Boekenschouw

Theodor Plivier, 's Keizers Koelies. - Utrecht, W. de Haan.

Met ontzetting constateert men bij het lezen van veel ‘oorlogsboeken’, dat men afstompt voor de verschrikkingen. Men weet nu zoo langzamerhand wel, dat het oorlogvoeren een geweldige ellende meebrengt, dat het ‘onmenschelijk’ is, ‘beestachtig’ enz. Remarque ontketende een afgrijzingsmode, die men de beste ‘anti-oorlogspropaganda’ noemde en hij voltooide onlangs een nieuw boek, dat het gruwelpacifisme moet blijven voeden.

Terwijl eenige dazige ethici met wapperende baarden uitgezonderd, niemand in zijn hart aan de eeuwige vrede gelooft, blijft de naieve meening heerschen, dat men het kwaad bestrijden kan door te laten zien tot wat voor ‘vreeselijke dingen’ het wel leiden kan. Men beseft blijkbaar niet, dat het nuttiger is één brallenden

[p. 269]

chauvinist te lynchen, dan tien boekjes te publiceeren over oorlogsellende en volkenbondsheil. Doch van den chauvinist geniet men behagelijk gestreeld in nationale trots en eigenliefde; en via de boekjes savoureert men het ideaal, dat sedert menschenheugenis altijd op papier zoo mòoi geleken heeft.

En de realiteit? Plivier laat er, als zoovele voor hem, een aangrijpend stukje van zien. Vele zullen hem volgen, want het onderwerp trekt, vooral als men de superlatief van het beestachtige nog kan overtreffen.

Bij al die oorlogsboeken vraagt men zich af, hoe is het mogelijk, dat menschen dat verdragen konden en verdragen hebben. En aan het slot voelt men den twijfel binnensluipen, of zij het nooit meer verdragen zullen. Zoolang men echter het verzet der ‘koelies’ als ‘verraad’ blijft betitelen en hen deswege tot heil van de natie mag neerschieten, zullen er ‘koelies’ blijven. Schaft men den keizer of koning af, dan verandert slechts hun drijver en worden zij de ‘koelies van den president’, want niet het staatshoofd maakt den verdediger tot ‘koelie’, doch het ijdele chauvinisme, dat dat staatshoofd de incarnatie van nationale superioriteit waant. De superioriteit dwingt tot een slavernij, die in vredestijd verdragelijker lijkt en is, doch in oorlogstijd tot conflicten voert, die in strijd zijn met de leuzen, waarin het christendom den ‘koelie’ sedert zijn kinderjaren opvoedde.

Plivier kende de Duitsche vloot, maar is dat ‘koelie-dom’ uitsluitend Duitsch? Al lezende denkt men aan de ‘Potemkin’ en aan de andere vloten. Men verafschuwt de toestanden, omdat Plivier krachtig beeldend, suggestief schrijft, en men voelt de groote waarde van zulk een boek voor alle vereenigingen op het gebied van Volkenbond en Vrede en Anti-oorlogfederatie en het Chr. Jongerenverbond ‘De Wapens Neêr’. Terwijl het bovendien propagandamateriaal is van niet geringe litteraire beteekenis, iets, waarin de propagandisten van ‘Onze Vloot’ en ‘Op ten Strijde’ en ‘Trouw sta pal’ de laatste jaren leelijk achterop raken.

 

R.E.

Manuel Galvez, Nacha Regules. Vertaald door Anna Benavente. - Amsterdam, N.V. Mij. voor Goede en Goedk. Lectuur, 1930.

Deze roman is waarschijnlijk (het wordt er niet bij vermeld) uit het Spaansch vertaald. Het is de geschiedenis van een prostituée en het verhaal speelt zich af in Buenos Ayres, een plaats, waar de ontucht welig tiert. Nacha Regules is de hoofdpersoon, een meisje dat al vroeg op den slechten weg is gekomen, maar natuurlijk in 't geheel niet slecht is. De edele en nobele Monsalvat wordt op zeer onbaatzuchtige wijze op haar verliefd - en zij op hem. Voor hem wil zij haar slechte leven verlaten en weer ‘fatsoenlijk’ worden. Monsalvat is een idealist - hij spreekt boekentaal en heeft zulke edele principes, dat het bijna onmenschelijk is. Nacha en Monsalvat, die op elkaars leven een ontzettend grooten en belangrijken invloed uitoefenen, verliezen elkaar na één ontmoeting, waarbij Monsalvat een ernstige preek tegen Nacha houdt, uit het oog. In alle ‘lichte huizen’ zoekt Monsalvat haar. Als ze elkaar eindelijk vinden, ontwikkelt zich een platonische verhouding. De arme Monsalvat wordt na een hevig lijden om Nacha ook nog blind, doch eigenlijk is dit zijn geluk. Nacha trouwt hem nu en alles loopt uitstekend af.

Of het boek zoo slecht en stroef vertaald is, of zoo ouderwetsch en zoetelijk is geschreven, is moeilijk uit te maken. Zeker is het, dat het bijna onleesbaar is door de gekunstelde beschrijvingen, de schoolboekjesachtige dialogen en de gewrongen stijl. Het gegeven is interessant genoeg - maar de zeer conventioneele manier, waarop het behandeld is, en de langdradige schrijftrant maken het interessantste gegeven onbelangrijk. Nacha zoowel als Monsalvat zijn marionetten, aan wie de schrijver slechts een zeer vage illusie van het Leven heeft weten te geven.

 

N.B.

Rafael Sabatini, Onder het vaandel van den Stier. Vertaling van Henriette Rappard. - 's Gravenhage, J. Philip Kruseman.

Deze bundel bevat een drietal verhalen, alle spelend in het Italië der middeleeuwen, toen Cesare Borgia, de hertog van Valentinois heerschte. Boeiend en onderhoudend vertelt Sabatini een reeks spannende, eenigszins humoristische en ietwat ondeugende avonturen, waarin vergif, liefdesdranken, bedrog en dergelijke een belangrijke rol vervullen. De eigenaardige atmosfeer van het Italië uit dien tijd is niet onverdienstelijk weergegeven.

N.B.