[p. 7]

Brieven van Marcellus Emants aan F. Smit Kleine

Een woord ten geleide.

DE nestor der Nederlandsche letterkundigen stelde mij de vraag, wat hij op zijn hoogen leeftijd zou hebben te doen met de brieven, eens door Marcellus Emants aan hem geschreven. Of hij ze zou afstaan aan het Haagsche Archief, dat ze gaarne zou willen ontvangen, òf wel dat ze verdienden te worden gepubliceerd. Ik ried hem het laatste, van oordeel dat die brieven niet zonder belang waren voor de meerdere kennis van Emants' persoonlijkheid en opvattingen, van zijn reisgevallen, van zijn meening over tijdgenooten alsook van zijn literaire bedrijvigheid. Op verzoek van Smit Kleine heb ik toen de verzorging van de uitgave dezer brieven op mij genomen. Het is ons beiden aangenaam, dat ze in D.G.W. plaatsing mogen vinden.



illustratie
(Mei 1880)

Sedert 1867 zijn Smit Kleine en de drie jaar jongere Emants met elkaar bekend en ook bevriend geweest, naar de mate van hun verschillen in karakter, levensbeginselen en letterkundige denkbeelden. Een pijnlijke Haagsche echtscheidingshistorie, waarbij Emants betrokken was en die Smit Kleine voor hem betreurde, bracht aan het einde der vorige eeuw schade aan hun vriendschap toe. De uitwisseling hunner opmerkingen, gevoelens en gedachten is daarop allengs gestaakt.

Uit al de jaren van hun schriftelijk verkeer had Smit Kleine omstreeks tweehonderd brieven behouden. Maar vóór ik erbij kwam, had hij om redenen, die te eerbiedigen zijn, onder dit aantal een groote opruiming gehouden, zoodat slechts het hier volgende veertigtal verschooning heeft mogen vinden.3

Recht doende aan Emants' ‘primitieve waarheidsliefde en harde oprechtheid’, waarvan een zijner beste kenners4 getuigt, heb ik deze brieven onverkort overgenomen.

illustratie
(Mei 1889)

Ik heb ze dus niet verpeuterd met fatsoenstreepjes en netheidspuntjes5. Alleen daar heb ik geschrapt, waar sommige particuliere personen al te vinnig schenen gehekeld te worden en waar nog overlevenden zich zouden hebben te beklagen.

Ik spreek de verwachting uit, dat de lezers, die in den mensch en kunstenaar Emants zijn blijven belangstellen, erkentelijk zullen zijn aan Smit Kleine voor hetgeen hij hier te hunnen dienste heeft afgestaan.

CH. F. HAJE

 

Gmünden, 21 Mei 1873

 

Theatergebäude - 3en Stock

Zwischen Linz u. Salzburg

 

Amice,

 

In uwen brief, dien ik te Rome ontving, gewerd mij de belofte van iedere maand iets van u te vernemen. Daar ik later niets meer van u hoorde, vermoed ik, dat er een brief verloren is gegaan, wanneer tenminste geene buitengewone omstandigheden u belet hebben mij een paar woorden te zenden. Reeds geruimen tijd was ik voornemens u hierover te schrijven, maar werkelijk buitengewone en vrij onaangename omstandigheden weerhielden mij. Stel u voor dat wij6 reeds in de Paaschweek beiden ons niet al te wel begonnen te gevoelen. De vervelende kerkdiensten, die nu van alle pracht en aantrekkelijkheid ontbloot niets dan hun slaperigmakend, stuitend karakter hadden behouden, waren weinig geschikt om ons in een goede stemming terug te brengen. Daarbij kwam dat wij soms naar 3, 4 plaatsen heenliepen om overal te vernemen dat deze plechtigheid niet doorging of gene reeds een paar jaar

[p. 8]

was afgeschaft. Genoeg, wij waren lam en ziek naar lichaam en geest, gure dagen verergerden den toestand en den Vrijdag na Paschen vluchtten wij beide naar Albano in de bergen om aldaar de koorts kwijt te raken, die ons bijna gelijktijdig had aangegrepen. In plaats nu van hier zooals wij hoopten in twee à drie dagen te herstellen begon de pret nu pas goed. Eerst werd de koorts bij mij heviger, ik wilde tot allen prijs geen Italiaanschen dokter, dien ik volgens de algemeene reputatie voor duur en dom hield en nam dus op mijne eigene verantwoording eene stevige dosis chinine. De koorts bleef weg, doch hoe lang ben ik niet ellendig geweest omdat mijn lichaam niet was uitgeziekt. Zonder eenigen eetlust, vermagerde ik met den dag, sliep niet, kreeg eene brandende tong, dof suizen in het hoofd, eene telkens opnieuw gederangeerde spijsvertering enz. enz. Ondertusschen was de koorts ook bij mijne vrouw teruggekomen en den nacht van 19 op 20 April begon zij te ijlen en zelfs met voorwerpen, die onder haar bereik waren, door de kamer te gooien. Terstond liet ik nu 's morgens den dokter halen, in wien wij later een verstandigen, goedigen, aangenamen man vonden, die slechts (voor Italië) 5 francs per visite vroeg. Aanvankelijk vreesde hij voor typhus, maar gelukkig verdween deze vrees, en werd het eene febbre rhumatica-gastrica, die haar eene kleine 14 dagen aan het bed kluisterde. Geen aangename dagen waren dit voor ons, beiden zwak en gevoelig leden wij in deze hooge streek verschrikkelijk van de koude, die niet verminderd werd door alle gebrek aan een stookplaats en een steenen vloer.

Bovendien kreeg ik tot voorschrift veel te eten en was 't mij onmogelijk het zure brood en de ellendige taaie schapencoteletten te nuttigen, die ik elken dag als eenig gerecht voor mijne oogen kreeg.

Na deze ellende brachten wij met inpakken en aansterken nog eenige dagen in Rome door tot wij 12 Mei in drie sterke dagen tot Salzburg doorspoorden. Een dezer dagen zag ons in de wagon van 4.55 's morgens tot 12 uur 's nachts. In Salzburg bleven wij een dag stil om eenige inkoopen te doen, een piano en violoncel te huren en vertrokken toen naar Gmünden. Het doel van ons zijn alhier was tweeërlei, maar wij zullen helaas de eerste helft alleen bereiken. Wij hadden ons nl. voorgesteld hier door de hooge berg- en dennenlucht verbonden met de heerlijke natuuromgeving een gezond en aangenaam verblijf te vinden. Dit zal, wanneer het weder medewerkt, zekerlijk wel het geval wezen, want het kleine deel, dat ik tot nu toe van de omgeving zag, voorspelt mij reeds hoe heerlijk wij naar wijd en zijd te voet, te water, per rijtuig en per spoor onze toeren iederen dag zullen kunnen afwisselen. Doch als nevendoel hadden wij na het dure verblijf in Rome gedacht hier voor Weenen netjes te zullen droogen en dit valt geheel in 't water, want het leven is hier nog duurder dan in Italië. De prijzen zijn in de laatste jaren ongehoord gestegen en vooral de levensmiddelen zijn hier fabelachtig duur. Wanneer Gmünden in vergelijking tot Ischl goedkoop wordt genoemd, dan begrijp ik niet welke fortuinen tegen een verblijf in Ischl bestand zijn. Wij leven hier op twee eenvoudige doch nette kamers, die een balcon met uitzicht op de Traunsee hebben, zeer kalmpjes, en hopen als wij een beetje drooger weer hebben, te wandelen, te schilderen, te lezen en te schrijven. Een theater en concerten hebben wij hier ook. Wij wonen zelfs bij den Theaterdirector, een mannetje vol buigingen en complimenten, dien ik wel eens zou verzoeken eene Probe te mogen bijwonen, wanneer zijne troep maar wat beters dan Possen en Lustspielen opvoerde. Zijne vrouw is eene goedige dikzak, die ons, als het eten in de restaurants minder lekker is, rijst en brei, coteletten, gebakken aardappelen of wat zij bij toeval op schotel heeft tegen een matigen prijs tot avondeten afstaat.

Na u nu aldus weder op de hoogte mijner tegenwoordige omstandigheden gebracht te hebben, zal het mij aangenaam zijn als gij mij op uwe beurt weder eens een en ander uit het vaderland meldt. Ook omtrent Sp. en H.7 ben ik meer dan verlangend berichten te krijgen. Hopende, dat uwe vrouw en kind welvarend zijn, zult gij de eerste wel mijne groeten willen overbrengen.

Mocht het u niet te lastig wezen geef dan bij gelegenheid (bijv. op de Witte Societeit) inliggenden brief aan Leesberg8. Haast is er in geenen deele bij.

 

Als altijd blijf ik

 

t.t.

 

MARCELLUS EMANTS

 

Arnhem,9 9 November 1874

 

Amice,

 

Dank voor uwe welwillende beoordeeling van Juliaan. Daar mijne vrouw wederom ongesteld was, moesten wij ons vertrek nogmaals uitstellen, zoodat ik eerst Vrijdag uwen brief alhier vond. Twee opmerkingen moet ik op uwe woorden maken. De eerste is over de ongeschiktheid ter opvoering. Het moet hiermede gaan dunkt mij als met de stukken van Wagner. Indien zij het publiek lokken, dan is de reden hiervan tweeërlei. Een deel (een klein deel dat geef ik toe) komt omdat het de ware schoonheid kan apprecieeren. De rest wordt geboeid door de vertooning. Mij dunkt dat eene uitroeping tot keizer met opheffing op 't schild in het eerste bedrijf, een optocht in 't tweede met de klinkende profetie van den Antichrist, een Christenvervolging met brand, een optocht der Christenen in 't derde, eene gevangenneming en vermoording der Christenen in het vierde en een slag met Juliaans dood in het laatste stof genoeg is om een publiek gedurende een avond bezig te houden. Bovendien zal de handeling voor het gezicht overal genoeg spreken, al verstaat men de woorden niet.

Uwe opmerking dat Juliaan te modern is, doet mij plezier, want juist om de groote overeenkomst van zijne eeuw met de onze en om het moderne van zijn karakter heb ik hem tot held gekozen.

Zeer benieuwd ben ik naar recensies10.

Ook ben ik nieuwsgierig naar den afloop uwer onderhandelingen met de Graaff.11

[p. 9]

Eenigszins katterig zijnde ten gevolge van de noodige citroentjes, glazen bier, roode jenever, port, roode wijn, Elixer de Spa, Rijnsche wijn en Champagne, heb ik geen lust u meer kletspraatjes te verhalen.

[onderteekening ontbreekt]

 

Carlsbad (Kaiserhaus) 23 Juli 1877

 

Amice,

 

Ondanks ten Brinks veelbeteekenenden glimlach was ik overtuigd dat het klimaat voor de helft schuld was aan het ellendige gevoel dat mij in den Haag plaagde. Twee bewijzen heb ik er nu nog bijgekregen. 1e. de

illustratie

uitspraak van den dokter, die meer dergelijke patiënten uit Holland heeft gehad. 2e. mijn eigen gevoel. Reeds in Keulen stond ik den morgen na mijn vertrek minder moe op en thans is alle spoor van moeheid geweken. Ook mijne slaperigheid is voor een derde deel weg. Goed doen zal de kuur in verband met de uitmuntende dennenlucht mij dus ongetwijfeld, maar genezen niet, aangezien mijn zenuwgestel voor de andere helft de schuld draagt. Transigeeren zal dus voortaan mijn leus zijn, namelijk in den zomer door berglucht en douches bijlappen wat in den winter is afgetakeld. In Holland blijf ik echter 's zomers niet meer.

Lollig is de kuur niet. Zij hangt van ‘entbehren sollst du, sollst entbehren’ aan elkaar. Verboden is het volgende: wijn, bier, brood, meelspijs, groente, vruchten, thee, koffie, liqueur, sterke drank, wild, visch, gekruide zaken, zuur, alle arbeid en alle emotie. Toch ga ik nu en dan naar het theater, maar dit is helaas nog slechter dan in Pyrmont. De amusementen zijn allermiserabelst, maar de omstreken overheerlijk. Ten 9¼ ga ik naar bed, ten 5¼ sta ik op. Deze uren zijn volkomen naar mijn zin. Van 6-8 drink ik 's morgens 5 glazen zilt water en wandel daartusschen. Mijn ontbijt bestaat uit beschuit met melk, mijn diner uit soep en kalbsbraten, met Grisshübler water, mijn souper uit schinken met Grisshübler water. Om de twee dagen neem ik een volledige douche d.i. eene bespuiting van alle kanten met ijskoud water. Dat dit leven gezond is betwist ik niet, maar vermakelijk is anders en ik heb een ware Sehnsucht naar het uur mijner bevrijding. Ongelukkig is dit nog ver af want de kuur moet op zijn minst 4 weken duren.

En nu hoe gaat het jou en hoe staat het met de menschen? Als je zulk heerlijk weer hebt als ik zal die plaag wel gauw geweken zijn.

Ik ben zeer verlangend er eens wat van te hooren. Van den Pool12 kreeg ik opnieuw een uitnoodiging naar Stiermarken te komen, maar daar ik Mama niet alleen naar huis wil laten trekken kan ik er weer geen gehoor aan geven. De laatste doet de Kissinger kuur en bevindt er zich eveneens zeer wel bij. Stel u voor dat zij daar woont in dezelfde villa en bij dezelfde menschen waar wij voor 19 jaar vertoefden. Hoewel men zegt dat een kinderoog altijd vergroot heb ik na negentien jaren Kissingen letterlijk onveranderd weergevonden. Niets is mij er mee- of tegengevallen en ik liep er weer of ik eerst verleden jaar de plek had verlaten. Op mijn terugreis denk ik er nog een paar dagen te vertoeven. Er is iets onbeschrijfelijk aardigs in na zulk een tijdsverloop een plek weer te zien waarvan men aangename herinneringen heeft.

Wanneer wij in het eind van September terugkeeren dan hoop ik nog eens op een gezellig Banierdiner in het Bloemendaalsche bosch. Je begrijpt dat ik eenmaal uit deze gevangenschap vrij gekomen veel zal hebben van een losgebroken jongen hond.

Tot weerziens dus. Misschien krijgt ge nog één brief, misschien ook niets meer. Ik heb hier in 't geheel geen stof tot schrijven.

Groet vrouw en kinderen alsmede de Vlonderaars13 die gij bij toeval mocht ontmoeten.

Vergeef mijn grof schrift, maar ik heb geen inkt en schrijf met de plume magique.

 

t.t.

3De brieven zullen geleidelijk in deze en volgende afleveringen het licht zien (Red.).
4Frans Coenen: ‘Bij den dood van Marcellus Emants.’ Groot Nederland 1924.
5Zooals - met verlof gezegd - dr. M.B. Mendes da Costa gedaan heeft in zijn briefbrokstukjes uit ‘Marcellus Emants' laatste levensjaren.’ N.R. Ct., 5 Januari 1924.
6De schrijver is op reis met zijn (eerste) vrouw, Christine Prins, een nicht van hem. Zij was bij de familie Crommelin te Arnhem opgevoed.
7De initialen van het tijdschrift Spar en Hulst, dat slechts een paar afleveringen beleefde.
8De jonge Leesberg, jur. stud. te Leiden, was medewerker aan Quatuor, een maandschrift, dat toen onder redactie stond van Emants, Van Renesse en Smit Kleine en zijn geboorte te danken had aan de wekelijksche samenkomst van schilders, penvoerders en studeerende jongelui in het bierhuis Lincke in Den Haag.
9De schrijver vertoefde toen bij de familie Crommelin, bij wie, zooals gezegd, zijn vrouw als wees haar opvoeding had ontvangen.
10Recensies zijn er gekomen, maar gespeeld is het stuk niet.
11W.C. de Graaff, die de uitgave van De Banier zou bezorgen. Hij zou ¾ van de winst krijgen en de drie redacteuren, Emants, Smit Kleine en Jacques van Santen Kolff de rest.
12De Pool: dezen reismakker heeft E. in een novelle, verschenen in De Banier, nader geteekend.
13De leden van een zekeren kunstvriendenkring.