Twee auto-biografische Geschriften van Benjamin Constant
door E. du Perron
HET is verblijdend voor den liefhebber der Fransche letteren dat hem in allerlei moderne edities ook nog wat anders wordt geboden dan de pennevruchten der gerenommeerde jongeren: Morand, Maurois, Lacretelle, etc.; dan de bewijzen dat de eerste zich nog steeds ernstig bekommert om, laat ons zeggen, de ‘mode van de belangstelling’; dat de tweede behalve de ongetwijfeld groote kunst van Engelschen humor te verstaan ook nog die beoefent van het ‘romanceeren’ van beroemde levens in een stijl welke, zegt men, iets klassieks heeft; dat de derde voortgaat zich een zetel in de Fransche academie te verzekeren met het afwerpen van verhaaltjes welke geheel in de Traditie blijven en waarvan de zinnetjes verzorgd zijn met dezelfde elegantie waarmee hij, tot ieders bevrediging, zijn dassen strikt. Al de Fransche jongeren loopen, tout comme chez nous, over van talent, weten te schrijven, hun luxe-edities te verzorgen, en de tijdgenooten zoo ongeveer te voldoen; maar het is misschien toch als een reactie te beschouwen tegen ‘de producten van den dag’ dat de uitgevers Gallimard en Plon tegelijkertijd een lange serie levens van beroemde mannen zijn begonnen te publiceeren en dat overal herdrukken van oudere mémoires, dagboeken, brieven en dergelijke met succes op de markt worden gebracht. La Sirène gaat voort met het bezorgen van een standaard-uitgaaf (voor zoover doenlijk met een tekst waarvan het oorspronkelijk handschrift nog steeds in de brandkast van den uitgever Brockhaus verborgen ligt) der mémoires van Casanova, van dien Venetiaanschen heer Jurriaan die met al zijn gebreken toch een van de volledigste menschen geweest is, waarschijnlijk, van de geheele XVIIIe eeuw; de Nouvelle Revue Française opent een nieuwe serie met het leven van Agrippa d'Aubigné, door hemzelf aan zijn kinderen verteld, in een toon die wat erg Spartaansch is en een taal die den gewonen lezer soms als Oud-Castiljaansch moet voorkomen; Plon brengt in twee deelen de onuitgegeven aanteekeningen voor een autobiographie van den Prince de Ligne, een verzameling flitsen waarin menschenkennis, geest en eerzucht om den voorrang strijden; Jonquières herdrukt, als eerste boek van een andere nieuwe serie, de mémoires van Lauzun, den libertijn die bloed begint te spuwen als hij staat tegenover een moeilijk geval en wiens avontuur met de Poolsche prinses Czartoryska althans de waarde heeft van een voortreffelijken psychologischen roman: le beau Lauzun, zelfingenomen en aristocraat tot in de vingertoppen, die zijn bekentenissen vertelt met een verrukkelijke nonchalance, doch waarin telkens een opmerking, een phrase, een episode knetterend doel treft als een zweepslag.
Tusschen al deze geschriften nemen de autobiographische brokstukken van Benjamin Constant, het onvoltooide Cahier Rouge en het onvolledige Journal, een eerste plaats in76. Deze mislukte politicus, die toch zoo'n briljant spreker vermocht te zijn, deze halve geleerde, die toch zoo héél veel wist, deze analyst, die toch zoo'n droomer was, ziet zijn verleden - en hoe dikwijls het heden - met een bleeke wreedheid. Hij was als kind reeds ontgoocheld en telkens waar hij zich aan de dolste actie overgeeft voelt men het als de cache-misère van een altijd aanwezige innerlijke kwelling. Het is jammer dat Le Cahier Rouge niet verder gaat dan zijn twintigste jaar, want Constant was vier-en-veertig toen hij dezen terugblik op papier bracht en men treft er iedere kwaliteit aan van den romancier van Adolphe, dat vijf jaar eerder, in 1806 (in volle botsing met Mme de Staël en niet na haar dood, zooals men geneigd zou zijn te gelooven) ontstond. Behalve eenige treffende anecdoten en aanteekeningen, voornamelijk weer de liefde betreffende, komt er het relaas in voor van een vlucht naar Engeland dat een meesterstuk op zichzelf is. In de zuiverheid van herinnering, het saamgetrokkene maar tot in nuance's volledige van de handeling, in het gegeven zelf: dit jeugdverlangen naar Vrijheid en het zoo spoedig vermoeid raken ervan, in de naïveteit van het optreden en het vriendelijk cynisme waarmee het wordt verhaald, herkent men geheel Constant. Hoe had deze man, met al zijn moed en zijn geestesgaven, den held-uit-één-stuk kunnen spelen? Napoleon minachtte hem, en Constant teekent bij Napoleon's abdicatie aan: ‘Quel lâche coquin!’ Zij hebben vermoedelijk nooit iets van elkaar begrepen, deze ‘tegenstanders’, als men het zoo noemen kan.
Het Journal Intime (1804-1816) bestaat over het algemeen uit korte droge zinnetjes die niet altijd suggestief genoeg zijn om het drama te doen oprijzen dat men er achter vermoedt, maar de commentaren van den heer Rival zijn, als uitzondering op den regel bij dit soort uitgaven, van het grootste belang en schetsen op levendige wijze de conflicten door welke Constant werd heen en weer geslingerd. Het is bij oogenblikken een epos van belachelijkheid! er zijn scène's met Mme de Staël die onvergelijkelijk zijn als voorbeelden van burgerlijk familiedrama, en bijna altijd is Constant, de bespiegelende, begrijpende, degeen die voorloopig zwicht. Hij is telkens ook weer gereed om opnieuw te beginnen, en wordt telkens met veel schandaal onder het juk teruggebracht. Het heeft wel iets van de wreedheid van Adolphe die bij Ellénore blijft omdat hij meent dat zij een scheiding niet zou kunnen dragen, en die haar door zijn blijven vermoordt; maar Mme de Staël verschilt hierin van Ellénore dat zij Benjamin herhaaldelijk als oud vuil behandelt en zich alleen naar het uiterlijk door hem vermoorden laat. Rousseau, die met al zijn achterdocht aan het ‘koele temperament’ van Mme de Warens gelooft en als bejaard man nog met vereering over haar schrijft, Constant, de alles-ontleder, die Mme de Staël au sérieux blijft nemen en, bij al zijn verzet, zijn bestaan grondig laat vergiftigen door haar groteske behoefte aan pathos, - het zijn van die gevallen waarbij de lezer met ingehouden woede of goedig meesmuilen toekijkt. Er zijn weinig psychologische romans die tegen een biographie opwegen als de biographie een zekere waarde bezit: het quasi banale, onlogische en onvoorziene dat men in den romancier zou veroordeelen, verhoogen de levendigheid en het accent van waarheid bij den biograaf; en zelfs een roman als Adolphe, naast deze uitgave van het Journal gelezen, krijgt mischien meer relief nog als kunstwerk, maar iets gewilds, verwrongens, als menschelijk document. Adolphe is Constant gezien door Mme de Staël; de roman werd geschreven voor haar en als om haar te bewijzen dat hij begreep hoe zij hem zag; het Journal is daar om te getuigen dat hij niets bereikt heeft, zelfs met een zoo delicaten vorm van verwijt.
‘Journal Intime, publié par Paul Rival’, Stock '28.