De traditie der groote Russen

De overweldigende productie der jongeren

NICO Rost, die meermalen de lezers van ‘Den Gulden Winckel’ inlichtte over hetgeen in Rusland geschreven wordt, is een overtuigd communist; het is zijn goed recht, gegeven zijn overtuiging, om de literatuur van uit een politiek oogpunt te beschouwen, ik wil hem daarom niet bestrijden; maar ik geloof, dat zijn te veel naar voren gebrachte overtuiging de kennis der hedendaagsche Russische literatuur in Nederland kan schaden, en dat zou jammer zijn, omdat van de Europeesche literaturen der laatste tien jaren, de Russische degene is, die misschien wel de interessantste en de meest levende is.

Daarom zou ik, die geen communist ben en toch de Sovjetliteratuur bewonder, enkele aanvullende opmerkingen willen maken over schrijvers, die Rost noemt en over anderen, die hij verzwijgt (‘J'en passe et des meilleurs peutêtre’).

Het meest karakteristieke verschijnsel der literatuur van de laatste vijf jaren in Rusland, is de algemeen gevoelde behoefte om tot de traditie der groote Russische literatuur - Dostojewski, Tolstoï, Gogol, Cechov - terug te keeren. Bij gelegenheid van het Tolstoï-jubileum, Zomer 1928, is dit door de meest vooraanstaande schrijvers openlijk erkend. De invloed van Dostojewski is tot op het oogenblik van allen de sterkste, de werken van Leonid Leonov, Konstantin Fedin, Sergej Malaskin en Wladimir Lidin, om het bij deze vier te laten, wijzen dien invloed duidelijk aan.

Leonid Leonow, die nauwelijks dertig jaar is, heeft naast talrijke verhalenbundels twee lijvige romans geschreven: ‘De Dassen’ en ‘De Dief’, die beiden uitmuntend zijn. - ‘De Dassen’ behandelt een episode uit den strijd tusschen de Sovjetregeering en de opstandige boeren; de wreedheid en het leed der eerste revolutiejaren wordt hier wel zeer navrant weergegeven. - ‘De Dief’ is de roman van een jongen revolutionair, die bij intreden van de pacificatie zich uit zijn omgeving gerukt voelt en niet kan besluiten om terug te keeren aan zijn werk en daarom langzaam te gronde gaat. - Vooral dit laatste boek verdient de aandacht als zijnde het werk van een romancier, die tot de beste van de thans in Europa levende kan worden gerekend.

Hetzelfde zou ik van Konstantin Fedin kunnen zeggen; het succes van zijn ‘Steden en Jaren’, een donker, bijna wanhopig boek, is groot geweest, het was het eerste werk dat tot ons doordrong en vanuit een literair oogpunt van beteekenis kon worden genoemd.

Maar zijn tweede roman ‘De Broeders’, is in alle opzichten veel beter; het is een psychologische roman uit de artiestenwereld in Rusland, dat Prof. Arthur Luther, een der beste kenners der moderne Russische literatuur, in het tijdschrift ‘Osteuropa’ genoemd heeft: ‘wohl die bedeutendste unter den erzählenden Dichtungen des letzten Jahres.’

Van Sergej Malaskin is zeer opmerkelijk de lange novella ‘De maan ter rechterzijde’, waarin de talentvolle schrijver enkele toestanden beschrijft, die door de wettige invoering van de vrije liefde in Rusland naar het schijnt tot de dagelijksche realiteit gaan behooren. Ook hier treft weer, zooals bij Leonow en Fedin, de diepte van de psychologische analyse en de groote menschelijkheid, die aan al deze werken ten grondslag ligt.

Menschelijk en diep is ook Wladimir Lidin; hij heeft enkele zeer goede novellenbundels op zijn naam en den roman ‘De Afvallige’. Hij is een veelzijdig schrijver, die, niettegenstaande alle ellende welke hij in zijn leven gezien heeft, vertrouwen heeft in de menschen en in het leven. Kenschetsend is voor hem de bundel ‘De Schepen varen’, waarin wij veel van Chechov en Bunin terugvinden, al blijft de schrijver toch zeer persoonlijk.

Een schrijver, die werkelijk zoo groot is, dat wij nu reeds kunnen zeggen, dat latere geslachten hem naast de classici van de vorige eeuw zullen plaatsen, is Jozef Kallinikow, wiens roman ‘De Reliquiën’ een meesterwerk is. In dezen roman beschrijft de schrijver het leven in de kloosters, die daar liggen diep verscholen in de russische provincie, ver van al het wereldsche gewoel. Dit leven is een eigenaardige mengeling van ascetisme en ontucht, van mystieke geestdrift en grof bedrog. Onwillekeurig denkt men aan de schilderingen, die de groote Ljeskow van dit leven gaf, Kallinikow doet in dit boek voor hem niet onder. De Sovjetregeering verbood den schrijver het laatste gedeelte, waarin het leven in het Rusland der revolutie geschilderd wordt, te publiceeren. De volledige uitgave verscheen echter in een uitmuntende duitsche vertaling onder dan titel ‘Frauen und Mönchen’.

Waard om gekend te worden is ook Panteleimon Romanow, die in een roman-epos, waarvan tot nu toe slechts de eerste drie deelen verschenen zijn, het leven voor, tijdens en na de revolutie op een breede en diepe wijze beschrijft; hij is in dit werk stellig door Tolstoï beïnvloed. Belangwekkend zijn van hem zijn ‘Liefdesvertellingen’, die ons een indruk geven van de gewijzigde verhouding tusschen man en vrouw in het rijk der Sovjet.

Van de Serapionsbroeders, die zich oorspronkelijk onder de leiding van Lunts vereenigden en sterk door

[p. 55]

Zamiatin beïnvloed zijn, verdient nog naast Fedin, Nikitin en Iwanow, Michail Slonimsky genoemd te worden, een jonge maar zeer begaafde schrijver, van wien dit jaar de roman ‘De Familie Lavrow’ verscheen.

Cwjapighin's ‘Stienka Razin’ en Jury Tynianow's ‘Dekabristenroman’, zijn twee voorbeelden van historische romans, die voor de besten in West-Europa niet behoeven onder te doen.

Naast deze zouden talrijke andere namen kunnen worden genoemd, want een der kenmerkende verschijnselen van deze letterkunde is juist de vruchtbaarheid van de jonge schrijvers, en hun groot aantal; maar de plaatsruimte ontbreekt mij om zelfs de belangrijksten onder hen te noemen en met een enkel woord te kenschetsen. Ik wil er alleen den nadruk op leggen, dat de eenige maatstaf, die ik aangelegd heb, een literaire is en dat elke politieke overweging hierbij verre is gebleven, omdat mijns inziens elke politieke overtuiging dienen kan om een goed boek te schrijven, wanneer de schrijver maar een belangrijk en belangwekkend man is. En gaarne zou ik, wanneer het zou blijken, dat hiervoor belangstelling zou bestaan en plaatsruimte daarvoor zou zijn, uitvoeriger over deze en over andere auteurs schrijven, wiens werken in grooten getale in het Duitsch vertaald zijn en dus voor een grooter lezerskring toegankelijk.

Een opmerking van Nico Rost moet ik weerleggen; hij zegt, dat de emigrantenliteratuur dood is, zich daarbij op den thans gedeporteerden politicus Trotzky beroepende. Twee dingen zijn hierbij mogelijk, òf Rost kent deze litteratuur niet, òf hij is, wat ik moeilijk kan aannemen, door partijhaat verblind. Een literatuur, die twee thans nog produceerende schrijvers van de grootte van Bunin en Remisow telt, en ik zwijg van andere schrijvers, die stellig niet van interesse ontbloot zijn, zooals Kuprin, Aldanow en Zaitsew, wier werken in verschillende talen vertaald zijn, kan moeilijk dood worden genoemd. Men moet overigens zelf beginnen met het goede in den tegenstander te erkennen, zoo men wenscht, dat hij open zal zijn voor het goede, dat er bij ons is.

 

GIACOMINO ANTONINI