Een kwalijke beschuldiging
De heer E. du Perron zond ons het volgend afschrift van een door hem aan de redactie van Het Vaderland gerichte brief.
Hij had aan die redactie de vrije beslissing gelaten het schrijven al of niet in de kolommen van dat blad af te drukken.
Daar de redactie blijkbaar geen aanleiding vond den heer du Perron de gelegenheid te geven zijn meening te zeggen over een tot hem in dat blad gerichte beschuldiging, meenen wij hem publiciteit niet te mogen onthouden.
Aan de Redactie van ‘Het Vaderland’ te Den Haag.
Mijne Heeren,
Eerst heden verneem ik dat in uw courant het volgende anonieme stukje voorkomt, naar aanleiding van mijn artikel over Slauerhoff in De Vrije Bladen:
‘In de Decemberafl. zingt E. du Perron in een gesprek met een denkbeeldigen mijnheer den lof van J. Slauerhoff en buit dit gesprek uit om een paar critici, die zijn, du Perrons eigen verzen niet erg mooi hebben gevonden, voor prullen uit te maken.’
Ik hoop dat deze psychologische trouvaille niet afkomstig is van den heer Borel, een der ‘uitgemaakte’ critici; ik zou mij verplicht zien hem te zeggen: 1e. dat ik nog steeds rondloop met het onaangename gevoel dat hij mijn verzen niet geheel heeft afgekeurd (maar enfin, de Douairière, ofschoon geen ‘oud wijf met een door lupus ingevreten gezicht’, is óók een persoon op leeftijd); 2e. dat ik waarlijk geen bijkomstigheden noodig had voor de vlugschets die ik, en passant, van zijn persoonlijkheid maakte. In ieder geval signaleer ik u het anonieme poenigheidje hierboven, als - qua procédé, woordkeus, en karakterkennis - het typeerend getuigenis van een huisknecht. Mais on fait ce qu'on peut, dat is waar ...
Met beleefde groeten, hoogachtend,
(w.g.) E. DU PERRON