[p. 183]

Kroniek van het proza

Zwaar maar kostelijk
Een nieuwe roman van Alie Smeding

Alie van Wyhe-Smeding, De Ontmoetingen van Rieuwertje Brand. - Rotterdam, Nijgh & van Ditmar's Uitgeversmij., 1929.

TUSSCHEN de grauwe middelmatigheid van ons hedendaagsch proza - het roman-schrijven schijnt ook ten onzent meer en meer een industrie te worden - valt onmiddellijk dit visioenair boek op. Het onderscheidt zich in elk opzicht van zijn bleeke, kleurlooze of opzichtig geschminkte soortgenooten. Wie onder onze jongere schrijvers en schrijfsters bezit een zoo fonkelende, van kracht óverschuimende verbeelding als Alie Smeding, wie wordt er in zijn werk door zulk een roekelooze, brandend-hartstochtelijke menschen-liefde gedreven als zij?

Men heeft veel kwaads van deze vrouw gezegd, omdat zij de moed had - en waarachtig niet de treurige moed! - een boek als ‘De Zondaar’ te schrijven, dat men kwalificeeren kan als de gewetenskreet van het klein-burgerlijk deel onzer maatschappij. Doch men vergat in de liefdelooze oppervlakkigheid van zijn oordeel te luisteren naar de gemartelde stem van tot schier uitzinnige haat verschroeide liefde, die aan de gewraakte onwelvoegelijke detailleering van sexueele feiten ten grondslag lag. Nu in de laatste jaren met de ver-industriealiseering onzer romankunst de ‘echte’ pornographie hand over hand toeneemt in onze letterkunde - maar bespaar ons commissies en paragraphen op dit gebied, want zij slaan de plank altijd mis en verergeren het kwaad -, zal men overigens wel wat gemakkelijker heenstappen leeren over ‘realistische excessen’ als het onderhavige, die niet voortvloeien uit de sluwe, gewetenlooze berekening van een het publiek naar den mond schrijvenden exploitant, maar die het gevolg zijn van een vehemente gemoedsgesteldheid, die de normen der publieke moraal blindelings overschrijdt. Wellicht begint men dan tevens zoo langzamerhand te merken, dat tegenwoordig menige roman, die met litteratuur in den goeden zin van het woord niets te maken heeft, onder de valsche vlag eener ten doode opgeschreven stijl-richting onze letterkunde binnengesmokkeld wordt en de verwarring der publieke opinie noodeloos vergroot. Laat mij een voorbeeld mogen noemen: het zou ettelijke jaren geleden in niemand's brein opgekomen zijn des heeren Pieter Brooshoofdt's roman ‘Plicht’ te beschouwen en te behandelen als een product van eenige letterkundige waardij, doch tegenwoordig neemt men boeken als ‘Bandeloozen’ van Jo Manders, die even weinig met litteratuur te maken hebben, alom au sérieux. Meent men werkelijk, dat thans ‘alles’ litteratuur d.w.z. schoonheid, d.w.z. van positieve cultureele waarde is, wat zich formeel aan het psychologisch realisme van '90 ten naaste bij heeft aangepast?

 

* * *

 

Alie Smeding's nieuwe roman is geboren uit dezelfde onverzadigbare menschenliefde als De Zondaar. Ook hier had, in aesthetisch opzicht, eenige beperking niet geschaad - voor den argeloozen lezer: er staat niettemin geen onvertogen woord in dit boek! -, maar, men mocht het verwachten van deze schrijfster, haar natuur is sterker dan haar vormbesef. Ook hier breekt dezelfde vaak blind-eenzijdige, in haat verkeerde liefde alle staketsels. Doch tenslotte: wat beduiden onze formeele scrupules tegenover de overweldigende kracht en rijkdom harer verbeelding!

‘De Ontmoetingen van Rieuwertje Brand’ beteekenen o.i. een geduchte vooruitgang in de ontwikkeling van mevr. Smeding's talent. Zij bereikt hier hoogten en diepten, die in ouder werk hoogstens als een belofte verborgen lagen, maar die toch nog nimmer ten volle tot ontplooiïng waren geraakt. Vooral het visioenaire element, dat alzijds haar ‘realisme’ door-licht en haar zoo in de groote Hollandsche traditie plaatst, is in haar jongste boek tot een zeldzaam schoonen bloei gekomen. Wij gelooven, dat deze schrijfster met dit werk het plan heeft bereikt, waarop zij haar gaven zoo volledig mogelijk tot harmonie zal vermogen te brengen. Tot een levende (en dus betrekkelijke) harmonie weliswaar, want alle klassicisme is haar ten eenenmale vreemd, maar dan toch tot een evenwicht, dat niet louter toevallig is, doch dat berust op een zeer diep en zeer intens beleven van den grond onzer menschelijkheid: van onze gebondenheid aan den evennaaste en aan God.

 

* * *

 

‘De Ontmoetingen van Rieuwertje Brand’ hebben tot onderwerp de lotgevallen van een oud,

[p. 184]



illustratie
Het echtpaar
Ds. van Wijhe-Smeding


door den drank tot lichamelijk en geestelijk verval geraakt Enkhuizer visschertje. En al de liefde van de schrijfster heeft zich vastgehecht aan deze poovere, rampzalige figuur. Zijn omzwervingen; de verleidingen, die hij tegenkomt, die hij overwint, waaraan hij bezwijkt; zijn ‘bekeering’, zijn einde ten slotte, in het verborgene gelijk een schuldeloos dier: zij heeft het alles beschreven met een nimmer aflatende deernis; bitter soms als gal, wrang, scherp, doch altijd, hoe geschonden ook, uitstijgend boven de ellende. Zijn lichaam, zijn geest en wie zal zeggen hoeveel van zijn ziel moet Rieuwertje Brand aan den duivel geven, maar één ding behoudt hij: zijn liefde, of liever: de kern van alle liefde, het zich gebonden weten, ondanks alles, aan die hem het naaste zijn en aan God. Hierin weerspiegelt de figuur van Rieuwertje wat wij zoo straks hebben genoemd de ‘levende’ harmonie, waartoe het talent der schrijfster in dit boek gekomen is en dat haar voor ‘realistische excessen’ in den vorm, gelijk die in Den Zondaar voorkwamen, heeft behoed.

Wat wij nu nog ‘excessief’ in dezen haar nieuwsten roman zouden kunnen noemen is veeleer het omgekeerde van realistisch, het is de al te weelderige romantiek in Rieuwertje's innerlijk leven, die somtijds maar nauwelijks het sentimenteele te ontwijken weet. En zoo is er ook in Rieuwertje's dia- en monoloog wel eens het een en ander, dat ons al te gemaakt schijnt, al te ‘gevoelig’...

Intusschen, hiertegenover staat zooveel goeds, zooveel dat men met beide handen in groote dankbaarheid om zijn kostelijk schoon aanvaardt, dat deze kleine vlekjes verwazen, eer men een bladzijde verder is. Trouwens, nuchter beschouwd, wat beduiden zij op een boek van een omvang van ruim vierhonderd tamelijk compres gedrukte pagina's?

Kostelijk is de schoonheid van dezen roman, maar zwaar voor den modernen lezer, die ingesteld is op de prikkelende avonturen der erotiek. Wij zullen wellicht eenige generaties geduld moeten hebben, eer men het proza van een Ary Prins, een Adriaan van Oordt, een Jacobus van Looy weder ‘ontdekt’ en ... lezen gaat. Maar als die tijd gekomen is, dan zal men ook tusschen de vele zwakke en halfslachtige boeken van deze laatste jaren als een zeldzaam kleinood te voorschijn halen Alie Smeding's ‘Rieuwertje Brand’.

Voor schrijfster en uitgever is deze voorspelling een schrale troost, maar zij is voor den kritikus een lichtende baken: wanneer het nog mogelijk is, dat een auteur de moed heeft zulk een boek te schrijven en een uitgever het te publiceeren, dan zijn wij in onze letterkunde nog niet heelemaal overgeleverd aan de grillen der mode en de argelooze behoudzucht van zoo menig te onpas tot gezetenheid geraakt scribent.

 

* * *

 

Elders schrijvend over het werk van Alie Smeding hebben wij meer dan eens de vrees uitgesproken, dat deze schrijfster in haar pessimisme vast zou loopen, zooals, wanneer de teekenen niet bedriegen, bij voorbeeld met Ina Boudier-Bakker het geval schijnt te zijn. Wij verheugen ons er over, dat deze vrees blijkbaar ongegrond is geweest. Want al kan men niet zeggen, dat mevrouw Smeding's roman ‘optimistisch’ of ook maar ‘blij-eindigend’ is (ofschoon hij een in den traditioneelen zin van het woord ‘bevredigend’ slot kreeg), hij verliest zich niet in den verbeten wrok van een teugelloos pessimisme, die als een soort duistere manie over gansch het verbeeldingsmateriaal ligt uitgestrekt. Het ‘pessimisme’ van Alie Smeding ontpopt zich nu als gedragen door de positieve kracht van een hecht, weerbaar geloof. Het zweeft niet langer in het ledige, doch rust op een fundament, dat sterker dan alle levensovertuiging is, op het zóó-en-niet-anders-kunnen van de ziel, gelijk de plant zich wendt naar het licht en niet anders kan dan zoeken, altijd weer,

[p. 185]

hoe men haar ook opstelt naar dieft bron van haar bestaan.

Zoo kan ook de verbeelding der on-menschelijkste en ont-menschelijkste duisternis haar niet afhouden van het Licht te zien, ernaar te tasten en er zich verlangend naar te rekken. Rieuwertje Brand werd de gelijkenis (en niet: het symbool; daarmede zouden wij tekort doen aan de diepte van Alie Smeding's kunstenaarschap) van dit gebeuren; niet alleen, zij het wellicht terstond en in concreto, voor de schrijfster, doch ook voor ons, voor onzen donkeren, zoo vaak on-menschelijke en ont-menschelijkte tijd.

Het is geen ‘nieuwe’ boodschap, die deze roman ons brengt, het is de oude, goede boodschap, maar de boodschap, die toch altijd ‘nieuw’ blijft, omdat geen tijd haar op precies dezelfde wijze vermag te bestaan, want, zooals Boutens het uitdrukt in zijn Lentemaan:

 
‘Maar alle harten kloppen hun eigen donkren slag,
 
En ieder hart klopt eender tot den laatsten dag.’

ROEL HOUWINK