[p. 214]

Een nieuw Gedenkteeken voor Verhaeren

MEN kan over het oprichten van gedenkteekens peinzen wat men wil, het is een gewoonte die door alle tijden heen diepe wortel heeft geschoten en waartegen alle beeldstormers zich den kop te pletter hebben geloopen. Zoomin als men de officieele wereld der Farizeeërs kan beletten zich meester te maken van de figuren, die de roem met lauweren heeft gekroond, zoomin kan men beletten dat de ‘openbare meening’ in echt graniet of brons wil vereeuwigen de nagedachtenis van kunstenaars, die ze gedurende hun leven met onverschilligheid, zooniet met misprijzen heeft bejegend. De wereld is zoo, was zoo in het verleden en zal wellicht zoo blijven in de toekomst. Daar is niets aan te doen en de sympathiekste uitlegging, die men aan zulke openbare heldenvereeringsmanie kan geven, is dat het publiek aldus den verloren tijd wil inwinnen en het aangedane onrecht herstellen.



illustratie

Op den algemeenen regel de ‘groote mannen’ eerst na hun dood te huldigen, maakt de magistraat van de Brusselsche voorstad Schaarbeek, de vijfde stad van België wat het bevolkingscijfer betreft, een - we gingen haast schrijven: gunstige - uitzondering. Sinds ettelijke decennia wordt Schaarbeek bestuurd door een democratisch schepencollege, samengesteld uit liberalen en socialisten, die aan de kunst een plaats hebben ingeruimd op hun programma. Een der middelen van vulgarisatie en vereering tevens is het doopen van straten en lanen naar den naam van letterkundigen, toondichters, schilders, beeldhouwers en zelfs gewone geleerden. De lijst der Schaarbeeksche straatnamen is een ware encyclopedie, gelijkende eenerzijds op den catalogus van een museum, bijgehouden tot schier op den jongsten dag. Wie maar eenigszins bedrijvig is geweest op het gebied der letteren of der schoone kunsten, ziet vroeg of laat zijn nobel streven beloond door vermelding op een der Schaarbeeksche straatnaamplaatjes.

Hoewel uit den aard der zaak en ingevolge de Brusselsche toestanden de namen der Fransch schrijvende letterkundigen overwegend zijn in getal, worden de Vlamingen niet uitgesloten; en naast een Fernand Severing, een Albert Giraud, een Gustave van Zijpe, hebben De Tierè, Viel, Julius Hoste, Sleeckx ook hun straat. Een der laatst bijgekomene, meenen we, is Stijn Streuvels. Hij kreeg zijn straat op een tijdstip toen rond zijn naam nogal wat stof werd opgejaagd. Camille Huysmans, toenmalig minister van Kunsten en Wetenschappen, had Streuvels voorgedragen voor het kruis van officier in de Leopoldsorde. Een paar nationalistische bladen namen die gelegenheid gretig te baat om twee vliegen in een slag te slaan en twee Vlamingen tegelijk als landverraders te brandmerken: Huysmans als de man van Stockholm, Streuvels als de schrijver van het Oorlogsdagboek. Huysmans maakte het stel heetgebakerde liberalen af met zijn antwoord op de parlementaire vraag die de heeren hem hadden gesteld en nadat door de Schaarbeeksche liberalen zelf een straat was herdoopt naar den naam van Streuvels, sloegen de protesteerders een dubbel potsierlijk figuur. De Schaarbekenaars bepalen er zich echter niet toe door middel van naamplaatjes de aandacht van den man-in-de-straat te vestigen op schrijvers en kunstenaars. De standbeelden en gedenkteekenen van kunstenaars op openbare pleintjes zijn niet meer op de vingers te tellen. Maar men wil nog beter. Gelijk Parijs wenschen de Schaarbekenaars hun Luxembourg te hebben, hun park waarvan de graspleinen zouden bezaaid zijn met het beeld ten voeten uit of in buste van de groote figuren der letterkunde en der beeldende kunsten. De keus daarvoor is gevallen op het prachtige Josaphatpark, een der schilderachtigste van 't land, gelegen in de vallei van Josaphat, aan welker uiteinde borrelt de ‘Minneborre’, waarvan de legende zegt dat, wie zijn oogen met haar water bet, levenslang verliefd blijft. De Schaarbeeksche meisjes van vroeger lieten niet na er hun beminde heen te leiden. Die van thans verkeeren er even druk, maar meer wegens de intieme hoekjes dan wegens de wonderbron.

En aan die bron is weer een dichtergeschiedenis verbonden. De Brusselsche dichter Hauwaert kreeg na zijn dood een gedenkteeken, wijl hij haar had bezongen. Het was echter zulk wangedrochtelijk misbaksel, dat de overheid zich genoodzaakt heeft gezien het weg te nemen. Het is nu vervangen door een tramhalte.

Met de omvorming van Josaphatpark tot een soort Pantheon is Zondag 8 Juli een begin gemaakt door onthulling van een borstbeeld van Verhaeren, gebeiteld door den beeldhouwer Maseré en aan de Schaarbeeksche overheid aangeboden door een plaatselijke commissie, die eerlang in hetzelfde park een buste van George Eekhout, door denzelfden beeldhouwer wil oprichten. De onthulling had bijna een intiem, zooniet een plaatselijk karakter. Er was aan de zaak weinig of geen ruchtbaarheid gegeven. Alleen de Franschtalige bladen werden uitgenoodigd, hoewel Verhaeren ook onder de Vlamingen trouwe vrienden en talrijke vereerders vond. Naast de overheid, vrienden en bekenden van Verhaeren was ook gekomen de heer Vauthier, minister van Kunsten en Wetenschappen. Maar de voornaamste personaliteit, de personnage vraiment de marque, was wel de bescheiden en nederige heer Glineur, uit Roisin, de gebuur van Verhaeren, toen deze ‘Le Caillou qui bique’ bewoonde. De heer Glineur, die op geen enkele Verhaerenherdenking ontbreekt, was Zondag voor dag en dauw opgestaan om in den thans verwilderden tuin van ‘Le Caillou qui bique’ een ruiker te plukken van de nog overgebleven bloemen: wat klimop, wat kamperfoelie, clematis, en de laatste, de allerlaatste lelie,

[p. 215]

die hij met een vroom gebaar heeft gelegd aan den voet van de buste in het Schaarbeeksche stadspark. Naast de toespraak van Jules Destrée, die namens het comiteit het borstbeeld aan de overheid vermaakte en in zijn toespraak persoonlijke herinneringen ten beste gaf en de officieele woorden van dank aan Verhaeren uitgesproken door den burgemeester, is de roerende attentie van den heer Glineur vrijwel onopgemerkt voorbij gegaan. Nochthans, meer dan de officieele hulde was zijn gebaar een daad van diepgevoelde piëteit, omdat zij vooral herinnerde aan den mensch, den goeden, braven burger, die lief had en waardeerde wat leefde in zijn omgeving, de eenvoudige buitenlieden en de simpele bloemen.

Wij hadden gelegenheid om ons enkele oogenblikken met den heer Glineur te onderhouden. Hij sprak ons natuurlijk in verrukte termen over het nationaal monument dat België voor zijn grooten dichter gaat oprichten, maar wat hem nog nauwer aan 't hart ligt is de inrichting van de kleine woning te Roisin als Verhaeren-museum. Thans is ‘Le Caillou qui bique’ niet veel meer dan een puinhoop; de laatste dagen van den oorlog hebben de vijandelijke kanonnen het huisje in brand geschoten. Veel van wat Verhaeren nauw aan 't harte lag is daar toen verloren gegaan. Maar er is reeds opnieuw materiaal in voldoende mate bijeengebracht om van ‘Le Caillou qui bique’ een merkwaardig Verhaeren-museum te maken.

Naar de heer Glineur ons meedeelde werden de opruimingswerken drie dagen geleden aangevangen, zoodat het plan een snelle verwezenlijking tegemoet gaat.

K.L.