Ingezonden

Aan den Heer Johan Theunisz.

 

Zeer geachte Heer,

 

In Uw artikel ‘Het nut van prijsvragen’ in ‘Den Gulden Winckel’ van April j.l. roert U een onderwerp aan, waarover ik ook vaak nagedacht heb en waarover ik een eenigszins andere meening heb dan U, een meening, die volgens mij minder theoretisch is dan de Uwe, maar gebaseerd op persoonlijke ervaringen.

U tracht een verklaring te vinden voor het feit dat er zooveel vrouwen schrijven in vergelijking met mannen en U zegt: ‘Als er dus nog ergens tijd en rust tot het scheppen van kunst is, dan is die te vinden bij de vrouw ...’ Tijd misschien wel, maar rust? Ik geef toe, dat het tegenwoordige bestaan voor den man gehaast is. De meeste schrijvers hebben om den broode nog een anderen werkkring dan hun ‘schrijverij’, weinig uren van de vier-en-twintig zullen ze over hebben voor hun litterairen arbeid, maar die uren hebben ze dan ten volle. Ze kunnen zich concentreeren, en dat is het, wat de meeste vrouwen ontbreekt: concentratie! De mannelijke schrijver behoeft geen thee in te schenken, niet op de bel te letten, niet iederen avond de kousen van zijn kinderen na te kijken, geen kind te troosten, dat zich bezeert; zijn echtgenoote zorgt er voor, dat al die huiselijke beslommeringen niet tot zijn studeerkamer doordringen.

Maar de vrouwelijke gehuwde auteur is nooit heelemaal ‘los’ van dat alles, zelfs al heeft ze ‘een meid voor het werk’. En misschien doet ze ook niet voldoende haar best om er ‘los’ van te raken, haar kunstenaarsegoïsme is meestal minder groot dan dat van den man. Die ‘wereld-losheid’, waarvan U spreekt en die mede een ‘onverbiddelijke eisch is voor het scheppen van een kunstwerk’ valt de vrouwelijke auteur minder ten deel dan den man, ook al heeft ze vaak meer ‘tijd’. Volgens mij heeft dus juist de man ‘grooter kans op beter werk’, ook al zijn zijn maatschappelijke moeiten grooter.

Ik heb eens gelezen, dat Sigrid Undset drie kinderen heeft en zelf eten kookt en om in die omstandigheden dan nog zóó te schrijven dat je de Nobelprijs wint, vind ik een prestatie, waartoe ik geen enkelen mannelijken auteur in staat acht!

 

Hoogachtend,

 

H. MEULENBELT-LUBER

(Jet Luber)

 

Zeer geachte Mevrouw,

Dat u het voor de schrijvende vrouw opneemt, verheugt me. Wat U over de mannelijke schrijver beweert, lijkt me ... theoretisch en is onjuist. Mijn dank voor het bewijs, dat ik in mijn kroniek niet gaf: ‘de vrouwelijke gehuwde auteur is nooit heelemaal “los” van dat alles’, ‘haar kunstenaarsegoïsme is meestal minder groot dan dat van den man’. Dit is inderdaad de kop van de spijker: de vrouw is zelden of nooit zoo 'n groot kunstenaar als de man. Dat Sigrid Undset zóó flink was, had ik nooit gedacht. Jammer, dat U niet weet, hoe ze kookt, want nu is een diner bij haar misschien een zeer dubieus genoegen.

 

Hoogachtend,

JOHAN THEUNISZ