Leven in het Bagno
Het boek van Dieudonné
De onschuldige autobandiet
ALBERT LONDRES, de sociale reporter der ‘Petit Parisien’ heeft eenmaal geschreven, dat hij van het gebouw van zijn courant - rue d'Enghien 18 Paris - enkel de vierde en de eerste étage kent. De eerste bezoekt hij bij voorkeur, omdat hier de cassa is, waar hij zijn salaris kan afhalen. Op de vierde étage is het bureau van den hoofdredacteur, waar hij komt om zijn plannen te bespreken. Hier rijpte het voornemen het Bagno in Guyana te bezoeken (‘au Bagne’); de toestanden bij het Vreemdelingenlegioen in Biribi te beschrijven (‘Dante n'a rien vu’); het idee een rondgang te doen door de krankzinnigengestichten van Frankrijk, (Chez les fous’) evenals het plan voor zijn reportage over den handel in blanke slavinnen (‘le Chemin de Buenos-Aires’). In deze kamer van den hoofdredacteur Joseph Bois ontstond ook het plan Dieudonné, die zoo juist - (voor de derde maal) - uit Cayenne ontvlucht was, te hulp te snellen en zijn terugkeer naar Frankrijk mogelijk te maken.
Albert Londres bereisde Noord- en Zuid-Amerika, Azië en Afrika (waar hij momenteel nogmaals toeft om een ‘grande reportage’ over de negers te schrijven) - de tweede en derde étage van de Rue Enghien 18 kent hij niet. Hier zijn de bureaux der verschillende redacties. Londres is echter reporter - steeds op reis - zelden in Parijs - nimmer op de redactie.
Een dag na zijn laatste bezoek aan de vierde étage begeeft hij zich op weg naar Brazilië om Dieudonné te ontmoeten.
* * *
Weet men bij ons eigenlijk, wat het woord Bagno beteekent? Weet men, dat de strafkolonie, die we kennen uit het verhaal van Manon Lescaut en uit de Valjean-figuur van Hugo's meesterwerk ‘les Misérables’, nog heden ten dage onveranderd bestaat?
Kunst en literatuur, staatkundige en paedagogische opvattingen en vele andere dingen meer hebben zich veranderd sedert Victor Hugo het verhaal schreef van Jean Valjean - het Bagno is gebleven zooals het was. Wordt in Frankrijk iemand ter dood veroordeeld, dan bestaat nog de mogelijkheid, dat op het laatste moment deze doodstraf in levenslange bagno-straf wordt veranderd. Hij is dan gedoemd in een moordende hitte in Cayenne dwangarbeid te verrichten. Deze dwangarbeid bestaat meestal in het aanleggen van wegen door een gebied, dat zóó moerassig is, dat de meeste gevangenen, die hier werken, binnen korten tijd aan koortsen sterven. De gevangene kan ook probeeren te vluchten, waarbij hij dan meestal door haaien wordt opgegeten - omkomt in de bosschen of door menschenjagers wordt opgevangen, die hem tegen een premie terugbrengen naar de plaats van ontvluchting. Het gebeurt ook, dat deze vluchtelingen op Hollandsch gebied belanden. ‘Soms beschermen de Hollanders ons,’ vertelde een veroordeelde aan Londres bij zijn eerste bezoek aan het Bagno. ‘Zoolang ze ons noodig hebben is alles in orde. Ze halen ons zelfs uit het Bagno, wanneer ze nieuwe fabrieken bouwen,
sturen ons booten tegemoet en geven voorschot. Bij ons kunnen ze immers vakmenschen vinden, terwijl de negers niet met machines weten om te gaan. Sinds een paar jaren zijn ze echter niet meer zoo geschikt. Zoodra ze iemand niet meer noodig hebben, leveren ze hem tegenwoordig uit. Dat is de schuld van een paar van ons, die in Paramaribo een paar menschen vermoord hebben. De kwaden moeten het steeds voor de slechten ontgelden’ (Londres: ‘Au Bagne’).
* * *
Men kent den naam Dieudonné uit het ‘autobandieten’-proces van 1913. De man en zijn geschiedenis leert men eerst uit het boek van Londres kennen (‘l'Homme qui s'évada’, les éditions de France, Paris).
Het steeds wederkeerende refrein van deze geschiedenis is, dat deze man vijftien jaren onschuldig in Cayenne heeft gezeten. Men herinnert zich het proces van 1913, kan het anders nog eens nalezen in het boek dat Victor Méricer over schreef (‘Les Bandits tragiques’). Het vond plaats in een periode vóór den oorlog, waarin men een plotselinge angst voor anarchisten had. Ook Dieudonné was een aanhanger der anarchistische ideeën. In Frankrijk deelde hij destijds deze opvattingen met mannen als Alexandre Millerand, Aristide Briand, Gustav Hervé, e.a. wier boeken en artikels in hem een ijverig lezer vonden (het was voor Dieudonné echter niet weggelegd ‘ministre de France’ te worden). Toen de ‘autobandieten’ Bonnot, Garnier, Callemin e.a. gearresteerd waren (wie herinnert zich niet de vriendin van Garnier, die steeds weer den rechters antwoordde: ‘ik hield van Garnier en houd nog van hem’!) - kon Dieudonné niet ontkennen, dat hij met enkele dezer menschen oppervlakkig bevriend was. Terstond was een getuige - een zekere Caby gevonden, die verklaarde, dat Dieudonné hem overvallen heeft. Deze man was echter zoo weinig vast in zijn verklaring, dat hij eerst twee anderen aanwees als de daders. Garnier, Bonnot en Callemin verklaarden nog eenige uren voor hun terechtstelling, dat Dieudonné onschuldig was - Caby echter hield thans zijn verklaringen staande (wij kennen deze soort verklaringen uit het Sacco- en Vanzetti-proces).
Dieudonné werd ter dood veroordeeld, doch ten slotte door Poincaré, die van meening was, dat Dieudonné's schuld niet bewezen was - niet vrijgesproken doch - begenadigd tot levenslange verbanning naar het Bagno te Cayenne.
* * *
Elf jaar later ontmoet Londres hem bij zijn
Een transport op weg naar het Bagno
bezoek aan Cayenne voor de eerste maal. Iedereen is er overtuigd van zijn onschuld. Hoewel hij uit wanhoop reeds tweemaal een poging tot ontvluchting deed, heeft de gouverneur van Cayenne - die eveneens van zijn onschuld overtuigd is - hem de lichtste straf gegeven, die hij volgens zijn instructies mag geven. Talrijk waren de pogingen die in Frankrijk - o.a. door den bekenden advocaat Moro-Giafferi - werden gedaan om Dieudonné vrij te krijgen. Al deze verzoeken om gratie werden echter van de hand gewezen tot - plotseling bericht komt, dat hij 30 Juli 1929 in vrijheid zal worden gesteld. Hij zal dus nog meer dan 1000 dagen in Cayenne moeten doorbrengen? Dieudonné neemt het besluit voor de derde maal te vluchten.
* * *
Deze laatste vlucht gelukt. Ditmaal valt hij niet in de handen van ‘menschenjagers’, die hem voor een paar gulden weer uitleveren, doch in de handen van Albert Londres, die hem behulpzaam is in zijn strijd voor zijn recht.
In Rio de Janeiro ontmoeten ze elkaar. Daar doet Dieudonné het verhaal van zijn derde vlucht - de meest spannende avonturenroman van dezen tijd. Londres teekende het op, zooals alleen een groot reporter dit doen kan. We krijgen een verhaal over Cayenne, dat een zoo slecht klimaat bezit, dat het verblijf op zichzelf reeds voldoende is om er een langzamen dood te sterven. Dieudonné vertelt van het leger van spionnen, die
voor een paar cigaretten hun medemenschen verraden. In de stille hotelkamer te Rio de Janeiro neuriet de man die uit deze hel ontvluchtte het lied van ‘la Belle’ (zooals alle gevangenen de Vrijheid noemen):
Nacht en dag droomen deze menschen van ‘la Belle’ en zelfs de wreedste straffen kunnen dit verlangen niet dooden.
Vooral negers schijnen in Cayenne bereid te zijn voor een hoogen prijs degenen, die vluchten willen, te helpen. Alleen wanneer men twee jaar lang de helft van dagelijksch broodrantsoen verkoopt, kan men er in slagen het geld - noodig voor deze vlucht - bij elkaar te krijgen. Heeft men na veel moeite (waarvan wij ons geen begrip kunnen maken) dit geld bij elkaar, dan moet men zes menschen uitzoeken, die men vertrouwen kan en waarvan men zeker is, dat ze het plan niet zullen verraden. Deze zes menschen moeten dan samen den neger betalen. Dieudonné is er in geslaagd deze menschen te vinden. Langer dan twee maanden heeft deze vlucht geduurd. Dagen en nachten zwierven ze in de boot van den neger, zonder voedsel of zoet water - bijna stuurloos, tot de neger de boot liet kantelen. Dieudonné vertelde, dat dit meestal gebeurt, wanneer het geld betaald is. Natuurlijk weet de neger zich te redden, vijf anderen slagen daar ook in, de zesde wordt een prooi der haaien. Op een vlot trachten ze zich te redden.
‘Menschenjagers’ krijgen drie van hen te pakken en leveren hen uit. Weer wacht dezen menschen de hel - één oogenblik hebben ze gemeend ‘la Belle’ te kunnen veroveren - dan is alles verloren, wacht hen een nog zwaardere straf en blijkt twee jaren hongeren nutteloos te zijn geweest.
Dieudonné en een ander weten zich in de wildernis te redden. 's Nachts slapen ze in de boomen om beschut te zijn tegen de aanvallen van patrouilleerende gendarmes en wilde dieren. Een maand lang duurt dit bestaan tusschen tijgers en slangen, apen en wilde katten. Ze leven van planten en boschbessen. Arabieren ontdekken tenslotte hun schuilplaats. Men verraadt hen echter niet, daar Dieudonné vroeger een hunner vrienden het leven redde, wijst den beiden vluchtelingen zelfs den weg naar de woning van den neger Strong, die hen met zijn boot belooft verder te helpen. Weer zwalken ze zeven dagen op zee. Wanneer ze eindelijk in Brazilië landen, hebben beide geen geld meer, verstaan ze de taal niet en worden ze voortdurend vervolgd door de angst herkend en uitgeleverd te worden.
Acht en zestig dagen zijn verstreken sinds ze van Cayenne ontvlucht zijn. Hun voeten bloeden, hun kleeren zijn gescheurd - hunne hoeden ergens aan een struik blijven hangen.
Jean-Maria - de vriend van Dieudonné, die al deze acht en zestig dagen met hem samen is, krijgt steeds weer nieuwe malaria-aanvallen, die telkens heviger worden.
Wanneer ze eindelijk Rio de Janeiro bereiken, begint Dieudonné een nieuw leven. Hij slaagt er in ergens wat geld te leenen en vindt onder een andere naam werk bij een meubelmaker. Plotseling ziet hij zijn portret in de courant: men vraagt zijn uitlevering. Na een paar dagen wordt hij opnieuw gearresteerd.
Men kent ook in Brazilië zijn proces - gelooft evenals overal elders in zijn onschuld, doch de Fransche regeering vraagt zijn uitlevering. Een spannende strijd begint. Nu eens wordt hij vrijgelaten, dan weer gearresteerd. Ten slotte slaagt hij er met behulp van Londres in een nieuwe pas te krijgen van het Fransche consulaat. Hij kan terug naar Frankrijk - naar zijn vrouw en zijn zoon, die hij in 15 jaren niet gezien heeft en die ondertusschen een volwassen man is geworden.
Wanneer hij Londres in diens hotel achterlaat om hem den volgenden dag op de boot, die beide naar Marseille brengen zal, weer te ontmoeten, ziet deze uit zijn venster, hoe Dieudonné op straat onder het licht van een lantaarn staan blijft, iets uit zijn portefeuille haalt en dit steeds weer opnieuw bekijkt: ‘c'était son passeport’.
* * *
Heeft de Fransche regeering Dieudonné op de een of andere wijze schadeloos gesteld voor de vijftien jaren die hij onschuldig in Cayenne doorbracht? Heeft ze ook maar iets gedaan om het onrecht dat ze dagelijks aan duizenden bagnogevangenen begaat weer goed te maken? Ook dit zouden we willen weten.
NICO ROST