Amerikaansche letteren
De Nieuwe Roman in Amerika
I.
ONDER Engelsche Letterkunde behooren wij te verstaan alle letterkunde, die in de Engelsche Taal geschreven is, dus ook die der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Dat hoeft ons nog niet te beletten van Amerikaansche Letteren te spreken, van Amerikaansche poëzie, van Amerikaansche romans, als we daarbij maar nooit uit het oog verliezen, dat dit alles slechts een onderdeel, zij het dan ook een belangrijk onderdeel van het groote gebied der Engelsche letterkunde vormt. Pogingen, die de literatuur der Vereenigde Staten als geheel op zich zelf staande willen voorstellen, hebben geen waarde; ze dienen slechts nationalistischen oogmerken. Het is trouwens niet alleen de taal, die haar een onderdeel van de Engelsche doet zijn; de heele Noord-Amerikaansche literatuur wortelt in de Engelsche en wordt er nog steeds door gevoed. In de vorige eeuw traden deze feiten nog veel meer op den voorgrond, ja, men kan zonder overdrijving zeggen, dat tot voor betrekkelijk kort de letterkunde der Staten eenvoudig Engelsch was zonder meer. Die periode is nu evenwel voor goed voorbij; sedert het begin van onze eeuw is de Amerikaansche letterkunde hoe langer hoe meer een eigen karakter gaan dragen, zijn de specifiek Amerikaansche trekken meer op den voorgrond getreden.
Zonder die specifiek Amerikaansche trekken zou het grootste deel van wat daar aan den overkant van den oceaan geschreven wordt nauwelijks onze belangstelling kunnen opwekken. Want het is helaas een feit, dat uit puur aesthetisch oogpunt Amerika nog maar heel weinig tot de glorie der Engelsche letteren bijdraagt. Uit dit oogpunt zou de Amerikaansche letterkunde vrij onopgemerkt aan ons voorbijgaan, zooals ze ook in de vorige eeuwen vrij onopgemerkt aan ons is voorbij gegaan, met uitzondering van drie of vier groote namen. De populariteit, waarin ze zich in Europa, en lang niet in Engeland alleen, mag verheugen, dankt ze voornamelijk aan haar locale kleur, waardoor ze de sociologische nieuwsgierigheid, die we hier voor dat vreemde volkenmengsel voelen, kan bevredigen. Hier ligt dus de verklaring van het Europeesche succes der nieuwe Amerikaansche romans; een succes, dat Amerika nog nooit tevoren op het gebied der letteren heeft kunnen boeken. Wat geen wetenschappelijke verhandeling kan bereiken, wat geen reisbeschrijving ook maar bij benadering kan geven, daarin slaagt deze romanliteratuur, althans voor een belangrijk deel: ze leert ons de ziel van al die verschillende rassen kennen, die samen het Amerika van onze dagen vormen; hoe onbehouwen dan ook, geven deze romans ons een beeld van dat uitgestrekte gebied, dat zelfs door een langdurig verblijf nooit verkregen kan worden. De taal van die Amerikaansche romanschrijvers, niet het minst van de bekendste zooals Sinclair Lewis, Dreiser, Sherwood Anderson, is vaak voor niet-Amerikanen moeilijk; de stijl is houterig en langdradig soms; en toch worden ze gelezen, zelfs in een landje als het onze; we worstelen ons door het dikke boek; we spannen ons in om de moeilijkheden te begrijpen. We kunnen niet anders, omdat het ons niet los laat; omdat we op een heel bizondere wijze geboeid worden; omdat we hier eindelijk Amerika leeren kennen.
En het gaat den Amerikanen zelf al even zoo. Ook voor hen is een groot gedeelte van hun nieuwe literatuur een openbaring van zichzelf. Het is lang geleden, dat Amerika ontdekt werd; pas in onze eeuw heeft Amerika zichzelf ontdekt. En de stoot tot die ontdekking is ontegenzeggelijk uitgegaan van de nieuwe romanliteratuur, die met zulke boeken als Theodore Dreiser's Sister Carrie de menschen tot een nieuw realisme bracht. En dit realisme dwong de menschen tot een herzien van oude waarden; en langzaam aan brak het bewustzijn zich baan, dat, wat geslachten van Amerikanen als onomstootelijke waarheden hadden geaccepteerd, wel eens iets anders kon blijken te zijn. Terwijl de conventies, waarop de letterkunde in Europa vroeger rustte, reeds in het einde der vorige eeuw door onze groote schrijvers geheel ondermijnd waren, waardoor die letterkunde een gansch ander aspect begon te vertoonen, was alles in de Staten bij het oude gebleven. Wel kunnen we een gematigd realisme in een auteur als William Dean Howells bespeuren, terwijl ook elders denkbeelden aan te wijzen zijn, die we modern kunnen noemen, maar het is alles vaag en verspreid en onzeker. De voornaamste indruk, dien de literatuur der Staten van eenige tientallen jaren terug achterlaat is die van een slappe, sentimenteel Victoriaansche zoetelijkheid, gepaard aan een onechte romantiek, die zich met een verondersteld, maar in werkelijkheid nooit bestaan hebbend glorieus verleden bezig houdt, het verleden van den zoogenaamden Pionierstijd. In het teeken van zoetelijkheid en onechte romantiek staat ook nu nog veel van wat er in de Staten
geschreven en gelezen wordt; maar het behoort niet meer tot de literatuur; kunstenaars houden er zich niet meer mee bezig; invloed wordt er niet meer door uitgeoefend. Naast de felle kleuren van het heden verbleekt het verleden meer en meer; wordt het hoe langer hoe meer terug gedrongen naar de plaats, die Europa het al lang toegewezen heeft. En ook hier vinden wij weer den voor de Vereenigde Staten niet te ontkomen invloed van Engeland: de nieuwe schrijvers, die in het begin van onze eeuw het realisme in Amerika brachten, stonden onder den direkten invloed van mannen als Shaw en Wells. Achter de Engelschen kwamen de groote Russen, de Franschen en ten slotte... de wereldoorlog.
Onder dezen gecombineerden invloed begonnen de toen tot de jongeren behoorende schrijvers hun vaderland niet meer te zien als het land der vrijheid, maar als een agglomeratie van over 't algemeen erg burgerlijke menschen, het product van een hard en onmeedoogend industrialisme. Onder dezen invloed takelden de puriteinsche moraal en de puriteinsche zeden ten slotte zóó af, dat er geen redden meer aan was. Sneller dan ergens anders misschien begon er onder dezen gecombineerden invloed in de Staten een proces van Umwertung aller Werte; en dat proces inspireerde voor een groot deel de nieuwe schrijvers; en hun boeken bevorderden het nog meer. En we weten allen hoezeer de groote oorlog deze veranderingen in de Amerikaansche wereld heeft gestimuleerd. De Amerikanen, die den oorlog intogen om de wereld veilig te maken voor de democratie, kwamen in groote teleurstelling naar hun eigen land terug; teleurgesteld niet alleen in hun verwachtingen betreffende den oorlog en den vrede; maar vooral teleurgesteld in de cultuur van hun land, een cultuur, die zoo ongunstig afstak bij wat ze daar in het oude Europa gezien hadden. De heele Amerikaansche letterkunde van na den oorlog is daar een weerklank van. Het werd een opstandige literatuur, die niet zoozeer zich in loftuitingen over de oude wereld uitte als wel in een scherp, ongebreideld hekelen van eigen menschen en toestanden. En dat het hier niet de uitingen van enkele dwepende kunstenaars gold, blijkt uit het feit van het geweldig, overweldigend succes, dat den schrijvers van de zijde van het Amerikaansche volk, natuurlijk vooral het jongere volk, ten deel viel. Met geestdrift hebben deze schrijvers zich op de huichelarij van den Amerikaanschen godsdienst geworpen; op de huichelarij van de Amerikaansche moraal; op de verregaande corruptie van het politieke leven; niet het minst op de leugens, die het Amerikaansche volk in den oorlog hebben gedreven. En met geestdrift leest het naoorlogsche geslacht deze romans en, in den drang naar zelf-kennis, blijft het om meer vragen.
In hoeverre deze schrijvers gelijk hebben met hun kijk op de zaken kan hier onbesproken blijven. Naast allerlei uitingen, die de denkbeelden omtrent het tegenwoordige Amerika dezer schrijvers bevestigen, gaan er van tijd tot tijd stemmen op van menschen, die beweren, dat de nieuwe Amerikaansche literatuur verraad aan eigen land pleegt en dat het pessimistische beeld onwaar is. Voor ons is het alleen van belang te constateeren, dat dit nu eenmaal het beeld is, dat ons uit het grootste deel der nieuwe literatuur tegemoet treedt.
Dr. A. PERDECK
Leiden.