Christelijke Kasplanten

IN October 1928 heeft een uitgeversmaatschappij een prijsvraag uitgeschreven, ‘die de gelegenheid opende tot het samenstellen van een Christelijken roman’.

Let wel: ‘samenstellen’! Niet schrijven maar samen stellen, als ware een roman een legkaart, een stoplap of een lappedeken.

Als jury voor de in te zenden samenstellingen zouden optreden de heeren L. Bückmann, dr. P.H. Ritter jr. en dr. C. Tazelaar.

Het schijnt, dat de productie christelijke sigarenbandjes-bordjes-in-romanvorm niet meeviel, want de jury publiceerde de volgende mededeeling:

‘De commissie heeft zich langer dan aanvankelijk in haar bedoeling lag, met deze prijsvraag bezig gehouden, daar zij, hoewel er onder de vele ingekomen bijdragen wel eenige waren, waaraan verdienste niet te ontzeggen viel, uiterst moeilijk een handschrift kon aanwijzen, dat voor bekroning in aanmerking kwam. De commissie meende ook na rijp beraad aan haar opdrachtgeefster niet in overweging te kunnen geven, eenige inzending te bekronen.’

Daaruit zou men concludeeren: al het ingezondene was min of meer rommel, houd je geld in je zaken, probeer het liever met de goddelooze letteren. Doch lankmoedigheid is een der vele christelijke deugden. De jury vond het derhalve christelijker den moed niet te laten zakken en vervolgde:

‘Daar er evenwel gebleken is, dat de belangstelling voor onze Christelijke romankunst krachtig leeft, meende de commissie aan de Uitgeversmaatschappij te moeten voorstellen den termijn van inzending alsnog met een jaar te verlengen, zoodat de gelegenheid tot 1 Sept. 1931 open blijft voor nieuwe en hernieuwde inzendingen.’

Wijl die drie juryleden natuurlijk achtenswaardige Christenen zijn, kan men er op vertrouwen, dat zij op voorbeeldige wijze de waarheid dienen en zonder eenige achterdocht of twijfel neemt men aan, dat dus inderdaad gebleken is, dat de belangstelling voor christelijke romankunst ‘krachtig leeft’. Zonder voor ongeloovig aangezien te willen worden vraagt men zich evenwel af, waaruit blijkt dat ‘krachtig leven’?

Een kunst leeft ‘krachtig’, wanneer een ontel-

[p. 236]

bare rij kunstenaars een onnoemelijk aantal kunstwerken schept.

Een stapel onbruikbare ‘samenstellingen’ heeft niets met kracht noch met leven te maken, en een ‘hernieuwde’ inzending lijkt meer op een schoolopstel, dat de slordige leerling voor den meester moet overmaken dan op een uiting van onbluschbare scheppingsdrang bij krachtige kunstenaars.

Het is echter mogelijk, dat bij de christelijke letteren een ander criterium wordt aangenomen en dat men de vraag der christelijke consumenten in leeszaal, diaconessenhuisbibliotheek en chr. boekhandel voor ‘krachtig leven’ aanziet.

Ofschoon de christelijke deugd der naastenliefde onder de uitgevers ‘krachtig leeft’, zoodat zij de auteurs gaarne veel geld laten verdienen, laat het ‘gaan’, de verkoop der boeken hen toch niet koud en hoe meer oplagen van een boek verkocht worden, hoe warmer het hart des uitgevers voor dien auteur zal gaan kloppen.

De bedoelde uitgeversmaatschappij schijnt dus zekerheid te hebben, dat er groote vraag bestaat naar wat men ‘christelijke romans’ pleegt te noemen, waaronder men, zonder Robbers, mevr. v. Ammers, Jeanne Reyneke v. Stuwe enz. voor goddelooze heidenen uit te willen maken, boeken verstaat met veel ge ‘Lieve Heer’, verdoemde ongehuwde moeders al of niet gered door een wettig en kerkelijk huwelijk, manlijk stoere blikken in vertrouwen op God, op het juiste moment toegepaste teksten uit de Schrift, zedig neergeslagen oogen met in ‘geheim verlangen’ geprevelde gebeden en al wat verder tot dit genre van de tien-geboden-in-de-practijk behoort.

De groote vraag naar een boek, dat je ‘sterkt’, maakte den uitgever wanhopig. De productie kon geen gelijken tred houden met de consumptie. Er was onder-productie, of tewel over-consumptie en dientengevolge hoopte de uitgever, dat de schrijvers zich eens zouden aanpassen aan het ‘krachtig leven’ van de behoefte.

De bloemen der christelijke letteren loopen niet vlug genoeg uit De plantjes willen niet. Dan maar probeeren in de broeikas der prijsvragen de bloemen te ‘trekken’.

En daar Den Gulden Winckel door alle jongeren, zoowel christelijk als onchristelijk wordt gelezen, is het misschien niet ondienstig hen erop te wijzen, waar een ‘krachtig leven’ bestaat en dus voor hen wat te halen valt. Advies omtrent

illustratie
Vier goede vrienden
Van links naar rechts: Jan van Nijlen, E. du Perron, Jan Greshoff, Franz Hellens


de eischen van zulk een roman kunnen de samenstellers verkrijgen bij iederen leeraar of leerares van de Zondagsschool, of bij een der drie genoemde juryleden.

 

R. EVENTS