelijk voor ons gevoel, dat het eenige exemplaar van het eerste Nederlandsche van een datum voorziene ex-libris (Anna van der Aa, 1597) in het Londensche museum berust? Zoo zou het met meer stukken kunnen gaan, wanneer wij hier nú niet de handen ineensloegen en er nú niet voor zorgden, dat Nederland, in de allereerste plaats Nederland, zoo spoedig en zoo volledig mogelijk in de Koninklijke Bibliotheek is vertegenwoordigd.

De wijze, waarop de verzameling-Verster aldaar is ondergebracht, getuigt van piëteit. De mooie wandkasten, waarin zij is geborgen, zijn van fraaie letters voorzien. Het is niet doenlijk hier een zuiver denkbeeld van deze collectie te geven; dit zou trouwens buiten het bestek van deze rubriek gaan. Men denke eens aan, dat de Duitsche ex-libris veertig deelen beslaan. Maar ik wilde nog even het belang van een en ander in het licht stellen en ... een oproep doen, waaraan velen, hoop ik, met ambitie gevolg zullen geven.

De Heer Verster had ook een zeer belangrijke boekerij over ex-libris bijeengebracht en dat deze tevens naar de Koninklijke Bibliotheek overging, is om over te juichen. Want zij bezat tot dat oogenblik niet bijzonder veel aan literatuur op dit gebied. De meeste boeken over dit onderwerp verschijnen in beperkte oplaag, van herdruk is in den regel geen sprake en nu opeens vrijwel alles te bezitten, wat in binnen- en buitenland is verschenen, is wel buitengewoon aangenaam! En men meene nu niet, dat de aanwinst alleen uit Fransche, Duitsche en Engelsche werken bestaat; er zijn ook Russische, Deensche, Amerikaansche, Italiaansche en andere boeken bij, geschriften, welke men hoogstens nog alleen op aucties zou kunnen aantreffen.

Al verzamelt men uitsluitend Nederlandsche boekmerken, dan is het bestudeeren van buitenlandsche literatuur toch van belang, omdat men daardoor het juiste inzicht verwerft van hetgeen een ex-libris is, moet en kan zijn en wijl men met uitbreiding van het gezichtsveld zijn waardeering van hetgeen hier te lande wordt voortgebracht, zuivert en sterkt.

Destijds heb ik tevens medegedeeld, dat het Rijk in Februari 1930 nog twee verzamelingen ex-libris heeft aangekocht, namelijk de collectie-Denecke uit Dresden en de collectie-Busse-Palma uit Leipzig. Er is dus inderdaad een ernstig streven om diligent te blijven. Trouwens, de plannen, waarvan de Bibliothecaris repte in een gesprek met mij, doen véél verwachten; begrijpelijkerwijs is een en ander nog niet voor publicatie rijp.

* * *

 

Eenige weken geleden is verschenen deel VI der serie Het Nederlandsche Ex-libris (uitgave van den Heer A.A.M. Stols, Maastricht). Het is geen gewoonte om eigen werk aan te kondigen, maar in de eerste plaats is het mijn streven om deze rubriek zooveel mogelijk het karakter

[p. 127]

te geven van een kroniek van het Nederlandsche ex-libris, zoodat belangstellenden, deze raadplegende, alle bijzondere voorvallen daarin kunnen terugvinden en dan is zulk een aankondiging vergefelijk. Maar voorts meen ik van de verschijning van deze zesde mappe te mogen gewag maken, omdat daarmede een mijlpaal is bereikt. Zij, die mijn werk ten deze weleens van nabij hebben beschouwd, weten, dat het samenstellen van zulk een deel veel arbeid, veel geschrijf en zorg vereischt. Maar hier deed zich nog een omstandigheid voor, welke tot op zekere hoogte een moeilijkheid was, namelijk deze: de kunstenaar, wiens ex-libris in dit deel der serie zouden worden bijeengebracht, de Heer G.P.L. Hilhorst, woont in Ned. Indië. Dank zij ook de aangename medewerking van zijn vader, den Heer G. Hilhorst Azn., wien ook de kunst in het algemeen zeer ter harte gaat, is het mij gelukt nochtans 40 exlibris in deze mappe te vereenigen, waaronder 35 houtsneden. Niet minder dan 31 ex-libris konden van de houtblokken worden gedrukt en 4 van de oorspronkelijke zink-cliché's. Veel van dit materiaal moest daartoe in het verre Oosten worden verzameld en naar Holland worden gezonden, waardoor de verschijning eenigszins werd vertraagd.

Hierbij zijn enkele van de houtblokken en cliché's gedrukte afbeeldingen weergegeven van ex-libris, welke in dit deel VI zijn opgenomen; die met de spreuken (Du holde Kunst, enz. en Unus post alterum) zijn in 1928 in hout gesneden, de beide andere in 1909 (namelijk de zingende negers) en 1913 (voor ir. V.R.Y. Croesen) met de pen geteekend.

Deze werkstukken toonen niet alleen het bezit van vaardigheid en stijlgevoel, maar ook dat van het hoogere vermogen, den kunstenaar kenmerkend.

Moge de mappe in veler handen komen.

 

* * *

 

De fijnzinnige kunstenaar W.J. Rozendaal heeft voor mij een ex-libris in hout gesneden, dat weder een treffend staal is van zijn genialiteit. Ik gebruik het in het bijzonder voor wijsgeerige boeken vooral vanwege den aard der voorstelling. Een verklaring van het door Rozendaal scherp gevatte en toch ruim uitgewerkte motief zou leiden tot al te persoonlijke openbaringen en ik onthoud mij daarvan liever. Ieder voor zich kan er datgene in zien en voelen, wat zijn eigen wezen hem ingeeft en het zal strooken met het motief...

Het aantal afdrukken, dat ik van het houtblok liet vervaardigen, is niet buitengewoon groot. Verzamelaars, die gaarne een afdruk ontvangen, kunnen mij daartoe het verzoek doen, hetzij vergezeld van porto, hetzij vergezeld van gelijkwaardige ex-libris van Nederlandsche ontwerp(st)ers in ruil, liefst het laatste.

 

* * *

 

Op de tentoonstelling van The Bookplate Association International verwierf de heer Kees Koeman den William-Alanson-Bryan-prijs voor zijn exlibris voor Dr. Stibbe. Aan den Heer W.J. Rozendaal viel een eervolle vermelding ten deel voor een van zijn fraaie exlibris (houtsneden) voor ir. Strens.

Ik kom op deze tentoonstelling nader terug.

 

* * *

 

Aanvulling op de lijst van verzamelaars (‘Den Gulden Winckel’ van Augustus 1930, November 1930, Januari 1931 en Maart 1931):

91. G. Adriaans, architect B.N.A., ‘De Berghoeve’, Thorbeckeplein, Amersfoort.

92. Mr. J.F. Käyser, Advocaat en Procureur, Medan, Nederlandsch Oost-Indië.

93. G.A. Lewin, Clarastraat 25, 's Hertogenbosch.

94. Mej. M. van Konijnenburg, ‘Leeuw en Hooft’, Haarlem.

 

JOHAN SCHWENCKE

27Zie ook ‘Den Gulden Winckel’ van April 1930.