Kroniek der vertalingen:
Miguel de Unamuno, Tante Trui. Abel Sanchez. Beide vertaald uit het Spaansch door Dr. G.J. Geers. - N.V. Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij, Arnhem.
HET is nooit aangenaam van zijn teleurstellingen te vertellen; maar schrijven over boeken die u zijn tegengevallen is dubbel hard, omdat het zoo moeilijk is in een recensie, die zich uit den aard der zaak zelve beperkingen moet opleggen, volledig rekenschap te geven van de motieven dier teleurstelling, ze den lezer duidelijk te maken en zoo niet te doen meevoelen, dan toch volledig te verantwoorden. Want al kan men niet eischen dat de critiek dezelfde indrukken zou teweeg brengen als het kunstwerk zelve, zij streeft er per slot van rekening toch naar zoo overtuigend mogelijk te zijn en stelt zich ongaarne tevreden met bloote beweringen. En al vindt men een roman in zijn geheel mislukt, uit de samenvatting die men er van geeft, blijkt die mislukking niet noodzakelijk.
Daar zij meestal een kwestie is van nuancen, kunnen alleen de teksten zelve volstrekt overtuigend werken en moet men bij elk critiseerend betoog beroep doen op de inschikkelijkheid van den lezer om u op uw woord te gelooven. Hetzelfde is weliswaar het geval bij lovende critiek, maar wij voelen ons allemaal genoopt ons oordeel over tekortkomingen of dwalingen strenger te verantwoorden dan betuigingen van lof. In 't onderhavig geval was de teleurstelling des te pijnlijker daar wij met zulke gespannen verwachting de beide boeken hadden ter hand genomen. Miguel de Unamuno heeft een grooten naam. De bladen en de tijdschriften hebben hem voorgesteld als een Europeesche figuur en het feit dat hij als politiek persoon een tijd temidden van de publieke belangstelling heeft gestaan, is niet van den aard om aan die reputatie afbreuk te doen.
Hoewel men goed voelt dat er een merkwaardige personaliteit achter de beide boeken van den Spaanschen kunstenaar staat, toch is dit niet voldoende om deze korte romans geslaagde kunstwerken te noemen.
Wij noemen ze korte romans, want ze beslaan amper een honderd zeventig bladzijden grooten druk. En toch zijn het meer dan novellen, want de handeling strekt zich uit over een gansch menschenleven, ja, bijna over twee generaties. Het spreekt van zelf, dat zulk een uitgebreide stof, zoo bondig behandeld, niet zondigt door overdreven detailleering. De kleine hoofdstukken, die elk een belangrijk feit behandelen, zijn als zoovele episoden van een soort versnelden film, die u toelaten een overzicht te krijgen van de gebeurtenissen, maar te schraal zijn uitgewerkt dan dat het geheel zou samenvloeien tot een levend iets en de gedaante der werkelijkheid zou aannemen, zooals met ieder echt kunstwerk gebeurt. Het is niet voldoende om een kunstwerk te maken, het synoptisch plan van het verhaal samen te stellen en de verscheidene punten met een paar zinnen aaneen te rijgen. Elk punt moet leven op zichzelf en een zekere spankracht, een zekere densiteit verraden; en dan eerst, als deze spankracht zonder al te erge gapingen, d.i. normaal van punt tot punt zich voortbeweegt naar de eindelijke oplossing, kan van een geslaagd verhaal worden gesproken. Indien hier een beeld mag gebruikt ter verduidelijking, kan men misschien deze romans van Unamuno vergelijken met een priëel in den winter. De palen staan op behoorlijken afstand, stevig en met normale tusschenruimten door ijzerdraad verbonden; maar men mist het groen dat dit geraamte moet dekken en den totaalindruk geven. Toch worden op sommige plaatsen met deze ‘raccourcis’ wel merkwaardige resultaten bereikt en is het ook minder wegens den vorm, dan wel door den inhoud dat de twee boeken ons zijn tegengevallen.
Deze inhoud kan voor Tante Trui aldus worden samengevat: Twee zusters, Rosa en Geertruida, worden steeds samen gezien. Van verre lijkt Rosa de bekoorlijkste, van nabij is Geertruida de innemendste. Ramiro is afgekomen op de bekoorlijke Rosa en verlooft zich met haar. Als het engagement eenigszins sleept en Ramiro aan de juistheid van zijn keus gaat twijfelen, komt Geertruida de beide verloofden met een onverklaarbare bedilzucht de les spellen, zoodat een overhaast huwelijk plaats heeft. Het optreden van Geertruida is des te minder te verklaren, daar later blijkt dat zij zelf verliefd was op Ramiro. Deze bekentenis doet zij hem echter eerst op zijn sterfbed, na hem een rampzalig weduwnaarsleven te hebben laten leiden en hem in een tweede huwelijk te hebben gedreven met de dienstmeid. Dit zijn de brutale feiten. Zij worden overschaduwd door een vurige liefde van Tante Trui voor de kinderen van haar zuster en die uit het tweede huwelijk van haar zwager. Deze liefde is een soort mengsel van den kuischen hartstocht der maagd en de onbaatzuchtige toewijding van de moeder. Het is het sublieme element in dit boek en was voldoende om Geertruida's lotsbestemming van tante-moeder te wettigen, zonder dat het noodig was, dat zij den lezer herhaaldelijk tot ergernis zou zijn alvorens het einde van het verhaal te bereiken en haar toe te laten op haar sterfbed het nichtje aan te duiden dat haar ongebenedijde gedragslijn zal navolgen. Er ligt natuurlijk iets tragisch in het feit dat Geertruida haar zuster ziet in 't huwelijk treden met den jongen dien ze zelf bemint, dat ze later aan zijn zijde moet leven en zijn kinderen opvoeden, dat zij hem een tweede maal met een ander laat of beter in het huwelijk doet treden; maar deze tragiek komt niet tot haar recht, doordat Geertruida zoo goedsmoeds haar geluk en dat van een ander verijdelt en stokken in de wielen steekt. Haar houding is niet of niet voldoende gerechtvaardigd, het heeft den schijn, alsof zij zichzelf en Ramiro doet 'lijden gansch zonder noodzaak. Haar liefde, haar kuischheid, haar deugd, het lijkt allemaal zoo weinig menschelijk, zoo weinig normaal, derwijze dat men gaat besluiten dat het van wege deze vrouw een soort physische en psychische ongeschiktheid is voor normale reaaties, die aan de basis ligt van al deze tragiek. Eens als men dat besluit heeft getrokken, is de belangstelling voor het boek verdwenen en kunnen de preutschheid en de eigenwijze bedilzucht van Tante Trui alleen nog ergernis verwekken. Ergernis en medelijden. Ergernis, omdat zij abnormaal handelt en de tegenpartij haar zoo geweldig ernstig opneemt. Medelijden, omdat deze jonge vrouw zoo heelemaal ongeschikt lijkt voor de werkelijke liefde. Unamuno laat op blz. 105 Tante Trui zeggen: ‘Misschien heb ik een onmenschelijk idee van de deugd gehad.’ Onmenschelijk? Ja! Bovenmenschelijk? Neen. De oorzaak van alles is de morbide aanleg van Tante Trui. Dit blijkt uit verscheidene feiten, o.m. op blz. 54, waar zij aan de min verbiedt het kind de borst te geven en haar boezem te ontblooten waar de vader bij is; op blz. 55, waar zij zegt steeds een kind met zich mee te nemen, om niet alleen te zijn met haar zwager; op blz. 61, waar ze aan haar zwager verbiedt haar Trui te noemen in 't bijzijn der kinderen, omdat hij aldus zijn instincten aan 't licht brengt in hun tegenwoordigheid; op blz. 73, waar het luidt: ‘Neen, niet op den grond, ik ga niet op de aarde zitten en zeker niet waar jij en de kinderen bij zijn’; blz. 75, waar zij met kuischheid den buiten ontvlucht, omdat daar waren ‘de huisdieren, die den mensch fokt, en waarmee men laar inniger samenleeft’; op blz. 106, waar ze bekent lat de mannen haar steeds vrees hebben ingeboezemd en zij er nooit iets anders dan brute wezens in heeft kunnen zien; op blz. 117, waar zij het Christendom een godsdienst van mannen noemt ‘de Vader, de Zoon, de h. Geest, alles mannelijk’ (dat lijkt al erg op een phobie); maar het ergste staat wel op blz. 126 en dient noodig voluit geciteerd: ‘Soms spuwde de zuigeling in dat bed, dat tot dan toe altijd rein was geweest als een patena, en dadelijk had Geertruida de vlek als een steek gevoeld. Haar ziekelijk gevoel voor zuiverheid, waaruit haar mystieke vereering voor de zindelijkheid voortsproot, leed toen hevig en zij moest zich inspannen om zich te beheerschen. Zeker, zij begreep dat het niet mogelijk is te leven zonder zich te bezoedelen en dat die smet al heel onschuldig was, maar toch werden de grondvesten van haar geest er smartelijk door geschokt.’ Al deze feiten bij elkaar wekken den indruk dat men hier te doen heeft met een clinisch
FILMPJES I
Onze redacteur Greshoff in Brussels straten, geflankeerd door de dichters Jan v. Nijlen (links) en Albert Besnard.
geval en men verwondert er zich over, dat geen enkele der andere personnages uit den roman, onder wie nochtans twee geneesheeren, Tante Trui hebben aangezet om een zenuwarts te raadplegen. Tante Trui doet herhaaldelijk kleinzielig aan en men gaat betwijfelen of zulke preutschheid vereenigbaar is met sublieme opwellingen als die welke er haar toe brengen, na den dood van de kraamvrouw, den zuigeling haar maagdenborst in den mond te geven en van den hemel een wonder te verwachten om het kind te redden.
Unamuno had ongelijk met zulk een uitzonderlijke figuur tot middenpunt van zijn boek te maken, of althans had hij ongelijk te doen alsof hij de reacties van dit wezen met morbiden aanleg als volledig verantwoord beschouwde. Dat heeft zijn boek ongenietbaar gemaakt. Pathologische gevallen komen wel meer voor in de literatuur - trouwens, wie trekt de juiste grens tusschen gezond en ziekelijk? -, maar dan zijn zij ofwel niet zoo in 't oogvallend pathologisch ofwel worden zij als dusdanig behandeld. Het is niet verboden een zieke te laten optreden in een roman, maar dan mag men ook verwachten dat men den zieke niet voor een gezonde zal doen doorgaan. En toch, het is nog iets anders. Er zijn in de literatuur wel zieken en die niet als specifiek ziek optreden, maar hun ziekte belet niet dat hun reacties blijven wortelen in rede en verantwoordelijkheid, hun ziekte is eerder een exacerbatie van hun menschzijn, terwijl Tante Trui soms den indruk wekt aan onverklaarbare dwarsdrijverij te doen. Er stak in het gegeven stof voor een subliem boek, maar door details die in 't vage moesten blijven al te duidelijk te omlijnen, heeft de schrijver het bedorven. Hij heeft de karaktertrekken van Tante Trui overdreven. Er is misschien talent noodig om een karaktertrek op de spits te drijven, maar er is nog heel wat meer talent voor noodig om zulks te verantwoorden. Unamuno heeft de toeschietelijkheid van den lezer al te zeer op de proef gesteld. Hij heeft de wet van de veerkracht miskend. Door de veer te sterk te willen spannen heeft hij ze gebroken. Men aanvaardt de handelwijze van deze vrouw niet langer en wordt overweldigd door het onbehaaglijk gevoel dat het beschreven leed van deze menschen zoo gansch zonder noodzaak wordt opgelegd. Het lijkt gewild, opzettelijk. Het doet niet langer aan als een verhaal, maar wel als een betoog, als een proefschrift over een wetenschappelijk gegeven, en men is ten slotte verwonderd dat het niet eindigt met een reeks psycho-analytische conclusies. Het is een boek dat bij den aanvang de hoogste verwachtingen toelaat, dat sublieme bladzijden bevat, dat merkwaardig is op vele plaatsen, maar als geheel. als levensdocument niet overtuigt, niet wordt aanvaard en dus mislukt is.
* * *
Abel Sanchez is de waardige tegenhanger van Tante Trui. Wij bedoelen hier de boeken, want de ware tegenhanger van de tante is Joaquin Monegro, de hoofdfiguur uit dezen tweeden roman, die volgens dezelfde verkorte methode is behandeld als de voorgaande. Het baart verwondering dat Unumuno dit boek heeft betiteld naar een personnage, dat slechts als repoussoir dient voor de hoofdfiguur. Maar ‘what's in a name?’ Wat is een verkeerde titel, waar zooveel andere dingen volgen waaraan de lezer moet aanstoot nemen?
Joaquin Monegro en Abel Sanchez zijn boezemvrienden, van hun prilste jeugd af naast elkaar opgegroeid. De eerste is verliefd op zijn nicht, maar brengt het, gelijk in het eerste boek, hoewel minder bewust, zoover, dat hij haar in de armen jaagt van zijn vriend. Door het huwelijk dat volgt, wordt Joaquin zich bewust van een jaloerschheid, die tot het monsterachtige stijgt, en maakt dat Joaquin, als oud vergrijsd geneesheer, den zieken Abel naar de keel vliegt, zoodat deze van ontroering aan hartverlamming plotseling sterft. Beide vrienden waren begaafd en hadden sukses in 't leven. Abel werd een groot schilder en Joaquin een befaamd geneesheer, maar terwijl Abel van zijn sukses en van het leven genoot, telde Joaquin zijn eigen bijval niet, terwijl die van Abel van jaloerschheid zijn bloed in gal deed veranderen. Alles wat Abel onderneemt, meent Joaquin tegen zich gericht en er op berekend om hem te vernederen. Bij het verkeerd uitleggen van Abel's welgemeende bedoelingen, legt hij een subtiliteit aan den dag, die aan het fantastische grenst. Te veel om goed te zijn, te veel om aanvaard te worden
en men moet eens te meer betreuren dat Unamuno gelijk met Tante Trui zooveel talent heeft ten toon gespreid, om een boek te bederven. De haat, de naijver van Joaquin Moreno zijn zoo overdreven, dat zij alleen in een ziekelijke geaardheid hun verklaring kunnen vinden. Eens dat de lezer die conclusie heeft getrokken, heeft de schrijver alle macht over hem verloren, boezemt het geval hem geen belangstelling meer in. Want de medelijdende belangstelling die men kan voelen voor een zieke, mag niet worden verward met de bewonderende belangstelling opgewekt door een kunstwerk. Dit boek is geen kunstwerk, al kan het bogen op groote kwaliteiten. Het berust op valsche grondslagen, het mist de menschelijkheid, die steunt op rede en verantwoordelijkheid. De schrijver noemt het een verhaal van den hartstocht. Hartstocht ligt er zeker in, het is een berg van hartstocht, van een hartstocht zoo verpletterend, dat de mensch er onder verdwijnt, dat al zijn andere vermogens er door worden opgeheven, dat hij er door ophoudt als verantwoordelijke mensch te bestaan. En wat hebben wij aan een hartstocht, die geen menschelijke hartstocht is, waar- van alle menschelijkheid is afgevallen en die daar staat op zichzelf, als een calamiteit, als een draak met zeven koppen, waartegen niets valt te doen, waarvan men na enkele hoofdstukken inziet dat hij is als een ongeneeslijke kwaal, erger dan de ergste krankzinnigheid? Zulke hartstocht kan geen verrassingen meer brengen, althans geen verrassingen die belangstelling kunnen opwekken voor den persoon die er onder lijdt. Men zegt: het is een hopeloos geval, waarover de dood zich moet ontfermen. Een roman die zulk gegeven als kern heeft, is op voorhand mislukt.
Wij zullen deze bespreking niet sluiten, zonder te hebben gewezen op een bijzonderheid aan beide boeken eigen en wijzend op een complex, dat misschien uit wetenschappelijk oogpunt belangstelling verdient. Wij bedoelen het verband dat Unamuno heeft gelegd tusschen Tante Trui en Joaquin Moreno eenerzijds en de kinderen van hun antagonisten anderzijds. Tante Trui beschouwt den zoon van Ramiro als haar eigen zoon, in zooverre dat zij poogt haar geest in hem te doen voortleven. Met een zelfde doel maakt Joaquin zich meester van den zoon van Abel: ‘Hij heeft mij Helena afgepakt, ik zal hem hun zoon afpakken. Hij zal van mij zijn, en wie weet ... misschien verloochent hij ten slotte wel zijn vader, als hij weet en begrijpt wat die mij heeft aangedaan.’
Wij hebben gezegd dat deze romans doen denken aan een thesis. Het is niet de taak van de litteraire critiek dit te controleeren. Dat valt buiten haar bevoegdheid en we laten het over aan de wetenschap.
Joseph Conrad en Ford Madox Hueffer, Het Kapersnest. - Het Neder- landsche Boekhuis, Tilburg.
Een avonturenroman, vol romantiek en spanning tot op de laatste bladzijde, en als zoodanig wel te lezen. Maar men vraagt zich af of het wel de moeite waard is zijn tijd te besteden aan zulke lectuur. Het boek is boeiend, maar niet in den edeler zin, niet wegens de psychologie van de personen of het pathetische der beschrijvingen. Het is een aaneenschakeling van bewogen gebeurtenissen waarvan het verband duister is op vele plaatsen. De personnages zijn onbeduidend en tamelijk oppervlakkig behandeld en we gelooven dat de echte Conrad ver te zoeken is in dit boek. In alle geval mist men er in de overtuigende realiteit die de andere werken van Conrad zoo sterk kenmerkt; en het is misschien om die reden dat men niettegenstaande de spanning de lectuur ervan toch gemakkelijk afbreekt. Als louter ontspanningslectuur beschouwd zou men echter slechter kunnen treffen.
Dostojewski, Netouchka. - Van Munster's U.M., Amsterdam.
Men zou dit boek bezwaarlijk een roman kunnen noemen, zoo weinig wekken de verscheidene deelen den indruk een geheel te vormen. En dan nog zijn deze deelen maar twee in getal. Het eerste zou kunnen heeten: Netouchka thuis, het tweede: Netouchka bij den prins. Maar het eerste deel is de roman van Netouchka's vader, veeleer dan haar eigen wedervaren. En het is naar de figuur van den vioolspeler Effimov, dat de belangstelling gaat, door het boek opgewekt. Deze Effimov is een van die verbijsterende figuren, zooals alleen Dostojewski ze kan uitbeelden: begaafd en niet boosaardig, maar behept met een mysterieuze passie, die hem soms tot onmenschelijke en huiveringwekkende handelingen drijft. De passie die Effimov en de zijnen ten gronde richt is de drankduivel, en hoewel hij ditmaal den indruk wekt door niets anders dan beestachtige drankzucht te worden gedreven, toch blijft men steeds de vraag stellen of hij geen enkel excuus heeft, of hij niet eerder slachtoffer is dan schuldige; of zijn dronkenschap geen toevluchtsoord is, waar hij ontsnapt aan het niet te verdragen bewustzijn dat zijn leven is mislukt. Want Effimov koestert een schoonen en koenen droom. Hij wil de grootste vioolspeler worden en beeldt zich in dat alleen de omstandigheden hem zulks beletten. Meestal zien we hem als een zwakkeling, die slechts een voorwendsel zoekt om zijn onmacht te verbloemen, maar daarvan zijn we eigenlijk nooit zeker en meer dan eens rijst het vermoeden dat hier werkelijk de genialiteit jammerlijk door 't leven wordt in den grond geboord. Dit hoog en laag, deze sublieme verrukkingen en bodemlooze vertwijfelingen van de menschelijke ziel, dit slingeren tusschen hel en hemel, het is het geheim van Dostojewski's demoraliseerend talent, dat na de geheimste snaren der ziel te hebben beroerd u achterlaat schier zonder houvast, spartelend boven een bodemloozen afgrond.
Wat de kleine Netouchka betreft, haar geschiedenis heeft weinig om 't lijf en is minder belangwekkend naast die van haar vader. Het boek geeft den indruk zeer onvolledig te zijn en slechts een gedeelte te vormen van een grootscheepschen maar onvoltooiden opzet. Mogelijk werden ook door den onvermelden vertaler belangrijke brokken weggelaten.
KAREL LEROUX