Fransche letteren
André Malraux, Les Conquérants, Grasset 1928
‘VERBODEN in Rusland en in Italië’, vermeldt het rose bandje. (Lees: door bolsjeviks en fascisten). Het is vermakelijk en waar. Voor André Malraux - voor zoover ik hem ken - is het vooral het eerste.
Het boek wordt bij duizenden verkocht; men heeft het met spanning verwacht sedert fragmenten ervan in de Nouvelle Revue Française werden gepubliceerd; het is het boek van het jaar en het succes van het seizoen. Niets uit het vorig werk van den schrijver kon het doen voorzien: noch de geestige en poëtische fantazie Lunes en Papier, een werkje van zijn achttiende jaar, sedert lang uitverkocht en door hem zelf zoo goed als vergeten, noch de knappe philosofische juxtapositie van Oost en West, La Tentation d'Occident, noch de ijskoude wanhoop van de essay D'une Jeunesse Européenne, noch de poëzie en het heimwee van het verhaal Voyage aux Iles fortunées dat in Commerce verscheen en in boekvorm wordt verwacht.97 Het was trouwens niet zoo erg veel, zelfs alles bij elkaar genomen; en het kon niet erg veel meer zijn. André Malraux is nog niet ten volle 27 jaar en hij heeft allerlei dingen op zijn geweten, tot een veroordeeling toe. Hij is zooiets als candidaat in de letteren; hij was correspondeerend lid van de Ecole-Française d'Extrême-Orient en ‘chargé de mission’ door het ministerie van buitenlandsche zaken; hij heeft merkwaardige avonturen beleefd in Cambodja, te veel en vooral te merkwaardig om hier zoo maar. te vertellen; hij is commissaris geweest van de Kwo-Min-Tang en directeur van het orgaan van ‘Jong-Annam’ te Saïgon; hij was een goed jaar geleden uitgever van luxe-boeken voor eigen rekening te Parijs; hij is nu - tot zoolang het duurt - directeur van een, twee of drie branches van de Nouvelle Revue Française. Hij droomt beurtelings van Dahomey en van Perzië en Afghanistan. Hij is buitengewoon gecultiveerd,
buitengewoon intelligent; hij is bij geen enkele literaire groep in te deelen; hij heeft minder vrienden dan vijanden; hij heeft de behoefte gevoeld om een werkelijk boek te schrijven, en Les Conquérants is verschenen, en de heer Thibaudet (een autoriteit in Frankrijk zooals de heer Coster bij ons) heeft verklaard dat het een meesterwerk is. Ik laat deze meening vóór de mijne gaan. Maar ik zou nog wat anders willen zeggen: ik geloof dat - als men Gide's Faux-Monnayeurs uitzondert - Malraux, op 26-jarigen leeftijd, den belangrijksten Franschen roman geschreven heeft van de laatste tien jaar. De figuur van Garine: revolutionair leider en mensch, is een der grootste creaties van de hedendaagsche Fransche literatuur. Welke ook de andere verdiensten van het boek mogen zijn: deze figuur leeft er in, verheft er zich boven, is vrijwel volmaakt. Het doet er betrekkelijk weinig toe welke partij hij dient, in welk décor hij zich beweegt; - de rest kan een attractie zijn van het werk (en ik ben niet blind voor een zekere actualiteit, al zou ik niet zoover willen gaan als de Duitsche vertalers, die den schrijver om gegevens verzochten voor voetnoten bij de namen der voornaamste generaals), maar de menschelijke waarde ervan overheerscht voor mij alles. Garine is de man van actie, die handelt omdat
Photo Henri Martinie, Parijs
ANDRE MALRAUX
de schrijver van ‘Les Conquérants’
de handeling het absurde leven op de waardigste wijze vult; hij ageert, tot ziekte hem volkomen heeft uitgeput; hij behaalt een laatste overwinning, waarna de actie hem uit handen glijdt - en dan? ... Het is de troostelooze situatie waarmee het boek eindigt.
Het is erger dan de dood. Na tweehonderd-vijftig pagina's van handeling: van massabewegingen, schermutselingen, politieke zetten, bijna voortdurend vergezeld door een innerlijk gebeuren, en weergegeven met een bondigheid van uitdrukking, een juistheid van détail die het ensemble meer dan boeiend, die het overtuigend maken, staan wij daartegenover als werd ons de adem afgesneden. Wij zijn de actie langzaam binnengevaren (met den nauwgezetten getuige van alles, den vriend van Garine, die ons zijn dagboek voorlegt waarin hij niets van zichzelf vertelt, met de eenige figuur van het boek aan wien Malraux geheel opzettelijk géén karakter gegeven heeft, behalve dat van ‘getuige’), wij hebben er ons door voelen vastgrijpen, overweldigen, meesleepen; wij hebben ze aanvaard als de eenige mogelijkheid, het eenig-menschwaardige: dan - met een laatste raffinement dat ons een overwinning biedt inplaats van een nederlaag - wordt alles opgeheven. Het is of de schrijver ons toebijt: ‘Wat stelt men er voor in de plaats?’ en vreemd, wij staan met den mond vol tanden.
Ik ben ervan overtuigd dat men zoo'n boek niet schrijven kan zonder zelf man van actie te zijn; maar het zou mij niet verwonderen als menig man van actie het maar half begreep, het aanzag voor een soort superieure journalistiek of een uitmuntende bron van inlichtingen.
Hoe verklaart men zich anders dat vermakelijke verbod, het verbod der bolsjeviks en fascisten? - De voornaamste eigenschap van het boek is dat het twee kanten heeft: een buiten- en een binnenkant; en dat deze twee kanten elkaar doen uitkomen en elkaar versterken.
Het lijkt in niets op de tegenwoordige productie der jongeren; het is persoonlijk, zoozeer als een boek persoonlijk zijn kan. Met zijn vorig werk heeft Malraux bewezen dat hij een gevarieerd talent had, bij Les Conquérants doet de kwestie zich niet meer voor: het temperament van den schrijver domineert, van den man die iets te zeggen heeft en die het zegt op de meest directe, meest doeltreffende wijze, zooals men een waarheid zegt. Men kan het eenige specialiteiten overlaten de fouten te zoeken of de zwakheden in ‘factuur’ of ‘compositie’ van dezen ‘roman’ - ofschoon ik geloof dat zij, ook om hier iets aan te merken, alle brillen zullen moeten opzetten die een specialiteit van noode hebben kan -: wat oneindig gewichtiger is, en verblijdender vooral, is dit: dat men onder de Fransche jongeren iemand kan aanwijzen met andere gaven dan een honorabel of een keurig schrijverstalent. André Malraux heeft zich doen kennen als een persoonlijkheid, in staat, niet alleen indruk te maken op zijn tijdgenooten, maar zijn indruk achter te laten op een volgende generatie, op de jongeren die op het oogenblik zestien jaar zijn misschien. Les Conquérants geeft de beteekenis aan van André Malraux, welke de juiste beteekenis moge zijn van Les Conquérants, als proeve van stijl, van verhaalkunst, - als boek.
Men zou er anders nog veel van kunnen zeggen: bijv. dat de titel, als wij het uit hebben, ons spottend toelacht; dat er geen enkele vrouwenfiguur in voorkomt; dat de voornaamste figuren na Garine zijn: de Duitsche bolsjevistische agent Klein, de jonge leider der Cantoneesche terroristen Hong, de humanitaire oudere Tsjeng-Daï, de ‘Chineesche Gandhi’, om niet te spreken van vijf of zes andere, alleszins boeiende bijfiguren; dat overal waar hij het décor geschetst heeft: - Singapoer, Saïgon, Hongkong, Canton - de schrijver zich, zoover eenigszins mogelijk zonder droog te worden, verwijderd heeft van de gebruikelijke fioriture en de preciesheid nagestreefd waarmee hij, niet heeft willen bekoren, maar vóór alles overtuigen. Er zijn professoren die vermeenen dat wat haastig bijeengeraapte documentatie plus eenige vegen ‘couleur locale’ voldoende zijn voor het verwekken van een prachtigen ‘Oosterschen roman’; Les Conquérants komt voor een vergelijking met dit soort van boeken zelfs niet in aanmerking. Men voelt dat de handeling zich in Oost-Azië afspeelt, omdat het zoo is en niet anders; dat de schrijver zijn décor kent, er zelfs duizend-en-één kleinigheden en curiosa heeft opgemerkt, maar als zoodanig, en met in zich voortdurend het besef van andere, grootere, waarden.
Toch, laat ons niet onvoorzichtig zijn, anders gezegd: laat ons een altijd min of meer serieus publiek volledig inlichten. Ik heb misschien niet voldoende aangestipt dat eenige ideeën van dezen ‘jongen auteur’ door de weldenkende rijpheid zouden kunnen worden veroordeeld. Klein zegt bijv.: ‘Oui, faire savoir à ces gens-là qu'une chose, qui s'appelle la vie humaine, existe!’ - als het om oproer en doodschieten gaat, en Garine: ‘Je sais que tout le long de ma vie je trouverai à mon côté l'ordre social, et que je ne pourrai jamais l'accepter sans renoncer à tout ce que je suis.’ Die dingen maken grondig deel uit van het geheel, en zoo ik al den heer Thibaudet heb aangehaald, ik weet niet wat de heer Souday verkondigd heeft of verkondigen zal en hoe de heer Matthijs Vermeulen (die Les Faux-Monnayeurs verafschuwt en den heer Thérive bewondert) zijn lezers zal inlichten ...
Voor mij staat dit vast: als Les Conquérants reeds een meesterwerk is, het zal Malraux' meesterwerk niet blijven. Ik verwacht alles van hem: tot een grooter boek toe, - vóór een nieuw avontuur.
* * *
Bij den laatsten Roman van André Maurois.98
De heer André Maurois vertegenwoordigt op het oogenblik, op de meest volledige wijze, het type van den ‘jeune auteur à la mode.’ Zijn bewonderaars zeggen dat hij schrijft als de waardigste discipel van Anatole France. Alle boekhandelaren, de onwetendste meegerekend, weten hoe gemakkelijk zijn boeken zich laten verkoopen, en Climats ligt bij stapels achter het uitstalraam, met een karton ernaast: ‘De laatste roman van André Maurois’, en een groot portret van den schrijver door Martinie of Manuel. De jonge auteur is reeds grijzende; men ziet dadelijk dat hij veel gestudeerd heeft en wie weet hoeveel nagedacht; hij is onmiskenbaar de man van zijn werk; men kan verschillende invloeden en stroomingen nagaan ook op zijn physiek: hij is slank, erg man van de wereld, en lijkt, terwijl hij Herzog heet, op den koning van Spanje, maar veraangenaamd door het een en ander van Shylock. Men kan zich haast niet meer voorstellen dat hij zoo bescheiden begonnen is. Die twee eerste boekjes - humor voor in den trein, zeiden toen de menschen - Les Silences du Docteur O'Grady en Les Discours du Colonel Bramble, geloof ik - men beschouwde ze als een niet onverdienstelijke interpretatie van Engelschen humor, een stekje van Pickwick, uitgegroeid tot een kamerplantje, vriendelijk beschenen door wat ‘latijnsch licht.’ Wij waren toen nog heel ver van de Oeuvres Complètes op ‘vélin pur chiffon’, bij Grasset, en van de opstapelingen van Climats bij iederen boekhandelaar. De heer Maurois is op het oogenblik een niet te versmaden concurrent zelfs voor den heer Dekobra als het er op aankomt, en het verwonderlijkste van alles is misschien wel dat hij dit succes aan Shelley dankt.
Met Ariel ou la Vie de Shelley is de heer Maurois op den voorgrond geraakt; men vond die biographie - en terecht - uitstekend ‘geromanceerd’, en men kon, nietwaar, van dat boek houden om Shelley zoo niet om den heer Maurois. Ik weet dat er menschen zijn die minstens even veel voelen voor een leven van Cortès door mijnheer X. of van Vidocq door mijnheer Z. Die menschen hebben gelijk of ongelijk, maar Shelley blijft Shelley, en niet iedere dichter leeft en sterft zóó dat een romancier er den weerklank van ondervindt in zijn roem of zelfs maar in zijn financiën. Men voelt zich tegen wil en dank optimistisch gestemd als men bijv, aan het verdrinken van Shelley denkt in verband met het succes van den heer Maurois; optimistisch weer als men bedenkt dat de heer Maurois daarvoor Shelley in zeker opzicht heeft moeten doen herleven. Ariel is een boeiend, een leerzaam, een voortreffelijk in elkaar gezet boek. Men zegt dat Maurois' Vie de Disraëli nog beter is, en er zijn wellicht redenen voor ... Ik voor mij verkies Shelley, en ik ben blij dat de heer Maurois het boek heeft aangekondigd waarnaar men bij de lezing ervan verlangt: Don Juan ou la Vie de Byron.
In Méipe wordt ons nog een jeugdportret van Goethe
gegeven; in de Voyage au Pays des Articoles bespeurt men, zij het heel flauw, de aanwezigheid van Swift. Maar hier wordt, ondanks de gladheid - van vorm, van uitdrukkingswijs - die het talent van den heer Maurois het meest karakteriseert, ook het terrein wat erg glad en zou men zelfs den gemakzuchtigen lezer, alles welbeschouwd, naar Werther en Gulliver willen verwijzen. Die gladheid overigens van den heer Maurois maakt, dat men hem nooit bepaald vervelend vindt, dat in ieder geval zijn pennevruchten: biographieën, romans of essays altijd met groot gemak kunnen worden geabsorbeerd. Maar zoodra men den steun der groote overledenen moet derven en men tegenover den heer Maurois alleen staat, moet men misschien erkennen dat, iederen vorm en iedere schrijfkunst ten spijt, de nasmaak vrij onfeilbaar de waarde van de spijs aangeeft, en dat de heer Maurois, zooals hij reilt en zeilt, nog maar is: een schrijver van achtenswaardige middelmatigheid.
Tenzij ... Met een alleszins beminnelijke bescheidenheid heeft de heer Maurois de lijst van zijn werken onderverdeeld in Essays en Les Années d' Apprentissage. De leerjaren (men denkt aan Wilhelm Meister) ... moet men daaruit opmaken dat de heer Maurois zelf vermeent nog maar op den drempel te staan van een meesterschap waaruit het eerste werk nog zou moeten verschijnen? In dat geval dient men af te wachten. Zijn twee eenige romans, tot dusver: Bernard Quesnay en Climats staan beide nog onder het hoofd ‘Leerjaren’ vermeld. Het eerste is, meen ik, bijna drie jaar geleden verschenen. Het wordt in de wandeling genoemd: ‘de roman van een zakenman’ en veel meer valt er eigenlijk ook niet van te zeggen. Die zakenman heeft een familie, die familie gaat op in zaken. Aan familie en zaken overgeleverd verliest hij eenige vermogens voor andere dingen. Wij hebben in Holland een paar romans die daar geen duimbreed voor hoeven te wijken. Wat Climats betreft, het is wat knapper, wat voller misschien ook of wat subtieler, al rolt het zich af in precies hetzelfde tempo: gepolijst maar voorzichtig, en vooral zonder fouten. Het is ook veel meer een echte roman van liefde, spelende in mondaine kringen, onder mondaine menschen, maar met zeer juiste psychologische notities en menige voortreffelijke vergelijking (meestal aan de muziek ontleend); men kan er onder meer uit leeren dat een man die een heel mooie vrouw trouwt, gevaar loopt haar niet voor zich alleen te houden, en jaloersch te worden bovendien. ‘Mijn klanten, zei mij een boekhandelaar, vinden dat boek allemaal zoo mooi omdat het weer heelemaal lijkt op den roman van vóór den oorlog.’ Uit den mond der kinderen hoort men de waarheid. Bernard Quesnay doet telkens aan Henry Bordeaux denken, die een klassieken roman heeft geschreven over een familie: Les Roquevillard, terwijl Climats een Octave Feuillet is voor dames van de XXe eeuw.
Alles bij elkaar genomen dus: een zeer leesbaar boek, dat meer dan een ander den prix Fémina verdient. Niet iedereen kan er misschien in opgaan, maar iedereen heeft in zich nog wel een zwakheid - of als men bitter wil zijn: een onbeduidendheid - die er zich eenige uurtjes met belangstelling in spiegelen kan. Waarom niet trouwens? en laat ons bij een boek als dit altijd bedenken hoe oneindig veel moeilijker het waarschijnlijk voor den auteur moet zijn geweest zich (tien, twintigmaal langzamer dus) te interesseeren voor zijn verhaal en personages ... Waarom ook zou de heer André Maurois zelf een Shelley of een Goethe zijn en zoodoende behooren tot de grooten over wie men graag spreekt en die men liever niet leest? Alles bij elkaar genomen is de heer André Maurois, op dit oogenblik: November 1928, een auteur over wien men spreekt èn dien men leest.
E. DU PERRON