Dreiser's Wereldbeschouwing
De kant van de Kreeft

EEN incident in ‘The Financier’ geeft ons een aardigen kijk op Dreiser's wereldbeschouwing. De jonge Frank Cowperwood ziet eens op een dag in een soort aquarium in een der winkels van zijn geboortestadje een inktvisch en een kreeft en ‘door hen werd hij getuige van een treurspel, dat hem zijn heele leven bij bleef en hem de dingen verstandelijk veel duidelijker maakte.’ Uit de gesprekken van de menschen, die er bij stonden, vernam hij, dat de kreeft geen voedsel kreeg, daar de inktvisch als zijn rechtmatige prooi beschouwd werd. Hij lag op den bodem van den helderen glazen bak, schijnbaar zonder iets te zien - je kon niet zeggen naar welken kant zijn zwarte kraal-oogen keken - maar ze waren blijkbaar nooit van het lichaam van den inktvisch af. Deze, van een bleek, waskleurig uiterlijk, bewoog zich als een torpedo; maar zijn bewegingen ontgingen de blikken van zijn vijand niet, want langzamer-

[p. 171]

hand begonnen er kleine gedeelten van zijn lichaam te verdwijnen, afgeknapt door de onmeedoogende scharen van zijn vervolger. De kreeft sprong als uit een katapult naar de plek, waar de inktvisch schijnbaar lag te droomen en dan vloog de inktvisch, erg wakker, weg, terwijl hij tegelijk een inktwolk uitspoot, waarachter hij verdween. Het had echter niet steeds 'n volmaakt succes. Kleine gedeelten van lichaam of staart werden herhaaldelijk in de scharen van het monster daar beneden achtergelaten.

Onder de betoovering van dit drama kwam de jonge Cowperwood dagelijks kijken. ‘Tenslotte, na dagen, heeft de kreeft zijn prooi te pakken gekregen, op een oogenblik, dat Cowperwood er niet is; maar als hij er bij komt, hoort hij het verhaal van de omstanders. Dan gaat hij er bij zich zelf over redeneeren. Hij heeft nu gezien, hoe in de natuur het eene wezen van het andere leeft. En de menschen? Eens was hij er van getuige geweest, hoe een oproerige menigte een krantengebouw vernielde, en zijn vader had hem verteld, dat het in verband met de slavenkwestie stond. Dat was het dus! Ook de menschen leefden van menschen. Menschen dooden andere menschen ... Negers. De sterken en vluggen winnen het op de anderen.’

En dit wordt Cowperwood's Leitmotiv. Zorg, dat je aan den goeden kant bent, aan den kant van de kreeft. Zoo wordt hij het type van den succesvollen man van zaken, voor wien tenslotte niets meer onbereikbaar is. Andere menschen beinvloeden hem wel, maar alleen in zoover als hem dat niet in zijn streven kan hinderen. Teedere gevoelens en droomen moeten plaats maken voor een vasten wil, een bewust streven.

Met een karakter, dat langs deze lijnen gevormd wordt, leeren wij Cowperwood al op jeugdigen leeftijd als een kracht van beteekenis in de kringen der haute finance kennen. Zijn heele finantieele loopbaan wordt ons in alle onderdeelen beschreven. Als hij tenslotte door onvoorzichtige operaties in onoverkomelijke moeilijkheden komt, krijgen we het eene hoofdstuk na het andere, waarin al de verwikkelingen uitgesponnen worden; al de gesprekken met vrienden en vijanden, al de gedachten, die den financier bezig houden. Door deze manier van behandelen wordt het boek tot een der langdradigste van de nieuwe literatuur; tientallen hoofdstukken zouden gevoegelijk weggelaten kunnen worden, zonder iets aan het verhaal af te doen. En toch vinden we ook hier weer heel wat, dat onze belangstelling wekt.

Cowperwood is een typisch Dreiseriaansche held. Wat hem ook overkomt, steeds bewaart hij zijn stoicijnsche, absoluut onaangedane houding tegenover de buitenwereld. Deze onaangedaanheid is een direkt gevolg van de totale afwezigheid van wat we geweten plegen te noemen. Reeds dadelijk in 't begin komt dit uit in zijn verhouding tot zijn vrouw. ‘Mevrouw Cowperwood was nu twee-en-dertig jaar oud; Cowperwood zeven-en-twintig. De geboorte van twee kinderen en de zorg er voor hadden eenig verschil in haar uiterlijk gebracht. Zij was niet langer prettig rond, hoekiger. Haar gezicht had holle wangen, zooals zoovele van Rossetti's en Burne-Jones' vrouwentypen ... Kortom, ze was wat nerveus en had aanvallen van melancholie. Cowperwood had dit wel bemerkt. Hij probeerde zacht en attent te zijn, maar hij was te zeer een utiliteitsmensch en te praktisch van geest om niet te beseffen, dat hij later waarschijnlijk een min of meer ziekelijke vrouw te zijnen laste zou hebben. Sympathie en liefde waren groote dingen; maar het verlangen en de charme moesten blijven, anders zou men hun verlies al te zeer gaan voelen ... Het was mooi, raadzaam, praktisch, zich te houden aan de deugden, die de geijkte moraal voorschreef; maar als je een ziekelijke vrouw had ...’ Als dan ook de minderjarige, frissche Aileen Butler duidelijke blijken van haar genegenheid geeft, is er voor Cowperwood geen enkel moreel bezwaar haar tot zijn maitresse te maken, en door zijn vindingrijkheid en zijn rijkdom is het voor hem niet moeilijk deze verhouding zoowel voor het meisje, dochter van een der eerste katholieke families in de stad, als voor hem, den getrouwden man, gedurende langen tijd volkomen safe te houden. Maar ook hier komt, net als in ‘Sister Carrie’, weer de getrouwde man door het meisje in de moeilijkheden. Alleen, de rollen zijn anders: Hurstwood wordt door zijn hartstocht voor Carrie een slappeling, en is al te oud om zich tegen het noodlot te verzetten. Als de vader van Aileen uit wraak Cowperwood ruïneert, weet deze zich toch weer op te richten en laat tenslotte Aileen zelf ook nog in den steek. Zelfs als het hem duidelijk wordt, dat zijn vijanden hem voor een aantal jaren in de gevangenis zullen krijgen, bewaart hij dezelfde onbewogen houding. ‘Gedurende al dezen wervelwind van ongelukken verloor hij nooit zijn hoofd, noch zijn moed. Waardoor andere menschen achtervolgd worden, wat ze naar het verderf voert: het geweten, dat hinderde hem niet. Hij was zich niet bewust van wat men gewoonlijk zonde noemt. Van zijn standpunt uit bekeken waren er twee kanten aan het leven: kracht en zwakheid. Recht of onrecht? Dat was iets, wat hij niet kende, begrippen, waar hij zich niet mee bezig hield. Goed of kwaad? Dat waren woorden voor de dominees; dingen, waarmee zij hun geld verdienden ... Maar kracht en zwakheid, ja, dat waren werkelijkheden. Als

[p. 172]

je de kracht had, kon je je altijd zelf verdedigen en iets van beteekenis in de wereld worden. Als je zwak was - ga dan gauw naar de achterste rijen en uit het bereik van de kanonnen.’

Cowperwood weet, dat hij sterk is, en gelooft in zijn kracht. Of: hij gelooft in zijn kracht en is daardoor sterk. Hier komt ook deze man op de grens van een mystiek, van die eigenaardige Amerikaansche mystiek-van-het-succes, waarover al verschillende waarnemers geschreven hebben. We vinden het dan ook heel gewoon, dat Cowperwood al zijn moeilijkheden te boven komt. Zulke menschen bereiken altijd hun doel; hun krachtige, animale natuur heeft ze voorbeschikt voor het succes. Maar het is er dan ook het doel, het is er dan ook het succes na!

‘Zoo eindigt ‘The Financier’ als ‘Sister Carrie’. Ook Cowperwood heeft over menschen en omstandigheden gezegevierd. Maar ook in hem zal het verlangen blijven, en hij zal droomen van een geluk, dat hij nooit zal kennen. Of, zooals Dreiser het in den epiloog van ‘The Financier’ uitdrukt: de drie heksen, die eens Macbeth het welkom toeriepen, zouden op soortgelijke wijze Cowperwood als schatrijk spoorwegmagnaat, als de bezitter van een prachtig paleis, als de beschermer van kunst en letteren kunnen begroeten. Maar ze zouden, al waarheid sprekend, tegenover hem net zoo gelogen hebben als tegenover Macbeth. Want bezit en rijkdom was niets, en het streven er naar bracht geen bevrediging meer.

 

A. PERDECK

Leiden.