Een objectief romancier
Een hedendaagsche Flaubert

Léviathan, door J. Green. - Librairie Plon. Paris 1929.

Mont-Cinère, de eerste roman dien de heer Green publiceerde, was merkwaardig. Even merkwaardig was zijn tweede boek, Adrienne Mesurat, ofschoon ik het eerste verkies. Uit zijn derden roman. Léviathan, blijkt andermaal, dat deze jonge auteur een geboren romancier is. Niets is thans zeldzamer. Romancier is de heer Green heel wat meer dan de meeste romanschrijvers met eene sterk gevestigde reputatie. Dit wil niet zeggen, dat een boek van hem per se mooier is en belangrijker dan dit van een ander romanschrijver. Zoo zijn er bijvoorbeeld een paar werken van Flaubert, die ik meer bewonder dan sommige der meest bekende werken van Balzac. Toch houd ik Balzac voor een grooter romancier dan Flaubert. Het is niets anders dan een kwestie van aangeboren talent en in de werken wellicht niets dan een kwestie van atmosfeer.

Men heeft den heer Green de onwaarschijnlijkheid van sommige zijner situaties verweten. Hij bezit nochtans het creatievermogen dat alles levend maakt. Met die gave kan men ver gaan. Dan is geen enkele situatie, hoe buitengewoon ook, onaannemelijk. Men denke slechts aan sommige vreemde gebeurtenissen, om het zacht te zeggen, in Le Rouge et le Noir, inzonderheid de scène met het hoofd. Dergelijke op het eerste gezicht vrij onwaarschijnlijke toestanden zijn bij den heer Green ook te vinden en men stapt er misschien niet zoo gemakkelijk overheen als bij Stendhal. Maar niettegenstaande dit gebrek, waardoor een andere roman ineenstort, blijft een boek van Green een geheel. Dit is reeds eene

illustratie
‘Qu'est ce que tu dis, mais qu'est ce que tu dis?’

Julien Green teekende zelf deze twee houdingen van Mme Loude, een der personen uit zijn roman Léviathan.


zeer groote qualiteit. Hij bezit er nog andere. Het boek van den heer Green is objectief. (Ik vind het geen aardige term, maar ik ken er geen andere voor). Het is een van de meest curieuze vergissingen van de negentiendeeuwsche literaire terminologie, dat auteurs als Flaubert, Goncourt en hunne realistische makkers ‘objectief’ konden worden genoemd. La Princesse de Clèves is meer objectief dan Madame Bovary, en Le Rouge et le Noir meer dan welke roman ook van de Goncourt. Evenals een roman van Dostoïevsky meer objectief is dan een roman van Huysmans. De ware objectiviteit is het tegendeel van het zich op den voorgrond stellen van eene kunstenaarsindividualiteit, het is de onderwerping van den schrijver aan het object van den roman. Ik geloof, dat een roman van den heer Green, en inzonderheid Léviathan, een goed voorbeeld is van een objectief werk, ofschoon hij ook als zoodanig nog enkele gebreken vertoont. Men kan ook bezwaar hebben tegen het soort onderwerp dat deze auteur kiest. Maar als men dit eenmaal neemt zooals het is, moet men erkennen, dat slechts weinige auteurs het kunnen behandelen op eene wijze, die zoo duidelijk de gaven van den echten romancier doet uitkomen.

[p. 181]

Léviathan is een somber verhaal, evenals de twee eerste boeken van den heer Green. Verkrachting, doodslag, zelfmoord volgen op elkaar in vrij aardig tempo en van dezen schrijver kan zeker niet worden gezegd dat hij het eenvoudige, alledaagsche leven liefheeft. Ik heb daar op zichzelf geen bezwaar tegen, ofschoon ik het wel een beetje bedenkelijk vind, dat een jonge man, in de drie voornaamste werken die tot nog toe het licht zagen, een onderwerp behandelt, waarin de misdaad de hoofdrol speelt. Het leven is niet altijd zoo ingewikkeld. Het kan het zijn, ik geef het toe. Maar wie kan zich voorstellen dat een auteur een heele reeks boeken zou schrijven in denzelfden geest en dezelfde atmosfeer als b.v. Wuthering Heights? Het zou nogal vreemd zijn. De heer Green is nochtans mooi op weg.

Het drama speelt in een Fransch stadje. Een veertigjarige gehuwde leeraar is verliefd op een jong meisje van twijfelachtige onschuld, dat hem eigenlijk voor den gek houdt, terwijl eene koffiehuishoudster op leeftijd de clandestiene betrekkingen van dit meisje met hare klanten in de hand werkt. De ongelukkige minnaar pleegt een aanslag op het meisje en slaat haar dermate, dat zij voor haar verder leven in haar gelaat verminkt is. Na dien aanslag slaat de leeraar een grijsaard dood, die toevallig in de buurt is en dwaalt verder den ganschen nacht rond. (Deze scène lijkt nogal erg op de bekende nachtelijke tocht van den held in Sous le Soleil de Satan van Bernanos). De schuldige houdt zich een tijd schuil, maar keert terug naar de plaats der misdaad. Eene meer dan veertigjarige vrouw, aan wier zoontje de leeraar destijds las gaf, een vrouw die haar leven hopeloos verloren weet, wordt verliefd op den moordenaar in wien zij een opstandige erkent als zijzelf is. Zij verbergt hem in haar huis en wil hem redden. Maar als zij de zekerheid heeft, dat hij nog steeds het jonge meisje bemint, levert zij hem aan het gerecht over en jaagt zij zich een kogel door de borst.

Als drama is dit niet zoo erg origineel. Er komen bovendien, zooals ik zei, heel wat onwaarschijnlijke details in dit verhaal voor, die een ander werk onleesbaar zouden hebben gemaakt. Maar aan gansch het verhaal geeft de auteur zulken sterken toon van geloofwaardigheid, dat die enkele details het geheel niet verstoren. Buiten de scherpe teekening van de karakters - en daarin is de heer Green zeer sterk - is het de geëxaspereerde, fatalistische atmosfeer, die op de personen en de gebeurtenissen weegt, die aan Léviathan een zeer bijzonderen toon geeft dien men sedert Barbey d'Aurevilly zelden in de Fransche literatuur verneemt. Indien, evenals de vorige werken, Léviathan ook weer aantoont

illustratie
‘Elle avait des élans de piété lorsque tout allait bien’.

hoezeer de opvatting van dezen auteur op die van sommige groote Engelsche romanciers gelijkt, bevat dit jongste werk toch eenige typische bewijzen van den invloed die eenige Fransche romanciers, althans wat den vorm aangaat, op hem hebben gehad. Bijvoorbeeld de passage die aldus aanvangt: ‘Une brise légère soufflait en murmurant dans les branches au dessus de sa tête et il sentait sur la chair de ses mains la faible caresse du soleil d'automne. Dans le ciel pâle des oiseaux poussaient des cris qui ressemblaient à des adieux. L'air était clair, la vue se portait au loin sans effort ...’ enz. enz.

Herkent men niet dadelijk den toon van Flaubert? Ik vind het typisch onverwacht in een boek uit het jaar 1929.

Ander voorbeeld. De verliefde leeraar, een nacht dat hij niet slapen kan, denkt aan het meisje dat hij liefheeft. Hij is onrustig, verlaat zijn bed, wil zijn koortsigen dorst stillen met een glas water. En dan zegt de auteur: ‘C'était l'heure où les plus grandes douleurs s'engourdissent, où le souci s'endort, où la malade tombe dans un espère d'évanouissement délicieux et reprend des forces pour souffrir. L'air se taisait. Dans les deux villages de Lorges et de Chanteilles il n'y avait peutêtre pas une âme qui ne connût cette minute de paix, alors qu'il était debout, le corps moite de fièvre, comme un damné à qui le repos est interdit ...’

Is dit niet de in proza getransporteerde toon van een van Baudelaire's gedichten? En zinnen

[p. 182]

die aldus beginnen: ‘Rien n'est plus délicieux que ces premières journées d'automne où l'air agité de puissants remous semble une mer invisible ...’ konden die niet onderteekend zijn met den naam van R. Boylesve of van een van diens tijdgenooten? Zulke passages, die vrij talrijk zijn en meestal overbodig, doen denken aan de manier van schrijven van vijftig en dertig jaar geleden. Door die stijl heeft Léviathan dan ook een meer fransch karakter dan Mont-Cinère, waarvan de stijl, strakker en minder welluidend, wel eens aan een vertaling doet denken.

Toch is Léviathan, met al zijn onwaarschijnlijkheden en overbodigheden een der meest interessante boeken uit den laatsten tijd. Het is een roman. Ik begrijp heel goed, dat sommigen het vreemd vinden, dat de heer Green, die een jonge man is, volstrekt geen rekening houdt met de mode van den dag en een roman bouwt volgens de oude beproefde methode. Maar dit is zeker: het is in elk geval niet bij gebrek aan persoonlijkheid, noch uit geestelijke armoede.

 

J. VAN NIJLEN