Fausto Maria Martini †

HET is een moeilijke en droeve taak woorden te moeten spreken aan het graf van een schrijver, wiens vriend men is geweest; moeilijker is het misschien nog over den vriend te schrijven. Men zou zakelijk en objectief moeten zijn om den lezer een juisten indruk te geven van diens persoonlijkheid als kunstenaar, en de persoonlijke herinneringen dringen zich op, en de gevoelens maken het onmogelijk bijna om tegenover de werken van den ontslapen vriend, die objectiviteit te bewaren, die men toen hij leefde zoo gemakkelijk dacht te bezitten.

Bij Fausto is het bijzonder moeilijk, omdat leven en werk bij hem één waren, omdat zijn leven vooral na den oorlog hoofdzakelijk in zijn werk bestond en zijn werken allen doortrokken waren van elementen aan zijn persoonlijk leven ontleend. De mensch en de dichter waren bij hem één, en hetzelfde verlangen naar eenvoud, zuiverheid, rust, voor alles naar poëzie, die wij in zijn werk vinden, was kenmerkend ook voor den mensch. En wie zijn romans, tooneelstukken en novellen heeft gelezen, kent in hoofdtrekken zijn leven, daar het zijn eigen levenservaringen zijn, die hij in zijn boeken verwerkt, en kent den mensch, die gestreden heeft en veel geleden en in zijn hart tot het laatste toe de zuiverheid en de goedheid heeft behouden, die eigen is aan hen, die zich niet hebben laten verderven door de kennis van het wrange leed en de hevige verrukking des levens.

Zoo was Fauso ‘eterno fanciullo’ gelijk men hem eens noemde en zij, die hem meer van nabij hebben gekend en door hem tot zijn vrienden werden gerekend, hadden hem om deze zuiverheid en goedheid lief, wisten, dat zij op zijn steun en vriendschap steeds konden rekenen.

Fausto is jong en zeer onverwacht gestorven; zijn dood heeft ons getroffen als een hevige slag en heeft ons met droefheid vervuld, ook al moeten wij erkennen, dat voor hem de zwaar beproefde, die eenmaal reeds ternauwernood aan de greep des doods ontsnapte en de teekenen er van steeds met zich droeg, dit plotseling verscheiden misschien een verlossing was.

[p. 102]

Fausto Maria Martini werd in 1886 in Roma geboren als zoon van een bekende oculist, zijn opvoeding genoot hij ten deele in een door geestelijken geleid internaat; daarna studeerde hij rechtsgeleerdheid aan de romeinsche universiteit. Maar reeds vroeg had de Poëzie zijn hart veroverd; zijn smaak en karakter, zijn persoonlijke vriendschap voor Sergio Corazzini, de invloed van Samain en Rodenbach werkten er toe mee van hem een ‘poeta crepuscolare’ te maken. - In zijn laatste, zoo belangwekkende roman ‘Si sbarca a New York’ vinden wij de herinneringen uit dien tijd, zijn vereering voor Corazzini, zijn diepe verslagenheid bij diens dood en de vlucht naar Amerika met een paar vrienden een nieuw leven tegemoet.

In Italië teruggekeerd werd hij, na een korten tijd in volkomen afzondering in de provincie te hebben geleefd, tooneelcriticus van het dagblad ‘La Tribuna’. Als zoodanig verwierf hij vooral in Roma in korten tijd groote bekendheid; zijn persoonlijke charme, zijn jeugd en zijn elegantie maakten van hem een overal gezochte en graag geziene gast. Zijn tooneelstuk ‘Il Giglio Nero’ zeer karakteristiek voor de crepuscolari, een der besten die in die jaren geschreven zijn, werd met groot succes opgevoerd.

Toen de oorlog uitbrak vertrok hij als officier naar het front, waar hij in de herfst van 1916 door een zware hoofdwonde geslagen vele maanden tusschen dood en leven bleef tot hij als een verminkte in het leven kon terug keeren. Sindsdien was Fausto een andere, ‘Verginita’ zijn eerste roman vertelt van zijn strijd met den dood en van zijn nieuwe geboorte, het is een ontroerend boek, een van de weinige waardevolle boeken, die de oorlog in Italië heeft geïnspireerd.

De laatste tien jaren zijn voor Fausto een voortdurende strijd geweest, een strijd tegen zichzelve; de kogel, die een gedeelte van zijn hersenmaterie had weggenomen, had hem gedeeltelijk verlamd, bovendien was hij onderhevig aan zware zenuwcrises, die geregeld terugkeerden. Maar zijn energie, zijn enthousiasme voor het tooneel, zijn liefde voor de Poëzie waren niet verminderd. Het schrijven kostte hem de grootste inspanning, toch heeft hij zijn beste werken na den oorlog geschreven. Een waas van melancholie was over hem gekomen, en al kon hij met zijn vrienden nog altijd lachen en schertsen als een jongen, zijn boeken waren van zijn droefheid doortrokken; maar deze droefheid is nooit bitter, heeft geen ontkennenden ondertoon, hij was en bleef positief, opbouwend ingesteld in het leven; hij had het Leven lief en streefde naar het Licht.

Zijn romans ‘Il Cuore che m'hai dato’ en ‘Si sbarca a New York’ verwierven hem een groote bekendheid ook buiten de grenzen van Italië. Hij werd in vele talen vertaald, in 1926 ook in het Nederlandsch. Zijn tooneelstukken ‘Ridi Pagliaccio’, ‘Il Fiore sotto gli Occhi’ en ‘La Sera del 30’ werden overal met groot succes opgevoerd. De erkenning en de liefde van de zijde van het publiek waren hem een groote troost. Hij hing er zeer aan en kwam daar rond voor uit; maar dat was bij hem niet een zucht naar uiterlijk succes, niet een streeling zijner ijdelheid; het was het zoeken naar een tegenwicht tegenover de schaduwen die in hem waren, het zoeken naar een reden om te blijven strijden en werken in het leven waar hem, die als man slechts een schim meer was van hetgeen hij was geweest, alles dikwijls zoo nutteloos scheen in het leven, en de dood een verlossing. In zooverre geloof ik, dat zijn einde nu dat hij nog de kracht en de lust had om te werken, terwijl de aandacht en de gunst van het publiek om hem waren voor hem een genade is geweest, het heeft hem het leed bespaard der jaren, dat zijn energie uitgeput, en de aandacht van het publiek weer afgeleid, hij zich alleen zou hebben gevoeld met zijn leed.

In dit besef ligt onze eenige troost bij Fausto's droef verscheiden.

 

* * *

 

Wat is zijn beteekenis geweest voor de Italiaansche letterkunde van onzen tijd? Het is moeilijk nu reeds een antwoord op deze vraag te geven. Al was hij geen domineerende figuur als d'Annunzio of Pirandello of Papini, toch geloof ik, dat zijn beteekenis met den tijd zal groeien en men hem meer aandacht later zal schenken dan aan velen zijner tijdgenooten thans even bekend als hij en misschien meer geroemd. Zijn werk draagt een sterk persoonlijk karakter, en is kenmerkend voor zijn tijd en voor de litteraire richting die hij voorstond, hij is tot het einde zuiver gebleven, zich zelven getrouw in al zijn boeken, zonder ooit concessies te doen aan de smaak van het publiek. Hij is voor alles een dichter geweest, al is zijn bundel verzen ‘Poesie Provinciali’ van weinig beteekenis, en al heeft hij met zijn romans en tooneelstukken naam gemaakt.

Hij was geen romancier en geen tooneelschrijver, dat besefte hij zelf, al had hij deze litteraire vormen lief; hem ontbrak epische kracht om romancier te zijn en dramatische spanning om waarlijk een tooneelschrijver te worden genoemd. Zijn talent was lyrisch, lyrisch waren zijn romans en zijn drama's. Van zijn tooneelstukken zullen ‘Il Fiore sotto gli Occhi’ en ‘La Sera del 30’ als de twee besten blijven; hij heeft zich in deze stukken verwant getoond aan de fransche intimisten, Jean Jacques Bernard, Charles Vildrac, Denys

[p. 103]



illustratie
FAUSTO MARIA MARTINI

Amiel, hun idealen waren ook de zijnen, die idealen, waarvoor hij ook als tooneelcriticus gedurende twintig jaren steeds heeft gevochten; een handeling zoo sober mogelijk, eenvoudige menschen, diepe en echte gevoelens die niet in groote woorden werden uitgedrukt, maar eerder gesuggereerd dan gezegd werden; hij heeft zelf zijn theater eens genoemd ‘l'elogio dell' insignificante’. Deze definitie is juist, hij zocht de Poëzie in de kleine banale dingen des dagelijkschen levens, in een omgeving en bij menschen, waar anderen slechts verveling zagen en met een schouderophalen gewoonlijk aan voorbij gingen. Zoo hierin zijn kracht lag, het was ook zijn zwakheid, er was te weinig afwisseling en te weinig spanning in deze lofzang van het onbelangrijke, het kon vooral in een tijd van hevige contrasten en ontketende hartstochten, niet meer dan één oogenblik de aandacht vragen en ontroeren, het werd te spoedig in onze herinnering weggevaagd door het werk van tooneelschrijvers als Pirandello of Kaiser of Andrejeff die misschien op een grovere, stellig op krachtiger wijze een poëtische ontroering trachten te wekken.

Martini's novellenbundels en zijn drie romans hebben weinig of niets te maken met wat men gewoonlijk onder een roman of novelle verstaat. Hij was geen epicus, het vertellende element ontbreekt bij hem geheel. Zoowel zijn inspiratie als zijn proza zijn lyrisch, hij staat zelf in het middelpunt van al zijn boeken en nauwelijks getransponeerd verhaalt hij van zijn eigen leven daarbij trachtend in de diepte te graven, te dalen tot in de schuilhoeken van zijn eigen hart - ‘Il Cuore che m'hai dato tu’ - om dan uit het bijzondere, uit het zuiver persoonlijke naar het algemeene te streven. Objectief realisme is hem vreemd, het uitbeelden van andere karakters, het teekenen van een wereld die de zijne niet is valt hem zwaar. Zoo was zijn talent als romanschrijver beperkt, maar echt en zuiver. Zoo is hij geweest een dichter ook in zijn leven, en in dezen tijd zoo arm aan dichters was zijn gestalte iets zeldzaams; en zijn herinnering zal blijven, als van een vers, wier schoonheid ons troostte in een droevige stonde.

 

GIACOMO ANTONINI