Boekenschouw
Schoone letteren
Carla Simons, Lea. - Amsterdam, n.v. Em. Querido's Uitg. Mij.
De ondertitel ‘Episoden uit een Vrouwenleven’ duidt al voldoende aan in welke rubriek romans dit boek thuis hoort. Telkens breidt zich het leger der schrijvende vrouwen uit, wier speurzin en belangstelling uitgaat naar minder of meer voldane behoeften harer sexe-genooten. Het psychologisch gewroet der schrijfsters is een epidemie, die niet te bestrijden is. Onophoudelijk verschijnen nieuwe juffers ten tooneele, die de huiveringen en sidderingen hunner medejuffers naarstig te boek stellen, terwijl ze er zelf van huiveren en sidderen, opdat de leesgrage juffers op hun beurt na kantoortijd of na de correctie van het schoolwerk, of als ‘de boel aan kant is’ huiveren en sidderen van al die teedere gevoelens, die in een vrouweziel kunnen trillen of ritselen.
Die huiveringen en sidderingen rubriek omvat natuurlijk werken van velerlei makelij en samenstelling. Er zijn slechte en goede. Dit boek behoort ongetwijfeld tot de goede. Carla Simons schrijft gevoelig en ze rafelt haar figuren op de gebruikelijke wijze niet onverdienstelijk uiteen. Of ze binnen de grenzen blijft, die gesteld zijn om te maken, dat een boek niet uit een leeszaal wordt verwijderd, zullen onze rijksontuchtkeurders moeten uitmaken. In hun christelijke vrees voor sexueele capriolen zullen zij ongetwijfeld bij menige passage rimpels trekken in hun zedig voorhoofd, doch de schrijfster heeft met haar opmerkelijk talent alles ver boven het banale verheven.
De vraag blijft echter: Wanneer zal onze litteratuur eindelijk loskomen uit dat gepeuter in de zielen en zieltjes van onbelangrijke juffies, die niet krijgen wien ze hebben willen, omdat ze van louter teeder gevoel zoo akelig stom en schuchter zijn, dat ze nooit op het goede oogenblik eerlijk en open durven zeggen, waar het op aankomt?
R.E.
H.C. Fellinga, Tilly. - Amsterdam, Uitg. Mij. ‘Elsevier’. 1930.
De zachtmoedige Tilly is in het ongelukkig bezit van een zeer heibeiïge schoonzuster, die alles naar haar hand meent te kunnen zetten en daarin, wat haar man betreft, aardig is geslaagd. Tilly is moeilijker te overwinnen en er ontstaat een familieconflict van huiselijken aard, waarvoor vooral lezeressen groote belangstelling plegen te toonen. Te aandoenlijker wordt het geval, doordat Tilly volkomen onder den invloed raakt van haar zenuwzieke moeder en tenslotte geen uitweg meer weet.
Mej. Fellinga is sober in haar verhaaltrant, gevoelig soms en een zuiver opmerkster, die het conflict zeer aannemelijk weet te maken. Zij toont talent en zal in het novellistische genre nog wel wat kunnen leveren, voorziende in die bekende behoefte, die hier te lande onverzadigbaar lijkt te zijn, zonder dat de litteratuur daar eenig gunstig profijt van heeft, want het blijft meestal slechts lectuur.
W.S.
Vertalingen
Ilja Ehrenburg, 10 p.k. Het leven der auto's. Uit het Russisch vertaald door Manja Zwalf. - Utrecht, W. de Haan.
Dit is ongetwijfeld een van de belangrijkste boeken van onzen tijd. In een zeldzaam boeiende groepeering van persoonlijkheden en feiten heeft Ehrenburg een beeld van het wereldgebeuren ontworpen, dat onvergetelijk is. Het is één felle aanklacht tegen de alles en allen beheerschende gokkerij. Het is één schelle kreet tegen al het verderf, dat de zegeningen der motorische grondproducten over de menschheid uitstorten. Het is een anti-kapitalistisch strooibiljet van geniale visie en geweldig indrukwekkende compositie. Zijn alles doordringende reflectoren richt Ehrenburg op heel de economische en sociale samenleving, door grenzen noch oceanen gebonden. Heel de globe is het schouwtooneel van de figuren, die door hem in cinematografische snelheid worden gedemonstreerd en ontleed in al hun drift en drang.
De auto ziet Ehrenburg als de alles regeerende factor der huidige wereldgeschiedenis. In de auto belichamen zich de tendenties der petroleum- en rubbermagnaten en autokoningen als Ford en Citroën. Ten bate van de auto wordt de strijd om de petroleum, om de rubberproductie gestreden. De veldheeren in dien strijd als Deterding, Teagle, Michelin, Peugeot, Citroën, Ford zijn echter op hun beurt werktuigen in de fatale mystieke macht, die van die producten uitgaat.
Ehrenburg houdt zich ver van eenige tendens. Dat is het juist, wat zijn werk zoo grootsch, zoo uitermate belangrijk maakt. Hij maakt den magnaat niet tot een bruut, die willens en wetens den proletariër foltert, doch hij ziet alle menschen, zoowel Deterding als de arme fabrieksarbeider Pierre Chardin, of de taalgeleerde Johann Bräger als slachtoffers van de Macht buiten hen, de materieele drijfveer, het Fatum, waarin zij geheel verloren gaan, zelfs al schijnen zij de koningen der industrie.
Ehrenburg leverde een geniale Querschnitt van de mondiale samenleving, die niettegenstaande de schijnbare nationale onafhankelijkheden door de macht van petroleum en rubber gedwongen wordt tot wereld-eenheid. Men zou bedenkingen kunnen opperen tegen deze visie alsook tegen de details. Men zou b.v. het beeld, dat van Deterding ontworpen wordt minder juist kunnen voelen, wanneer men minder gelooft in de bewuste wil tot macht, doch dat blijft een critiek op onderdeelen, die niets af mag doen aan de bewondering voor de suggestieve kracht, waarmee deze kijk op den loop der dingen is neergeschreven.
Ehrenburg is een groot schrijver, die alle figuren leven inblaast, nergens zich verliest in de romantiek der harde tegenstellingen, zich niet door propagandistische pathos laat verleiden tot een proletariër-lyriek, die zoo afstootelijk is in wat men socialistische literatuur pleegt te noemen. Met een grootsche visie staat Ehrenburg boven zijn machtig onderwerp en schiep waarlijk een epos van de 20ste eenw.
W.S.
Biografie
Joris Eeckhout, Herinneringen aan Karel van de Woestijne. - Kortrijk, Uitgave van Steenland, 1931.
Er is één ding waaraan wij niet mogen en niet kunnen twijfelen: dat is aan de waarachtigheid en de diepte van Eeckhout's vriendschapsgevoelens voor Karel van de Woestijne. En deze vriendschap werd bovendien nog geschraagd door een even ernstige bewondering voor het werk van den dichter. Daarna schroomt men om te zeggen, wat toch niet verzwegen kan worden: dit boekje is, in weerwil van de genegenheid, welke er de basis van vormt, een geschrift zonder waarde. Het zal voor menig Woestijniaan zelfs een pijnlijk werk zijn om het ten einde toe te lezen.
Men zal zich, als ik deed, afvragen: is de liefde dan niet voldoende? Neen. Behalve de liefde, behalve de admiratie, behalve de goede wil, is er ook nog talent noodig om een goed boekje te schrijven. En Joris Eeckhout mist nu juist dat eene element, absoluut noodig voor het welslagen van een geschrift, ten eenen male.
De heer Eeckhout schrijft een gebrekkig, kinderachtig Nederlandsch, zonder kleur of geur. Verder schijnt hij geen inzicht te hebben in waarden: hij plaatst al zijn herinneringen en al zijn indrukken op één zelfde plan, zoodat tusschen belangrijk en futiel, tusschen essentieel en bijkomstig zoo goed als geen onderscheid meer te zien is. Allerlei huiselijke détails, die ons geen milimeter nader tot het oeuvre brengen, zijn gemengd met tal van appreciaties van den schrijver, welke ieder fond missen en ons deswege ook al van weinig nut zijn voor onze kennis van dit grootsche dichterschap.
Dichters zijn geen goden en zelfs geen halfgoden. Hun waarde voor ons ligt voor een niet gering deel juist in hun mensch-zijn. Weinige waren er zoo innig, zoo zacht en warm menschelijk als juist Karel van de Woestijne. Maar Eeckhout overdrijft de familjariteit. Hij reduceert van de Woestijne tot het formaat van zijn, Eeckhouts, pueriel begrip. Daartegen moet men protesteeren. Neen, heer Eeckhout, van de Woestijne was méér en anders dan gij vermoedt hebt, hij was rijker, grilliger, genuanceerder; hij was dieper, donkerder van wezen; hij was grootscher van bouw en innerlijke verhoudingen. Uw vriendelijke en naieve oogen hebben hem gezien als een soortement supercatechesant; wij gelooven, op gezag van de gedrukte texten die wij voor ons hebben, dat de werkelijkheid van dit geestelijk en zedelijk leven heel wat dramatischer, heel wat machtiger en geweldiger is geweest. Uw van de Woestijne is toebereid voor de consumptie van den geestelijke middenstand. Geloof mij, zelfs volgens dit recept, is hij en blijft hij voor de burgerij ongenietbaar.
Memoires van tijdgenooten kunnen van eminentbelang zijn, indien zij ons de toegang tot een mensch of tot een oeuvre vergemakkelijken. Maar hoe kan Eeckhout ons helpen, waar uit iedere regel blijkt dat hij en van Van de Woestijne's wezen en van zijn werk minder begrepen heeft dan een gemiddeld intelligente lezer.
Zelfs waar hij de laatste levensdagen van den dichter oproept, weet hij nu niet te treffen, omdat hij, die getuige was in dit lijden, ondanks zijn diepe ontroering, niets anders dan de burgerlijkste banaliteiten weet te vinden.
Dit boekje is tragisch omdat het op zoo indringende wijze de onmacht demonstreert, de onmacht van goede wil, bewondering, liefde, tegenover de afwezigheid van dat dubbelnoodige: begrip en talent.
Joris Eeckhout leeren wij hier kennen als een braaf, eerlijk, trouwhartig, vriendelijk man, die wij aan ons hart willen drukken; maar ook als een detestabel auteur.
Gr.