[p. 133]

Spijkers met koppen

De hoogmoedswaan des uitgevers

‘Figaro’ heeft een enquête ingesteld onder de uitgevers om te informeeren of de heeren zich zelf ook een moreele verantwoordelijkheid toekenden. De antwoorden zijn verbluffend. Bijna alle ondervraagden blijken bezeten te zijn door een soort zedelijke en intellectueele hoogmoedswaan. Voorafgegaan door den heer Bernard Grasset, zijn zij van oordeel, dat zij uitmaken wat litteratuur is, hoe de litteratuur van nu behoort te zijn; in welke richting zij zich moet ontwikkelen. Zij ‘creëeren’ schrijvers en wat zij uitgeven is niet alleen goed, maar is ook noodzakelijk voor de evolutie van het geestelijk leven.

Bovendien rust op hun schouders een reeks van zware taken, welke zij echter met liefde op zich nemen: zij moeten zorgen voor het zedelijk en intellectueele heil des volks, voor de opvoeding der jeugd, voor de zekerheid van den staat, voor de eerbied voor het verleden en het heil van de toekomst!

Als men de heeren zoo bezig hoort dan zou men gelooven dat de litteratuur door hen gemaakt wordt en dat zij op hun bureau een stuk of wat klerken en teekenaars hebben zitten om hen een handje te helpen. In hun oogen zijn namelijk de auteurs en de illustratoren niet veel anders en niet veel meer.

Laten wij de zaak door zulke hoogmoedige eigenmachtigheden niet laten vertroebelen.

Een uitgever is een koopman, die zich ten doel stelt om door het doen drukken en in den handel brengen van boekwerken, zoo veel mogelijk geld te verdienen. Koopmanschap is een eerzame en nuttige levensstaat. En wij moeten onze goede kooplieden in eere houden. Maar René Benjamin zou zeggen: ‘Il faut que chacun soit à sa place.’ Een koopman, die zich de functie van criticus, van censor, van filantroop, van redder van staat en maatschappij aanmatigt is, op zijn zachtst gezegd, belachelijk.

Een uitgever heeft niet het doel de litteratuur te behoeden en te vertroetelen, heeft niet het doel de menschheid gelukkig te maken, heeft niet het doel om onze zielen te schutten. Hij heeft het doel om, op een eerlijke, gepaste, fatsoenlijke wijze zaken te doen en geld te verdienen. Bovenstaande functies kan hij overlaten aan kunstenaars, zieleherders, wetgevers en profeten.

Een uitgever die geld verdient met een boek-van-beteekenis is niet beter, noch respectabeler dan een uitgever die geld verdient met betamelijke ontspanningslectuur. Ik kan ook niet inzien dat een druivenkweeker deftiger of aanzienlijker of nuttiger zou zijn dan een aardappelboer. Het is er alleen maar om te doen, om een eerlijke handel zoo zuiver, zoo voordeelig en zoo handig mogelijk te drijven. Het object van die handel - binnen zekere door de wet vastgestelde grenzen - doet niets ter zake.

Laten wij onze uitgevers te vriend houden. Het zijn voor een groot gedeelte keurige gentlemen en niet zelden toegewijde vrienden; - maar wanneer zij zich gaan opwerpen als de weldoeners der menschheid, de redders der schoone letteren, als handhavers van zedeleer en wijsheid, dan lachen wij ze uit in hun gezicht.

Wanneer zij de schrijvers dienen - en tegelijk hun eigen portemonnaie - is het goed; wanneer zij gaan meenen dat de schrijvers in hun dienst staan; als kopijleveranciers, dan is de juiste verhouding verstoord. Hoe nuttig de samenwerking ook kan zijn: voor het geestelijk leven bestaan alléén de kunstenaars. De rest is tarra.

J. GRESHOFF