Het Nederlandsche ex-libris
XIV. Houtsneden
ZIEHIER het begin van een door Jules de Marthold gedichte ballade op het ex-libris. Kunnen deze regelen de te velen, die nog voor het voeren van zulk een ‘blason de l'esprit’ terugdeinzen, wellicht bekeeren? Wij beschikken over verschillende kunstenaars, vooral ook over jongeren, die hunne gaven op dit eigenaardige gebied van meer intieme sierkunst
Afbeelding no. 1
zouden kunnen ontplooien; thans bereikt hen slechts te hooi en te gras een opdracht. Wanneer we naar het buitenland zien, nog niet eens naar een grooten Europeeschen staat, om iets te noemen, Bohemen, dan zou men daar niet de populariteit verwachten, welke het ex-libris geniet. De Boheemsche professor Stanislav Kulhánek ontwierp het eerste ex-libris in 1912. Negen à tien jaren later omvatte zijn oeuvre 88 stuks, waarvan 78 etsen! En het waren geen boekmerken, zoo tusschen neus en lippen ontworpen; integendeel: bewerkelijke prentjes, vol stijl en goeden zin, een ware decoratie voor het boek. Dit voorbeeld is er één uit vele. Bij ons gaat dat alles op bescheiden schaal. Waarom stroomen de opdrachten niet toe aan een Johan Briedé, een Rozendaal, een ..., maar laten we verder geen namen noemen.
Ongetwijfeld zou een sterker neiging voor dit bekoorlijke gebruik ten goede komen aan de ontwikkeling van het ex-libris, aan den bloei van het motief in zijn wijze van uitbeelding. Zij zou den durf tot expressie opdrijven, den vorm verfraaien, de techniek steunen. In buitenlandsche boekmerken trekken de aandacht de verscheidenheid van onderwerpen, de verrassende hoeveelheid van beelden, de uiteenloopende opvattingen aangaande uitvoering van de idee, het grafiesch vertolken van figuur, symbool, embleem. Is er ook veel, dat, artistiek beschouwd, niet door den beugel kan, veel gezochts, nuchters en brutaals, ja geneerends, het is goed dit alles te bezien ten einde een blik op de ruimte te winnen.
En het aantal mogelijkheden, waarin het in de toekomst nog zal kunnen verschijnen, is legio. De bron des levens is onuitputtelijk. Nieuwe stijlen zullen optreden, door het rhythme van jongeren zal de idee worden uitgedragen met frisch-gekleurde aspecten, in ongekende verbeeldingen en steeds weer zal de vorm wisselen in de eeuwige wenteling van periode naar periode. De wetenschap neemt toe, de eene vinding volgt op de andere, radio en luchtvaart schenken rijkelijk motieven en zoolang de wereld werkt en het men-
Afbeelding no. 2
Afbeelding no. 3
schelijk geslacht zal bestaan, biedt het ex-libris de afspiegeling van zijn droomen, gedachten, gevoelens, daden, energieën, fantasieën, ambachten, studies, ja ook van zijn ethiek, lyriek, erotiek, melodramatiek en tragiek, van zijn ironie en melancholie, noem wat ge wilt en ge ontdekt, nu of later, van dit alles de specimina.
We snakken echter niet naar noviteiten aan onderwerpen. We zouden het de eerstvolgende jaren zeker met de reeds gebezigde kunnen stellen, indien ze slechts door bekwame, met kunstzin geleide hand werden gestyleerd. Het is voornamelijk de stijl, welke het ex-libris tot een waar sieraad verheft. Een dood-simpel beeld, eeuwen-oud, tot in den treure gebruikt, staat opeens trillend en glanzend en levend in het vlak als een frisch portret, met fijnen zin gehouwen, wanneer het door den geest van een meester is voortgebracht. De opvatting in de behandeling verleent er de beteekenis en bekoring aan.
Het is dan ook altijd belangwekkend, nieuwe producten te ontdekken, welke toonen iets met de kunst te hebben uit te staan. Mej. Bertha Bake, wier hoofdvak eigenlijk batikken is, sneed bij wijze van verpoozing vier ex-libris in hout, welke in meer dan één opzicht kunnen worden geprezen. Het is misschien juist aan die momenten, waarin haar geest verstrooiïng zocht, te danken, dat zij zoo raak en hier en daar origineel, met vlotte gestie, in het hout werden geprent. Er valt zeker op deze vier boekmerkjes iets af te dingen, maar ieder, die in deze sierkunst een weinig thuis is, zal erkennen, dat de factuur boeit en dat zij de aandacht trekken onder de nieuwe en nieuwste ex-libris, waarbij nog steeds ál te veel is, dat naar dilettantisme riekt.
Men zou allereerst van deze ex-libris kunnen getuigen, dat zij te weelderig zijn tegenover het voorname typografische cachet van een boek. En hiermede hangt nauw samen de niet geheel ongewettigde vraag, of het wel noodig was, deze motieven in hout te snijden. Hadden zij niet met evenveel succes kunnen worden geteekend? Doch hierover straks. Wat het weelderige betreft, het is geenszins de bedoeling van overladenheid te spreken. Maar het is bij het beoordeelen van deze kunst menigmaal leerzaam om terug te gaan tot de gedachte, waaruit zij is ontstaan: het aanbrengen van een keur, dat den eigennaam vermeldt. In Griekenland voert men dan ook als ex-libris slechts een merk met den naam dan wel een heraldiesch teeken. Beide soorten zijn uit een logische overweging voortgekomen. Trouwens, men zou zeer smakelijke biljetjes kunnen laten vervaardigen met louter typografische middelen en daaraan geve men de voorkeur boven een allegoriesch teeken, dat gelijkstaat met prutserij. Maar schooner is zeker het door een kunstenaar ontworpen boekmerk. En dan moet toch óók weer de eenvoud wenken. Maximilian Dasio (München) gaf in een ex-libris altijd maar één motief weer, een haan, een bij, sterk expressief en daardoor suggestief. Zulk een beeld wordt dan in het geheugen gegrift. Men hoort het, men ziet het en vergeet het niet. Ook Gordon Craig huldigt in deze zaken het beginsel van de meest simpele uitbeelding. Dergelijke ‘abgekürzte’ ex-libris, als die van Dasio, zijn nu die van mej. Bake niet; deze vormen een contrast met de aan velen bekende, zwaar decoratieve stukken van een Armand Rels.
Mogen deze eigendomsbewijzen dan wellicht te rijk zijn aan illustratieven inhoud, zij treffen door een overwogen, rustig-rhythmische indeeling, een geschoold gevoel voor vorm, een goed besef van constructie. Er is vriendelijke speling in de vlak-vulling, waardoor ze telkens weer trekken en niet vervelen: een belangrijke, goede eigenschap van een gebruiksmerk als hier, van toegepaste kunst in het algemeen! Voorts treft soms de aanwezigheid van een te rijp beraad, hetgeen oorzaak vond in een tekort aan creatief vermogen. Meen nu niet, dat een ex-libris nièt een schepping zoude kunnen zijn. Scheppen, creëeren kan men toch ook in het kleine. Het kleine ..., dat dáárdoor groot wordt. Menig ex-libris van Arondéus of Prof. Roland Holst bewijst het. Maar van de rede-volle verpoozing, waarin ze werden ontworpen, erfden ze in elk geval ook een voorname behagelijkheid.
Waarom we dan spraken van een te grooten rijkdom in het motief? Omdat het houtsneden betreft. Menig schilder wendde zich, ten bate van zijn ontwikkeling, plotseling tot de houtsnede in een behoefte aan strengere vormen. Hier geldt het feitelijk een quaestie van causaliteit. De ontwerpster handelde niet uit mo-
Afbeelding no. 4
reele nooddruft tot het zoeken van een keerpunt, doch bezigde bij wijze van afwisseling een andere techniek. Ze zijn dan ook xylografiesch te weinig streng gebeeld; alleen het ex-libris voor Mej. Serrurier biedt in onderdeelen typische staaltjes van houtsnee-kunst.
Met dat al zouden we deze ex-libris niet gaarne missen. Ze zijn tot in bijzonderheden buitengewoon bekoorlijk en verraden fijnen zin voor het decoratieve. Er moge dan iets aan haperen - en we zijn nog niet au bout de notre latin - we erkennen gaarne, dat we ons hier bevinden tegenover kunst van goeden huize.
En nu, de letters. Het is jammer, dat een ex-libris als dat voor Dr. Voorhoeve weinig fraaie lettervormen draagt. Zij doen, vooral door de dwarsstreepjes, kinderlijk aan. In het boekmerk voor Just Havelaar is een iets beter resultaat bereikt. Alleen gestadige en ijverige oefening kan leiden tot schoonheid, eenheid met het geheel. Het is in dit geval misschien niet geheel billijk, om mej. Bake te verwijten, dat zij hier van den meest uitnemenden welstand verre bleef.
Laten we nu deze ex-libris eens stuk voor stuk bezien. Dat voor mej. C. Serrurier is een alleraardigst bedreigings-exlibris (afb. 1). De spreuk ademt de bezadigdheid, welke we in ons land uit dergelijke stukken kennen. Maar het is dan ook een heele collectie duvels, die paraat is om een oneerlijke ziel levenslang te martelen. Het is weder een aardige afwisseling in deze soort en brengt ons de hatelijke variaties op buitenlandsche boekmerken in herinnering. Ginds beriep men zich zelfs op den bijbel: ‘Der Gottlose borgt und giebt nicht wieder (Psalm 37, 21)’. Ook humor kennen zij, getuige het ex-libris, dat de caricaturiste van de Meggendorfer Blätter, Mathilde Ade, ontwierp:
De mentaliteit van uitlatingen als ‘Wer dies Buch wegträgt, den sollen tausend Peitschenhiebe treffen und Lähmung und Aussatz dazu’ komt eerst goed uit tegenover juichende opschriften als ‘Here's the book I sought for so!’
Het ex-libris van mej. Bake is origineel, vol leven, pit en geest, bewegelijk van vulling en tevens het stuk, dat nog het meest het karakter van goede houtsnijkunst nabijkomt, althans de door deze techniek geboden tucht in beginsel erkent. Door de ook hier geuite neiging naar het fijn-verdeelde, het zacht-geweven ornament is het strak en klaar beeldende niet geheel verdrongen.
Het ex-libris voor den bekenden beoordeelaar van kunst, Just Havelaar, stelt voor: de steeds bezig zijnde gedachten, als nijvere bijen af- en aanvliegend (afb. 2). In den opzet treft de wijze van verdeeling van licht tegen donker en het heeft in zijn optische verschijning iets fragmentarisch, doet denken aan een deel van ornament met telkens terugkeerend motief. Maar het rept in zijn rust ook van den fijn-georganiseerden mensch Havelaar, ons bekend uit werken als De religie der ziel. Ik voel in dit stuk sterk een bepaalde sfeer, als die van den overgang naar een andere wereld. Het heeft iets verstilds, als een oord van mystiek.
Mevrouw Barkey Wolf zit gaarne gezellig thuis, bij haar studieboeken; vandaar de afbeelding van een poesje (afb. 3). Het boek staat op de eereplaats. Aan motieven biedt het boekmerk veel antieks, maar de opvatting en stijl van de ontwerpster maakten het tot een fleurig teeken.
Het ex-libris voor den heer en mevrouw Voorhoeve is alleraardigst (afb. 4). De heer Voorhoeve is doctor in de Indische letteren en heeft, evenals zijn echtgenoote, veel belangstelling voor Indische volksverhalen. In die verhalen speelt, gelijk velen bekend is, de kantjil, een Indiesch dwerghert, een hoofdrol, zooals Reintje de Vos in die bij ons. Het oolijke hertje staat nu op het ex-libris met allerleukst-neutraal kopje te midden van de vele dieren, die het bij den neus heeft gehad (olifant, krokodil, aap, tijger, wild zwijn, enz.).
Laten we nu de primaire eischen van de houtsnede even rusten, dan mag van de door mej. B. Bake gesneden ex-libris worden verklaard, dat zij als zoodanig waardeerbare eigenschappen bezitten. De techniek gaat haar goed af al kan begrijpelijkerwijs van beheerschen nog geen sprake zijn. Bij de uitwerking van het motief heeft soms de idee van batik-kunst invloed, hetgeen niet altijd gewenscht is. In de uitbeelding van het dier treft ze door spitse geestigheid. Voor het ontwerpen van letters moet ze bij de grootmeesters ter schole gaan en vooral arbeiden met gevoel en verstand beide. Het formaat is goed; het past bij het boek, gelijk zoozeer bij de meeste Deensche ex-libris het geval is.
Wij hopen, dat het bij die vier boekmerken van mej. Bake niet blijft en deze slechts een waardigen inzet vormen van een reeks. En moge het den schijn hebben, dat op hare ex-libris méér viel af te dingen dan op menig vroeger gepubliceerd stuk, dat artistiek op lager peil staat, dan zij opgemerkt, dat dit inderdaad slechts schijn is. Het bewijst immers, dat zij voor den criticus vele aangrijpingspunten bezitten en de ontwerpster kan het als lof beschouwen, dat wij over hare kunst niet spoedig zijn uitgepraat. En ... ‘it proves that the work is vital’ (Oscar Wilde).
1. De afbeeldingen zijn gedrukt van de houtblokjes.
2. Als exlibris-verzamelaar, die gaarne wil ruilen, gaf zich nog op: Dr. N.A. Scheers, Groot Weezenland 15, Zwolle.
JOHAN SCHWENCKE