Het Nederlandsche Ex-Libris

XIII. Verzamelen

WAT is de beteekenis van verzamelen? Hoe moet men te werk gaan? Waarom verzamelt de een wel, de ander niet? Deze geestdriftig, gene lauw? Een collectief antwoord op dergelijke vragen luidt: men wordt verzamelaar geboren. In deze uitspraak ligt tevens de erkenning opgesloten van de mogelijkheid, dat iemand, die tot het liefdevol bijeenbrengen van prenten, porcelein of aardewerk is voorbestemd, sterft zonder dat die praedestinatie tot haar recht kwam. Het is de gelégenheid, welke niet alleen den dief of moordenaar, maar vaak ook den verzamelaar maakt. Wien de lust voor verzamelen niet is ingeboren, hij die uit nabootsing of egoïsme een collectie aanlegt, mist het feu sacré en zal in die eigenaardige bezigheid toch krukkerig blijven.

De mensch, die vatbaar is voor de vele facetten des levens, voor de prikkelende wisselvalligheden van het reizen met zijn verrassende verglijdingen van aspecten, het opgloren van perspectieven en deinend voorbijdaveren van steden, zal licht een temperament bezitten, dat hem stempelt tot verzamelaar. Hij, die geniet van de schokken der plots opgedane impressies, dé fel oplaaiende kleur van het onverwachte, hij die gevoel heeft voor een schilderachtig stadsbeeld, voor het rijke en modieuze palet der menschelijke kleedij door alle eeuwen, hij die zin heeft voor de nuances in den volksaard of het idioom eener taal, voor humor en folklore, bezit allicht ook het innerlijk-toomelooze van een verzamelaar. Om het vanuit een anderen hoek te beschouwen: iemand, die zeer driftig is van natuur, zich geregeld in heillooze woede uitleeft en zijn kracht versnippert, komt niet aan de hoogte van het verzamelen toe. Hij bereikt de rust niet, waarin dit kan gedijen en geeft zijn vitaliteit aan de vergankelijkheid prijs.

Deze schijnbaar-stille bedrijvigheid moet ge niet laatdunkend bezien; zij is noodig voor verderen wiekslag. Indien verzamelen niet belangrijk ware, zou ook een museum van beteekenis ontbloot zijn. Een verzamelaar had voor mij altijd iets boeiends, iets aantrekkelijkunieks en tegelijk iets afstootend-gecompliceerds. Intuïtief voelde ik, dat hij zich in zijn vreemde actie toch nooit openlijk vertoont en in zeker opzicht het duistere leven leidt van een troglodiet.

Er is veel bekoring in de merkwaardigheid, dat elke verzameling een zeer aparte hoeveelheid vormt. Twee collecties van denzelfden aard en gelijken omvang zijn

[p. 375]

nooit aan elkaar gelijk. Ieder verzamelaar is in het bezit van stukken, die een ander niet kon verwerven. Zij vinden elkaar, over en weer, benijdbaar en beklagenswaard. Zij zien in elk deel van hun collectie eene bijzonderheid, het bijzondere en zelfs nog de quintessens daarvan; niet het algemeene. Hierin schuilt de geheimzinnige schoonheid van hun bestaan, de schragende troost, welke verwant is aan het diepste geluksverlangen, dat den mensch in zijn worsteling naar boven nimmer verlaat.

Verzamelen heeft een groote cultureele beteekenis. Het tactvol bijeenbrengen, het wetenschappelijk, nauwgezet en gevoelvol organiseeren van een collectie kan eeuwen nawerken, een beschaving beïnvloeden, de kunst in hare historie doen kennen, in hare ontwikkeling bevorderen. Het is steeds van uitnemend belang, hetzij men schilderijen verzamelt of boeken, miniaturen of ceramiek, Japansche lakwerken of grafische producten, antieke bronzen of emails, Chineesch porcelein of Indische muziek-instru menten.

Is dan inderdaad ook het bijeenbrengen van ex-libris van waarde? Ongetwijfeld. En geen sterker pleidooi voor de juistheid van dit antwoord dan de onbevangen indruk van een overzichtelijk gerangschikte exlibrisverzameling. Zulk een collectie, boekmerken bevattend van de vroegste tijden tot heden, chronologisch geordend, vormt een kroniek van de verschillende stijlen en kunstzeden; in het persoonlijke boekmerk kwamen deze evenzeer tot uiting als in het grootere, vrije stuk. En ook de heraldicus kan er van profiteeren. En de genealoog. En hij die studie maakt van interieurs en spreuken.

Als de eerste exlibris-verzamelaar geldt in den regel de Gentenaar C.J.E. van Hulthem (1764-1832), bekend plantkundige en politicus. Hij kocht met groote voorliefde boeken, waarin een ex-libris was geplakt en bracht dusdoende zijn collectie op wel zeer kostbare wijze bijeen. Weliswaar kan hij dus gelden als de eerste verzamelaar op dit gebied, maar hij was dit niét naar de later gehuldigde opvatting ten deze. Zijn bibliotheek omvatte 60.000 deelen.

De Duitsche schrijver over dit onderwerp, K.E. Graf zu Leiningen-Westerburg, maakt echter in zijn in 1901 te Stuttgart verschenen werk: Deutsche und Oesterreichische Bibliothekzeichen melding van een Iersche collectie, welke reeds in 1750 is aangelegd.

De daarop volgende verzameling werd gevormd door Miss Jenkins uit Bath in 1820 (later eigendom van Dr. Jackson Howard). In 1874 bestonden in Parijs 20 verzamelingen. De oudste collectie in Duitschland is aangelegd op het eind der 18de eeuw; zij bestond uit 191 stuks, waaronder 112 uit de 16de-18de eeuw. Daarop volgde die van 1826, welke toebehoorde aan Freiherr von Berlepsch; deze bevatte 2443 ex-libris van de 15de-18de eeuw en kwam later in het bezit van de bibliotheek te Wolfenbüttel. Het aantal verzamelaars nam in langzaam tempo toe; in het buitenland begon het te groeien in 1850, 1860, in Nederland nog later. De groote collectie van J.F. Verster is aangelegd in 1894. In 1895 waren er in Duitschland, Oostenrijk en Zwitserland 45 verzamelingen, in 1898: 92, in 1899: 100, in 1900: 300, waaronder dan niet zijn gerekend de collecties, welke in stilte worden bijeengebracht.

Een verzamelaar moet stijl hebben. Mist hij dien, dan ontaardt zijn bezit ras in een chaos, een rommelzoo. Hoe decoratief kunnen porceleinen worden opgesteld!



illustratie
Afbeelding no. 4

Zoo behooren ook ex-libris op bepaalde wijze te worden gerangschikt; deze hangt van verschillende factoren af, ook van omvang en aard eener collectie. Men kan boekmerken chronologisch opbergen dan wel alphabetisch op naam van den eigenaar of dien van den ontwerper. Maar élke manier biedt moeilijkheden. Menigmaal is het jaar van ontstaan niet bekend, evenmin de naam van den ontwerper of zelfs van den eigenaar (bij monogrammen).

Het is niet geraden, om alle binnen- en buitenlandsche ex-libris te verzamelen. Het zou een menschenleven vullen, om daaruit een internationale standaardcollectie tot stand te brengen. Dit ware bovendien niet de moeite waard, omdat er, vooral in het buitenland, heel wat verschijnt, dat in geen enkel opzicht eenige belangstelling verdient. Men laat daar ex-libris vervaardigen uitsluitend met bestemming als ruil-object en dus, naar kan worden verwacht, ten koste van de fraaiheid. Menig afzichtelijk boekmerk is van dien blinden ijver het gevolg; en is niet alle fleur, alle karakter gevloden, wanneer een ex-libris een verlengstukje vertoont, Waarop onder een scheidingslijn is gedrukt: ‘Sendet zum Tausch ...’?

Op deze wijze gaat het heerlijk argelooze, dat uit een ex-libris zoo zacht en vriendelijk kan opglanzen, geheel verloren. Al ware zulk een merk in hoogst-artistieken zin ontworpen en uitgevoerd, dan nog bleef het graden beneden het peil van een ex-libris, dat uitsluitend tot tooiïng van een boek is gemaakt. Het eerste doet een gevoelig verzamelaar aan als een product van industrie, het laatste is hem, zoo hij het heeft kunnen bemachtigen, oneindig veel liever: de vondst is van waarde, omdat hij het den weg naar zijn bestemming wist te versperren. Het andere heeft meer een karnemelk-idee. Want niet het bijzondere ademt dit stuk, doch het algemeene, dat waarop de kudde jaagt en dat dan ook massaal is vervaardigd.

In ons kleine land is het verzamelen van ex-libris een ware lust. Zoovele namen klinken ons vertrouwelijk toe, de meeste boekmerken zijn in het leven geroepen met een ideëel doel en over het geheel beschouwd is er genoeg schoons om over te juichen en om een collectie te beginnen. Ja, ik weet zeer goed, dat mijn propaganda voor het voeren van een ex-libris en het bijeenbrengen van deze intieme kunstwerkjes een gevaarlijke zijde heeft. Moge zij echter niet tot excessen voeren.

[p. 376]

Het streven om alle Nederlandsche ex-libris te vergaren is nog loonend, al groeit het aantal geleidelijk, den laatsten tijd vrij sterk. Doch wie tegen het uitgebreide gebied dan nog opziet, kan van een specifieke collectie alle genoegens beleven, welke een algemeene biedt en zich beperken tot de meest aantrekkelijke soort. Het verdient wel aanbeveling, daarin ook het buitenland te betrekken. Men kan zich in zulk een voorkeur ook laten leiden door de grafische techniek en zich uitsluitend bezighouden met het opsporen van houtsneden of etsen, gravuren of litho's.



illustratie
Afbeelding no. 3

Hoe moeten deze stukken worden behandeld? Men plakke ze niet in een album, waardoor ze worden gedegradeerd tot reclame-plaatjes en hun cachet verloren gaat. Het beste is om ze met behulp van een strookje gompapier te bevestigen op cartons of op dubbele bladen stevig en getint papier met een uitsnijding als passepartout. Op het onder-blad kunnen dan aanteekeningen worden gesteld. Evenmin behooren ze met hutje en mutje in een doos te worden opgeborgen. Daar moet ondanks de innerlijke verscheidenheid toch eenheid zijn, ondanks het rijk gedifferentiëerde in bijzonderheden toch gebondenheid, ja stemmige heerlijkheid als het gedempte en vol-zuivere geluid van een diapason.

Voorts is het bijna noodzakelijk, om vak-literatuur te verzamelen. Zoolang het ex-libris nog geen gemeengoed is en onze buurman er wellicht niet van op de hoogte is, moet de collectionneur bronnen ter raadpleging ter beschikking hebben. Ook voor dengene, die uitsluitend Nederlandsche merken bijeenbrengt, hebben zelfs buitenlandsche geschriften nut. Om eens aan te toonen, hoeveel verscheidenheid een

illustratie
Afbeelding no. 5

verzameling, welke tot één soort beperkt blijft, toch nog kan bieden, geef ik hierbij eenige ex-libris weer met het dier als motief en wel van drie vrouwelijke artiesten.

De bekende Amsterdamsche zangeres Ina van Eibergen Santhagens-Waller, sedert 1921, het jaar van oprichting, verbonden aan het Muziek-Lyceum in de hoofdstad, toonde reeds vroeg veel liefde voor teekenen. Zij teekende voordat ze kon schrijven, kreeg in Haarlem, haar geboorteplaats, les van Chr. van der Willigen, totdat de beoefening van de muziek al haar tijd in beslag nam. Daarop volgde ze toch nog een cursus in houtsnijden bij Veldheer.

Ze ontwierp ± 25 ex-libris, waaronder verschillende zeer goede. Doordat ik ditmaal in mijn keus beperkt was kan ik niet het beste toonen; later volgt een meer volledige karakteristiek. Het trekt de aandacht, dat soms het onderwerp, maar meestal de letters in haar werk iets zwevends en verijlends vertoonen, om in den stijl van haar beroep te blijven: iets zangerigs. Het optreden van dergelijke verwantschappen is niet

illustratie
Afbeelding no. 6

te loochenen: wij onderkennen in de houtsneden van den beeldhouwer L.

O. Wenckebach het sculpturale, in het proza van den schilder-schrijver Jac. van Looy het schilderachtig-beschrijvende, in de kunstverslagen van den fijnen keurmeester Jan Veth het delicaatbeschaafde en de geacheveerdheid van den nauwkeurigen portrettist. De hier afgebeelde stukken (afb. 1, 2 en 3) zijn, zooal niet van hooge pretentie, toch van gunstig-bescheiden reputatie. En de kattekop toont, hoe vrij het ex-libris openstaat voor elk motief, voor elke opvatting van een motief. In het oeuvre van deze kunstenares treft de vlotheid van slag, om het dier in zijnen aard te treffen, een zekere zoete zwierigheid, die niet ontaardt in luchthartigheid, een muzikaal gevoel soms voor het afstemmen van wit tegen zwart. Mevrouw M.G. Stam-Semmelink sneed voor eigen gebruik een aapje in hout (afb. 4). Het beestje is er goed afgekomen. Aan de voorstelling had meer evenwicht kunnen worden verleend, indien de spreuk Behoud de kern niet zoo aviatiesch was geplaatst.

Zij ontving, jong nog, les van Sophie

illustratie
Afbeelding no. 7

van de Weg, latei in Bussum van Hans Botermans. Daarop volgde ze een cursus van Veldheer in houtsnijden. Ook kreeg ze boetseerlessen. De ex-libris, die zij teekende, verraden aanleg; jammer dat zij aan haar producten door te weinig strenge oefening niet altijd genoeg diepte, kracht, vitaliteit wist mee te geven. Moge zij nog eens gelegenheid vinden voor noesten arbeid, opdat zij het motief sterker leere concentreeren en wete te vrijwaren voor diffusie. En dat zij dan ook haar smaak voor letters wete te scholen.

Tusschen deze beiden in staat de grafische kunstenares M.E. de Zaaijer. Ook zij weet den aard van het dier goed te markeeren. De stand van een haan, een duif, een raaf, geeft ze naturalistiesch weer, in een houding, die niet zonder spanning is. Zij wijdde zich met voorliefde aan het teekenen van bloemen en dieren en gebruikte deze, vaak met succes, als motief voor verschillende ex-libris (houtsneden, houtgravuren, litho's, teekeningen).

In 1916 teekende ze de beide bever-exlibris (afb. 5 en 6). Ze zinspeelde daarin op den eigennaam. In het eene

[p. 377]

stuk is de liefde voor de muziek uitgedrukt, in het andere die voor sport (tennis en hockey). Deze beide boekmerkjes zijn liefelijk van opzet en van decoratieve gestie. En zij toonen, hoe op een klein terrein iets evenwichtigs kan worden gecomponeerd.

Geestig is de houtgravure (afb. 7). Een S-vormig kameleon zit op de T van Stamkot; in de hoeken zijn de vier schijngestalten van de maan geplaatst. Dier en hemellichaam zijn gekozen als symbool van de veranderlijkheid.

Mej. de Zaaijer ontving hare opleiding aan de Haagsche Teeken-Academie, waar ze, na haar eindexamen-H.B.S. in 1912, de afdeeling kunstnijverheid bezocht. In 1915 werd aan deze afdeeling een cursus ‘grafische vakken’ verbonden, waar men voornamelijk les gaf in lithografeeren. In 1917 verwierf ze het diploma van dezen cursus, waarna ze nog een jaar op de Academie bleef.

 

* * *

Oproep

Ongetwijfeld zullen velen gaarne weten, hoeveel ex-libris, verzamelingen, enz. in Nederland aanwezig zijn. Ten einde over deugdelijke gegevens te beschikken en een en ander ook voor later te boekstaven, wenschte ik een onderzoek daarnaar in te stellen. Met groote belangstelling zie ik antwoord op de volgende vragen tegemoet, zoowel van abonné's als van hen, die niet op dit tijdschrift hebben ingeteekend, zoowel van verzamelaars als van hen, die op dit gebied nochtans eenige wetenschap hebben. Beschikt men over gegevens omtrent bezittingen van anderen, dat men mij dan ook déze mededeele. Op puntsgewijze beantwoording stel ik prijs. De uitslag van het onderzoek wordt in een der eerstvolgende nummers gepubliceerd.

1.Hoe groot is het aantal ex-libris in uwe verzameling?
2.In welk jaar werd zij aangelegd?
3.Welke ex-libris verzamelt gij? (Binnen- of buitenlandsche? Muziek-exlibris? enz.).
4.Hoe is uw verzameling gerangschikt?
5.Hoe zijn uw ex-libris opgeplakt?
6.Hoe groot is, naar uwe schatting, het aantal Nederlandsche ex-libris, verschenen van de vroegste tijden tot heden?
7.Hoe groot is, naar uwe schatting, het aantal bestaande exlibris-verzamelingen?
8.Over welke gegevens beschikt gij omtrent het aantal van die verzamelingen in vroeger tijd in ons land?
9.Hoe groot zijn, naar uwe schatting, de bestaande exlibris-verzamelingen?
10.Welke was naar uwe meening de oudste exlibrisverzameling in ons land?
11.Hoeveel ex-libris, ontworpen vóór 1870, bezit gij?
12.Hebt ge doubletten beschikbaar om te ruilen? Hoeveel en welke soort?
13.Verzamelt ge literatuur over ex-libris?
14.Hebt ge literatuur beschikbaar om te ruilen? Zoo ja, welke werken?

Het zal mij aangenaam zijn, indien rijkelijk aan dezen oproep wordt gehoor gegeven, mede in het belang van de historie. Antwoorden wacht ik gaarne in aan mijn onderstaand adres. Daar ik zelf over vele dubbele exlibris-afdrukken beschik, kunnen doubletten (uitsluitend Nederlandsche) ter ruiling worden bijgevoegd.

 

Zuid-Binnensingel 23, Den Haag.

JOHAN SCHWENCKE