Het Nederlandsche Ex-Libris
XII. Het kinder-exlibris
WAARIN schuilt toch die eigenaardige aantrekkelijkheid van het ex-libris, die bijzondere bekoring van dit wonderlijk, nu en dan geheimzinnig symbool, van dit kunstig teeken en sierlijk getuigenis van een reine liefde? Eens met geestdrift gewagend van mijn rijke verzameling op dit gebied beet men mij kleineerend toe: ‘Ook een liefhebberij!’ Doch dit was geen domper. Want de werkelijke strooming gaat onder den spiegel door en wordt niet licht gestuit.
Voor een verzamelaar-met-hart-en-ziel gloeit telkens opnieuw het betooverende op uit zijn met heerlijke moeite bijeengegaarde kunst-bezittingen, zijn unica, curiosa, preciosa. In stilte van edele weelden genietend springen er knetterende verrukking-vonkjes over tusschen den eigenaar en zijn dierbare collectie. Inderdaad, het is schijnbaar zoo iets heel gewoons, zulk een blaadje grafiek met een voorstelling o zoo simpel soms, een naam van een onbekende, ons gemeenzaam om een eendere liefde. Maar er gaat van dit stuk iets intiems en warms uit, er waart iets omheen, dat niet van burgerlijke sfeer is.
Afbeelding no. 1
Afbeelding no. 2
Zie dan verder en denk niet te star, te koel, te praktisch. Want welk een onstuimige verscheidenheid van mogelijkheden, welk een rijkdom aan grafische taal, welk een veelzijdigheid in meer dan één zin. Het aantal voorstellingen is legio, niet alleen op zichzelf, maar ook in wijze van opvatting en uitvoering; stijl is hier de vormende kracht, de knedende geest en ge behoeft slechts de rijk geïllustreerde buitenlandsche werken door te bladeren om tot de volle waarheid dezer woorden te ontwaken.
Nog steeds gaat men voort met het beelden van nieuwe motieven en zooals we reeds, zij het dan niet hier te lande, het oorlogs-exlibris bezitten, zullen we binnenkort kunnen bogen op het radio-exlibris, het luchtvaart-exlibris, buiten de soorten van boekmerken, waarin nieuwe richtingen in de wetenschap weerklank vinden. Er zal wel eens een reminiscentie zijn, er is zelfs plagiaat af en toe en ook wel nabootsing, maar dit vindt men bij de menschen en hun uitingen in velerlei opzicht, in kleeding en woning-inrichting; waarom dan niet in het ex-libris? Vooral, wanneer dit eigen fabrikaat is ...
De laatste jaren nam het aantal soorten ex-libris (onderscheiden als muziek-, jubileum-, schilders-exlibris, enz.) ook in ons land toe en we zijn thans in staat, om twee voorbeelden te geven van een boekmerk, dat hier nog maar weinig voorkwam en voor zoover ons bekend in het geheel niet, althans zeer sporadisch in de beteekenis, waarin zoo'n stuk dient te worden opgevat. We bedoelen het kinder-exlibris.
Han Krug trekt reeds eenigen tijd de aandacht door zijn illustraties voor jeugdlectuur, hetgeen met het oog op het karakter van zijn werk, verklaarbaar is. Want hij bezit een opvallend vermogen om de ruimte te geven, het gevoel van ruimte te suggereeren, deze te doen vermoeden, en dit is in illustraties voor het kind, dat immers gaarne fantaseert in het ongeziene en onbegrensde, van belang. Hij werkt dan ook aan verschillende jeugd-tijdschriften mee en het ligt eenigszins voor de hand, dat hij zich aan het kinder-exlibris zou wijden. Wat nu te zeggen van deze beide in 1927 gesneden merken voor Zusje de Vries (afb. 1) en Hans de Vries (afb. 2)? Zijn ze geslaagd, als ex-libris in het algemeen, als kinder-boekteeken in het bijzonder? Hebben ze een tekort?
Als eigendomsbewijs, bestemd voor een jeugdbibliotheek, voldoen ze inderdaad; hier zijn voorstellingen gebezigd, ontleend aan de kinderwereld of een wereld, waarvoor het kind zich interesseert. Doch dit is slechts een begin, want die wereld is veel rijker, dan deze beide stukken vermogen aan te geven.
Tot het welslagen droeg de gebezigde techniek bij. Weliswaar zou in teekening evengoed kunnen worden aangeduid hetgeen we hier beoogen, maar in de houtsnede spreekt die wereld soms suggestiever vooral wanneer het motief zoo sober gehouden is als in deze twee stukken. De idee, de geest van het geheel benadert eerder het echte, het natuurlijke, doordat niet het tot in fijnheden voltooide het laatste woord spreekt. Het niet-hoepelronde, het hoekige van de fietswielen duidt op het onreëele, op vreemden groei, op iets anders dan het alledaagsche, het onmiddellijk tastbare. Het is gedrenkt in een ongewoon licht, getooid met droomglorie. Dit zal ongemerkt de gedachten van het kind grijpen, bestieren: waar komt zoo'n fiets vandaan, waar gaat die heen? Het beeld moet dergelijke vragen wekken.
Zinnebeeldig kan die bezigheid van het kaboutertje worden gezien. Geleidt het lantaarnlicht hem niet? Maar één vraag zij gesteld: ware voor het kind niet méér verkieselijk een voorstelling, waarin ook het boekmotief was verwekt? Bij de jeugd liefde en zin
Afbeelding no. 3
Afbeelding no. 5
Afbeelding no. 6
voor verzorging van het schoone boek aankweeken is toch wel een voorname drijfveer bij het ontwerpen van ex-libris als deze.
In het blokje met den spoortrein is waarlijk te veel weggesneden. Door in de witte vlakken wat steunsels te laten staan zou de evenmatigheid zijn betracht en het geheel meer rust hebben gekregen, gelijkgestemdheid van wit en zwart. Overigens een sprekend, vlotgestoken gegeven, met onbenepen gebaar.
En het verheugt ons hier dan eindelijk twee echte kinder-exlibris te kunnen toonen, ondanks de stamelende spraak van het begin. Het werd tijd. Amerika, Engeland en Duitschland gingen reeds in het eind der 19de eeuw voor met het invoeren van afzonderlijke merken voor kinderboekerijtjes. We zijn dan ook verlangend naar meer. Is dit niet een mooi terrein voor onze vrouwelijke artiesten? Voor mevr. Midderigh-Bokhorst, Netty Heyligers, Rie Cramer, Sijtje Aafjes, e.a.? Want welk een rijkdom aan motieven wenkt daar achter de lachend-gekleurde gordijnen der jeugdwereld! En het kind, daartoe op fijnzinnige wijze aangespoord, zal belangstelling gevoelen voor een boek, dat een merkteeken draagt, een keur met zijn naam! Wanneer zijn eigendom daarmee is getooid zal het eerder van ruwe behandeling worden teruggehouden dan wanneer het ontsierd ware door een achteloos neergependen naam.
Het brengt een kind vroeg bekendheid met dit eeuwenoude gebruik, hetgeen later leidt tot zuivering van begrip. Want altoos dreigt het gevaar, dat het ex-libris louter als ruilblaadje zal worden gebezigd. Het voeren van een luxe-exlibris brengt ontaarding mee van deze grafiek; bij het ontwerpen wordt dan met het doel geen paring gezocht.
Hoe moeten wij nu de kunst van Han Krug als exlibris-snijder beoordeelen? Oppervlakkige beschouwing van de hier afgebeelde stukken vestigt het oordeel, dat het karakter der houtsnede hierin streng is bewaard. Sommige zijn zelfs zeer goed van verdeeling, van toon, en in waarheid is hier de houtsneê natuurlijk vertegenwoordigd in zooverre ze niet de suggestie mag fluisteren van een fijnzinnig gezette teekening alleen. Zij is in deze beelden inderdaad het product van guts en kunstgevoel. Toch valt op enkele dezer ex-libris uit artistieken hoofde een en ander af te dingen en wij mogen het niet onder ons laten die meening zoo zuiver mogelijk te formuleeren.
De houtsneê, in haar grafische taal, roept met klanken van wit en zwart de gedachten en beelden op, die daarin niet reëel zijn uitgesproken. Daardoor ademt zij iets dat met geest en onvergankelijkheid vertrouwd is. Dit is haar werk, haar wet, haar wezen. Hier huist de treffende ordonnantie van een schepping, de blinkende klaarte van het schoone. Krug heeft in de vrije houtsnijkunst stukken gegeven van een rijpe opvatting, een supreme stilte, een verbeelding-rijke ziening. Magisch soms heeft hij daarin scheppend, herscheppend geleefd. Maar het schijnt wel, dat een ex-libris te klein is voor zijn talent en hij zich niet voldoende kan breidelen, plooien in het kader eener opdracht. Dit zou tot zekere hoogte voor zijn gave pleiten. En dus ware het niet billijk om zijn kunst te beoordeelen uitsluitend naar het resultaat van deze boekmerken, minder nog behooren wij deze te zien buiten zijn vrije werk. Want hoeveel méér vermag Krug dan deze bibliotheekmerken zouden doen verwachten.
In het stuk voor J.R.F. Lohmann, dateerend van 1926, (afb. 3) is wel een stemmig sprekend motief verwerkt, maar is het geheel niet wat vaag, wat conventioneel? De naam is onrustig, onsierlijk; er is ten onrechte gestreefd naar afwisseling en een zekere schilderachtigheid, maar wat hebben wij daaraan, als
Afbeelding no. 4
kunst? Hier is wel de ruimte in beeld gebracht, er is ook atmosfeer, maar het is niet een stuk van stijl, van Krug's stijl.
Voor zichzelf sneed hij in 1924 een aardig ex-libris, een persiflage: een schilder in het nauw (afb. 4). Het smalle hout biedt den gebeelde amper plaats om zich te bewegen. In grootere vlakken is een goede, plastisch sprekende verdeeling van licht en donker gebracht, waarin de letters, harmonisch van werking, zijn opgenomen.
Hetzelfde is het geval met het boekmerk voor zijn vrouw (afb. 5), dat in 1923 ontstond. Het is van fijner makelij dan het vorige en men moet de persoonlijke gesteldheid van den kunstenaar en diens eega kennen, om te weten hoe goed de werkelijkheid in het figuurlijke dezer voorstelling is afgestend, al moge hier dan niet van portretteeren sprake zijn! Maar beide stukken bezitten het goede accent, dat eene artistieke wezenlijkheid weergeeft in grafisch gebaar. Evenmin waag ik mij aan de verklaring, dat aan de eenigszins vermetele bedoeling van den maker, om in het exlibris van Tine Vermeulen te zinspelen op de ijdelheid, de natuurlijke neiging der eigenares niet vreemd is... Het in 1926 ontstane ex-libris voor W.H. ten Hoet Parson is goed, vlot gesneden (afb. 6). Het redacteurschap is verbeeld in een lijmpot op het schild, de liefde voor de rijkunst van den eigenaar is met eenige krampachtigheid in daad omgezet en wellicht moeten we in het maatloos steigeren van het vurig ros ook een zwak symbool zien van zijn geestdrift voor den modernen dans.
Toch is dit stuk als gebruiksblad minder geslaagd dan afb. 4 en 5, omdat het uit decoratief oogpunt niet ten volle voldoet; het is te beeldend gehouden.
Over het geheel genomen hebben we dus hier te doen met stukken, die goede kwaliteiten en zwakke zijden vertoonen. Wij zouden den ontwerper willen raden zich voor dit kleinere werk eens te wenden tot anderen, vooral ook voor het snijden van letters (Mees, Franken, Van Hell, Rueter). Bij de letters moet hij streven naar schooner vorm, strenger snit, naar grooter stijl. Met letters moeten we niet spelen (zie Lohmann), al behoeven we ons niet aan klassieke gestalten te binden waar het gaat om een sierend vermengen met het geheel. De houtsneê is nu eenmaal een eigenaardig middel tot uitdrukking en het is niet ieder gegeven, zich daarin te ontplooien. Maar Krug vindt in de groote, vrije houtsneê zijn kracht weerspiegeld. Moge hij dan voor de kleinere opdrachten zijn talent concentreeren in het meer beperkte kader, waarin het exlibris zijn karakter samenvat. Zijn streven zal ongetwijfeld vruchtbaar zijn!
Biografische mededeelingen: Johannes (= Han) Krug is op 21 December 1890 te 's Gravenhage geboren. Zijn vader (geb. 21 December 1848 te Frankfort a.M.) vestigde zich in 1866 in Den Haag, was aanvankelijk bij de stafmuziek verbonden, trad later op als muziekonderwijzer. Zijn grootvader was operazanger aan de stadsschouwburg te Frankfort a.M. Han Krug studeerde van 1904-1908 aan de Academie van Beeldende Kunsten (afd. Kunstnijverheid) in zijn geboorteplaats. Eerst werd hij opgeleid voor lithograaf en als zoodanig is hij werkzaam geweest bij de Boeken Kunstdrukkerij voorheen Mouton en Co., later bij de firma van Leer te Amsterdam (1908-1910). Wapenschilder-decorateur van 1910-1914. Landschapschilder vanaf 1914. Eerste houtsnede: 1921. Etste, ontwierp boekomslagen, ook reclame-objecten, advertentiën, e.d.g.
Sedert 1923 werkend lid der Vereeniging Nederlandsche Kunstkring, later commissaris. Illustrator sinds 1923, voornamelijk van kinderliteratuur. Werkend lid van het schilderkundig genootschap Pulchri Studio. Vast medewerker aan Ons eigen tijdschrift, Zonneschijn, Stavast, de Kroniek. Teekeningen voor de kinderrubriek van De Telegraaf, houtsneden voor Timotheüs, Ons Zeeland, enz.
N.B. Voor de afbeeldingen mocht worden gebruik gemaakt van de origineele houtblokjes.
JOHAN SCHWENCKE