Engelsche letteren

IN het Juni-nummer van dit tijdschrift heeft Franz de Backer een necrologie over wijlen Sir Edmund Gosse geschreven, die een der meest toonaangevende critici in London was. Vooral in de Sunday Times namen zijn wekelijksche bijdragen een voorname plaats in, welke thans door een Ier, Desmond Mac Carthy worden geschreven, die - mogen wij gelooven wat toonaangevende letterkundigen zeggen - de leemte zal vullen welke Gosse achter zich liet. Toen ik onlangs voor een ander blad de werken van Gosse beschreef, kreeg ik van Heinemann zijn

illustratie
Photo: Malcolm Arbuthnot
W.J. LOCKE,


schrijver van ‘The Great Pandolfo’, ‘Joshua's Vision’.

 

Father and Son toegezonden. Bij de behandeling van Walpole's Wintersmoon en Deeping's Sorrell & Son heb ik doen uitkomen welke uitmuntende studies van Vader en Zoon hier voor ons lagen en ook dit boek van Gosse geeft ons zulk een uitnemend beeld van deze verhouding, welke echter in zijn autobiografie en in de biografie van zijn vader leidt tot een tragisch conflict. Dit kon ook niet anders waar een bigotte moeder, die tractaatjes uitdeelde, en een ziekelijk devote vader, hun kind hadden voorbestemd voor een leven aan God gewijd, als missionaris, en de ontwikkeling van die kinderziel naar iets anders uit ging. Arnold Bennett heeft van dit boek gezegd: ‘It may or may not be a masterpiece, I am inclined to think it is. If hard uncompromising truth and a decent human sympathy put down with skill and some distinction can make a book live, this book will live.’ Swan Song door John Galsworthy (Heinemann), waarmede deze schrijver zijn romancyclus over de Forsyte's besluit is meer dan iets anders een studie van Vader en Dochter; in fijne trekken teekent hij telkens de vrees welke Soames Forsyte koestert, dat zijn dochter Fleur, die met den veel ouderen Michael Mont M.P. is gehuwd, haar liefde voor haar stiefbroer Jon niet kan onderdrukken. Reeds in het eerste hoofdstuk worden wij daarvan op de hoogte gesteld:

‘Dear Soames was always so fussy about Fleur! Young Jon Forsyte and she - of course - but that was ages ago! Calf love!’

[p. 318]

en dan komt de groote staking en beiden komen weer bij elkaar: Jon, omdat hij als vrijwilliger op een locomotief gaat stoken, en Fleur, daar zij in het station, waar Jon's trein op loopt, in de cantine de vrijwilligers met spijs en drank verzorgt; de oude vlam wakkert weer aan en van dat oogenblik af tracht Fleur op alle mogelijke wijzen weer met Jon in contact te komen, liefst in het geheim, en haar vader doorziet telkens haar manoeuvres en maakt zich hoe langer hoe meer zorgen. Ten slotte komt het dan ook tot een herdersuurtje tusschen die twee - op bedekte wijze vernemen wij hoe ver beiden gaan - maar dat is dan ook het slot van een verhouding die alleen naar een noodlottig eind zou kunnen voeren. Jon heeft een zeer verstandige Amerikaansche vrouw, die niet alleen tracht Engelsch te worden en ook zeer veel moeite doet om haar ‘accent’ te verbeteren; zij weet heel goed wat er gebeurd is, maar speelt den troef uit, dien zij in handen heeft, zij zal moeder worden, vertelt hem dat en Jon keert vol berouw naar zijn vrouw terug, die hem met open armen ontvangt.

Fleur kan echter niet zoo gemakkelijk van haar liefde voor Jon afstand doen en als zij ziet dat hij voor haar verloren is, sticht zij brand in de woning waarin zij met haar vader vertoeft. Soames schrikt op, als hij ziet wat er gaande is; hij merkt dat zijn dochter gekleed te bed ligt, dus van dien brand op de hoogte is. Niet alleen zijn dochter maar ook zijn schilderijen loopen gevaar, kostbare doeken die hij met liefde en met kennis heeft vergaard. Galsworthy heeft deze scène gemaakt tot iets onvergetelijks; wij zien Soames radeloos met brandbluschmiddelen heen en weer loopen, geslingerd tusschen zijn dochter en zijn schilderijen. Als ten slotte een zwaar stuk zijn dochter dreigt te treffen, werpt hij zich tusschenbeiden, hij heeft zijn dochter gered, maar op zijn leeftijd komt hij dien schok niet te boven, zijn einde nadert. En dan komt zijn tragisch einde, het afscheid van zijn geliefde dochter:

‘Dad, forgive me!’
‘Forgive? Nonsense!’
and suddenly, like a little girl she said:
‘Yes, Dad; I will be good!’
A tremor from his finger passed into her palm; his lips seemed trying to smile, his head moved as if he had meant to nod, and always that look deepened in his eyes.

Soames had begrepen, hij kon gerust sterven, zijn opoffering was niet vergeefs geweest, want zijn dochter had zichzelf overwonnen, zij zou een goede moeder zijn voor Kit, zijn geliefd kleinkind, en de huiselijke vrede in haar home was verzekerd. Niet alleen de liefde van den vader voor zijn dochter komt in dezen treffenden roman op den voorgrond maar ook Galsworthy's liefde voor zijn eigen land.

Fleur en Jon rijden samen in de auto uit:

‘Do you love England as much as ever, Jon?’
‘More.’
‘It is a gorgeous country.’
‘The last word I should have used - a great and lovely country’,
maar als het noodig is weet hij ook weer te railleeren en zoo schrijft hij als een van de overpeinzingen van Soames neer:
He would make a bet that the passions of the English in 3400 A D would still be: playing golf, cursing the weather, sitting in drafts, and revising the prayerbook.

Soames is de typische Engelschman van goeden huize, hij kan niet wennen aan de nieuwe orde der dingen en leeft veel in den ‘goeden ouden tijd’, in den tijd van zijn voorouders, in wier historie hij steeds veel belang stelt. Waarom zijn die heerlijke rozen vrijwel verdwenen, die hij in zijn jeugd kende: La France, Maréchal Niel en Gloire de Dijon? thans waren er duizenden soorten maar geen enkele die daaraan kon tippen. En een type, dat veel gelijkenis met hem vertoont is Mont, Fleur's echtgenoot; hij ziet op het tooneel een charleston dansen en ten slotte zegt na eenige opmerkingen over en weer Fleur:

‘They say, there's another American dance coming, called The White Beam, that's got even less in it.’

Waarop Mont antwoordt:

‘Not possible, for congenital idiocy this 'll never be surpassed. Look at those two!.’

Ik heb op het gebied van romans welke meerdere generaties behandelen er in den laatsten tijd zoowat vijf gelezen; van die vijf zal er misschien één bij zijn, die later nogeens gelezen zal worden. Galsworthy's Forsyte Saga zal m.i. hun lot niet deelen, in later jaren zal het in de rij der klassieken een eereplaats innemen.

William J. Locke brengt ons in Joshua's Vision (John Lane) wederom den levensloop van een grootindustrieel, ditmaal een schoenfabrikant. Na zijn Mountebank is hij er meer en meer toe overgegaan om handelsmagnaten uit te beelden en The Great Pandolfo is daar een voorbeeld van. De kaft van zijn jongsten roman is versierd met een plaatje dat ons een beeldhouwer toont met zijn visioen op den achtergrond: het verdrinkende meisje. Joshua Fendick toch is niet alleen schoenfabrikant, hij heeft ook artistieke aanleg en legt zich toe op beeldhouwen. Een platonische liefde ontspringt tusschen zijn model, een meisje dat een drama in haar jeugd achter zich heeft, en hem, maar tot een huwlijk komt het niet. Sommige passages doen vrij vreemd aan, vooral wanneer er een Trilby-achtige noot in komt. Er zijn m.i. te veel medespelenden in dit melodrama en het beeld dat ons vertoond wordt is daardoor eenigszins troebel. Mogen wij Locke gelooven dan zijn modellen van schilders en beeldhouwers toonbeelden van deugd - o Henri Murger, waar blijft Gij?

Mrs. C.N. Williamson, die vroeger met wijlen haar echtgenoot menig boek heeft geschreven, dat hier ingang vond, ik herinner slechts aan The Lightning Conductor, The Scarlet Runner en The Motor Maid, heeft sinds zij alleen werkt, ook al weer een heele serie lichte romans voortgebracht. Onlangs is zij met veel enthousiasme in Hollywood ontvangen, naar aanleiding van haar Alice in Movieland, waarin zij eenige filmsterren beschrijft. Over deze filmstad, dat ideaal van menig jong meisje, heeft zij ook nog een ‘thriller’ geschreven, Black Sleeves (Chapman & Hall), waarin een jeugdige Engelsche schrijver, zijn Tante en ‘Madeleine’ de hoofdrol vervullen. Malcolm Allister, de auteur, wordt eerst door Paramount erg aangehaald, maar als het blijkt, dat hij misschien heel goede tooneelstukken, doch zeer slechte scenario's schrijft - de titel van het boek is ook de naam die zijn film zou dragen - is het met het beschikbaar stellen van een luxueuzen bungalow gedaan. Een danseur en zijn amie brengen

[p. 319]

de ‘note criminelle’ in dit boek en Allister ontkomt nauwelijks aan een doodvonnis; hoe dàt moet de lezer ervaren.

Carl van Vechten geeft in zijn Spider Boy (Knopf) hetzelfde thema, natuurlijk met eenige variatie, en in dit boek is geen moordgeschiedenis ingeweven. Ook hier is de titel van het boek die van 'n filmscenario en v. Vechten heeft een vermakelijke persiflage geschreven aangaande het lot van filmschrijvers. Hier is de schrijver niet in de put, zooals in het vorige boek. Filmmagnaten en Filmsterren loopen hem na, hij wordt van een gefingeerden diefstal beticht, alleen om hem maar naar Hollywood terug te krijgen, waar hij schoon genoeg van had. Een zeer capricieuze filmdiva (die ons doet denken aan Pola Negri) schittert op den voorgrond, Imperia Stalling. In het Januari-nummer van dit tijdschrift heeft Perdeck zijn ‘Nigger-Heaven’ onder de loupe genomen (er is bij Knopf onlangs nog een dergelijke negerroman verschenen van Rudolph Fisher, getiteld: The Walls of Jericho). Met dezen negerroman maakte hij ook buiten Amerika naam en hoewel hij af en toe flink overdrijft, krijgen wij juist door die overdrijving - indien wij die naar waarde kunnen schatten - een goeden kijk op de toestanden die hij beschrijft. De titel moet weergeven een spin (de man) die in zijn netten vele vrouwen vangt. Zijn spin echter doet het niet met voorbedachten rade, maar tegen heug en meug in. Niet zoo echter in The Spider and the Fly van Clive Arden (Nash & Grayson Ltd.) waarin met eenige variatie hetzelfde thema op de proppen komt, doch deze schrijver heeft 500 pagina's noodig om zijn denkbeelden te ontwikkelen. De eerste hoofdstukken zijn zeer veel beter dan de middenmoot; daarin krijgen wij een humoristische situatie van een eerzaam dominé die met eenige dametjes der kunst met een heele kleine k gaat toeren en lunchen en in een klein hotelletje langs den weg ... zijn zoon en schoondochter ontmoet, die op de huwlijksreis zijn, tableau! Hij heeft m.i. ook het psychologische moment verkeerd gekozen om de gelieven bij elkaar te brengen, den meer in schijn dan in werkelijkheid zoo wispelturigen Theodore Barnes (de spin) en de tusschen hoop en wanhoop geslingerde Hessie (de vlieg). Hun gezamenlijke reis naar Rome is goed geteekend, maar indien veel sentimenteele franje en sprokkelingen op het thema: ‘de gevallen vrouw’ geschrapt waren, zou het boek erdoor gewonnen hebben. Ik voor mij zou het gordijn hebben laten zakken op een hartelijke omhelzing na de eruptie van den Vesuvius, die Hessie leerde, dat haar haat in werkelijkheid liefde was.

 

ETTY LEAL