Het Nederlandsche ex-libris

VII. Het kader.

DE overwegende invloed van de schoonheid op het menschelijk bestaan is in vele opzichten onbetoomder dan men gemeenlijk vermoedt of bij bepaalde gelegenheden oogenschijnlijk valt te constateeren. Het is er vaak mede als met de menschelijke kunde, welke evenmin ten allen tijde paraat is. Ieder heeft wel, met een lichte emotie soms, ervaren, dat hij bij een plotseling optredende omstandigheid bleek te beschikken over een wetenschap, welke tevoren slechts in sluimerenden staat moet zijn aanwezig geweest, onverschillig of zij werd verkregen door deductie of inductie. Wij denken hier aan den bekenden psycholoog Dr. Hans Gross, die zijn belangwekkend werk over Kriminal-Psychologie begon met deze woorden: ‘Die Leute wissen nicht was sie wissen’.

Weliswaar leent deze uitspraak zich voor meer dan één opvatting, maar zij illustreert toch in de eerste plaats het eigenaardige psychische verschijnsel, waarop wij zooeven doelden.

Velerlei menschelijke houding duidt op een diepe inwerking van de schoonheid als een allernatuurlijkste impraegnatie. Wij, modernen - deze benaming zij met eenigen tegenzin gebezigd - zien in den regel alleen het tot in den grond gecultiveerde aan voor het eenigechte, maar voor wie de ziel der dingen vermag te verstaan, schijnt de waarheid soms zoo kleurig glanzend door onze daden heen, dat deze zich toonen de afspiegeling van de eigen ziel. En onbewust worden wel onze bewegingen voltooid in een rhythme, dat verwantschap biedt met den gang van het heelal.

Het overkwam een vriend van ons, die vrijwillig uit het leven ging, omdat het hem als kunstenaar een onoverkomelijke teleurstelling had geschonken. Hij verwachtte niets meer van de toekomst, die voor hem uitlag als een troostelooze grauwheid. Aan alle kanten klaagde de verlatenheid hem met doffe stemmen toe: het geluid van honden huilend in stil-zoelen zomernacht. Met aangrijpende zekerheid bereidde hij zich tot de laatste wandeling voor.

Leggen sommige neigingen zich bij voorbaat onder stuggen doem terneder, in zulk een dof zielsgetij ontwaken latente kleine machten, die het menschelijk denken gaan beheerschen. Hoewel hij reeds geestelijk vertoefde in de sfeer van den dood, verhief zich onweerstaanbaar in hem de zucht om zich uiterst verzorgd te kleeden. Hij koos het beste eostuum uit de garderobe, het fijnste schoeisel, en schoor zich met behagelijke nauwgezetheid. Deze daad was hem een teedere en tevens bittere beproeving. Hij mat de kracht zijner laatste geestesflikkering met de felste elementen van het leven. In dezen staat schoot hij zich in het hart.

Hier is de invloed van de schoonheid op het leven bewezen in een daad van convulsieve kracht. De zuiverste essentie van het geheele menschenbestaan vleugde nog eenmaal door den geest van den verlatene.

Dit leven eindigde alzoo met den dood, maar dat van dien anderen vriend eindigde met een nieuw leven. Deze maakte zich reisvaardig voor het zoeken van bezwijmelend genot en hij toefde reeds aan den rand der wereld, toen een oude melodie hem deed ontwaken. Hij trok zich snikkend terug in de eenzaamheid, waar hij op de knieën viel en in de diepste diepten zijner ziel Perks woord ruischen hoorde:

 
De Schoonheid daagt, met stralen om de slapen,
 
En al, wat knielen kan, valt haar te voet.

De analogie van beide gevallen is het bewijs voor de eenheid van oogenschijnlijk gescheiden deelen, de eenwording met den tijd, de oplossing in de eeuwigheid.

Dit zijn de machtige gebaren, waarin schoonheid en lijden hand aan hand gaan. Zij beheerschen de wet van het leven onverbiddelijk, en in den schoot van deze beide rust de duurzaamheid, aardsche dochter der eindeloosheid. En met een variant op Gross' uitspraak zouden we willen vragen: ‘gevoelen de menschen wel inderdaad wat zij gevoelen?’ En gevoelen zij wel altijd den invloed van de schoonheid, ook bij haar machtige werking? Wij behoefden deze inleiding om, behoorlijk voorbereid, het werk van den bekenden kunstenaar Georg Rueter te benaderen.

[p. 206]



illustratie
Afbeeldingen no. 1, 2 en 3

Het zal menig kunstenaar zijn geweest als een openbaring, toen hij eigen werk zag geboren worden, in welken vorm dan ook. Het is nu over dien vorm, dat we allereerst willen spreken aan de hand van een aantal ontwerpen voor ex-libris, door Georg Rueter, op een enkele uitzondering na, in hout gesneden. Dit werk is namelijk niet tot in den treure gecultiveerd dermate, dat alle ziel er aan ontvlood, maar het geeft, in een ten volle daarbij passend kader, de natuurlijke reproductie van een stemmingsvolle en vaak fijn-diepzinnige, doch veelal eenvoudige voorstelling.

Het schijnt ons toe, dat Rueter zich in eenvoudigheid overtrof en dat zijn mooie, stijlvolle ontwerpen na uitvoering méér bleken te bevatten, dan hij zelf aanvankelijk vermoedde. Geen kunstenaar, die in alle zielestaten, met cerebrale wetenschap, vermag te gevoelen wát hij gevoelt. Doch bij de baring geeft hij het toch naar buiten, onbewust, in een blinden drang van noodzakelijkheid, omdat immers een werk niet kan kristalliseeren, zoolang daartoe slechts het meest minutieuse deel van het mysterievolle proces zou ontbreken.

Als nauw verband houdende met den vorm wenschen we hier te beschouwen de schaal, waarop de door Georg Rueter gegeven exlibris werden uitgevoerd. Daartoe ware onze blik over de beemden van ons land, dat er een is van ruimte, ijle perspectieven en verre, wazige einders. Ligt hierin wellicht de verklaring, waarom de meeste Hollandsche kunstenaars geen fraaien postzegel kunnen ontwerpen?

Kunnen zij, vermaarde schilders in meer dan één eeuw, schilders van meer dan één vermaarde school, zich beter doen gelden in groote vlakken? In den regel valt het treffen van een vergelijking met buitenlandsche praestaties op dit postale gebied in ons nadeel uit. En toch, de postzegel in het oorspronkelijke ontwerp, op groote schaal, dwingt vaak een bewondering over het kunnen af. Dit bevestigt de stelling, dat het bewerken van grooter plan den gemiddelden Hollander beter afgaat dan het kleinere bestek. De verkleining van het ontwerp schijnt optisch gepaard te gaan met een verplaatsing van effect, een inkrimping daarvan te bevestigen en het zegel, op de door de praktijk vereischte grootte, geeft niet wat het moet bieden. Met het verkleinen van het ontwerp doofde het stralende meedoogenloos. En men moet zich bij de beoordeeling van het zegel uitsluitend laten leiden door de artistieke daad, niet door een mooie tint. De laatste is een misleidend kompas.

Tal van Hollandsche ex-libris vertoonen hetzelfde karakter. Nog onlangs maakten wij de opmerking, dat de boekmerken, ontworpen door Chris Lebeau, zich uitnemend er toe leenen, om op grootere schaal te worden weergegeven; sommige er van fluisterden zelfs een spijt in, dat het daartoe niet was gekomen. In stede van aan waarde in te boeten zou meer dan één onderdeel aan belangrijkheid hebben gewonnen.

Met het exlibris-oeuvre van Georg Rueter is dit nu over het algemeen niet het geval. Deze kunstenaar ontwierp een reeks boekmerken, waaronder verschillende van vrij geringe grootte, namelijk van 3.7 bij 4.7, 6 bij 4.8, 4.8 bij 4.8, 3 bij 4.4, 4 bij 5, 4 bij 5.7, 4.3 bij 6 c.M., enz. De meeste daarvan zouden niet voor aan-

[p. 207]

merkelijke vergrooting vatbaar zijn, zonder de decoratieve sierlijkheid van het stuk aan te tasten. Men hoede zich voor de verkeerde gevolgtrekking, dat Rueter dus niet op grooter schaal werk van minstens even groote belangrijkheid zou kunnen leveren. De praktijk logenstraft dit trouwens. Wij wenschen slechts te constateeren, dat deze kunstenaar zich den eisch stelde, om binnen een raam van bepaalde afmetingen, in een houtblokje van zekere grootte, een boekmerk te leveren in een voorstelling, welke in die begrenzing past. En daarin is hij geslaagd. Er heerscht hier een treffende eenheid van inhoud en schaal.

Wijzen we voorts op de hooge rust, welke in dit werk omgaat. Daar ook hier vaak begripsverwarring dreigt, ware deze kwalificatie nader te bezien. Rust is toch niets anders dan evenwicht, voorname stilte van stijl, afwezigheid van schittering door harmonisch-ingezette verdeeling, een rhythmisch spel van licht en donker, een plastisch gebaar van den kunstvorm. Stilte, déze diepe, statige stilte is verre van doodschheid; zij is leven evengoed als de uiterlijke wildheid daarvan op hare wijs.

Dit is een van de kenmerken van Rueters arbeid op het gebied van boekversiering. Deze sierstukken zijn volkomen zichzelve, leven in eigen sfeer, bewegen zich fraai om eigen schoonheids-as en willen niet door eenig wangebaar daarbuiten treden.

Het ongedwongen-strenge van dit werk bestiert den indruk naar de stevige projectie van decoratieve kracht. Een klein ex-libris, aangebracht in het midden van een blank blad, geeft een hooge bekoring en volle aesthetische bevrediging. De harmonische vulling van de ontwerpen concentreert de aandacht, die onmerkbaar uitstraalt over het geheele blad in een glanzende diffusie. In dit verband zweven ons de mooie boekversieringen van Dijsselhof voor de oogen, houtsneden van eenzelfde stralende werking.

Het ex-libris voor Paula van Beresteyn toont meer dan één zijde van Rueters gaven (afb. 2). Hier is Rueter de man van het ornament, van den mooien, fijnen, soms als kantwerk aandoenden sierrand. En toch is deze in dit boekmerk gehouden in den toon van klassieke soberheid. Dit prentje leeft en trilt als een zonnige zomerdag in een blauwe lucht, en er vibreert die hooge rust in, waarop wij hiervoren zinspeelden. De eigenlijke voorstelling vult het centrum op evenwichtige wijs, en de ronde schakel van simpele rosetjes is als een levende bloemenrand er omheen gelegd.



illustratie
Afbeelding no. 4,

Het is een goed denkbeeld geweest, om den stand van dit stuk te bepalen, door boven- en onderaan een ornamentje aan te brengen. Daardoor wentelt en wankelt het niet en het schijnt alsof aan de vlucht van den vogel meer strevende beweging wordt verleend.

Georg Rueter heeft ook ex-libris gegeven van een fluisterende symboliek en ook hier treft het weer, dat hij op zulk een klein fond een innigheid wist uit te beelden, die den meester toont. Het ex-libris voor A.A. Boonacker is een gaaf stukje in dezen zin (afb. 4).



illustratie
Afbeelding no. 5

De voorstelling doet aan als een episode uit een fabel. De beweging is hier sterk gearticuleerd door het verschil in houding van de beide vogels: de een met gevouwen, de andere met wiekende vlerkjes. Een felle omlijsting geeft een samenvatting van het geheel en zou niet kunnen worden gemist. Men lette ook op de opvullende deeltjes tusschen de letters, waardoor de toon van gelijkgestemdheid wordt verkregen.

In het ex-libris voor Ir. Idema Greidanus toont de kunstenaar zich van een andere zijde (afb. 3).

Heraldiek in uiterst sobere weergave, lyrisch gestemde compositie van wapenmotief en ornament.

Het is wel merkwaardig, dat Rueter hier een ontwerp in de breedte koos, terwijl de bekende artieste R.M. Wichers Wierdsma, wier grafisch werk den laatsten tijd zoozeer de aandacht trekt, voor wapen-exlibris juist het formaat in de lengte nam.

In het boekmerk voor A.J. Schreuder toont de ontwerper zijn portretkunst (afb. 1). Vitaal is de kop van den Zwitserschen opvoedkundige, Heinrich Pestalozzi, in hout gesneden. Ziele-adel en goedertierenheid, nederigheid en behulpzaamheid liggen als in een beheerscht magnetisme op het gelaat van den beroemden schrijver-paedagoog.

Het ex-libris, dat Georg Rueter voor eigen gebruik sneed, is eveneens van een sprekende symboliek: vogels zich lavend aan een fontein (afb. 5).

Ten slotte wijzen we op het ornamentale boekmerk van mevrouw R. Tilanus-Klatte, dat, ondanks de weelderige vlakvulling, geenszins druk aandoet, maar van een rustige decoratieve kracht is (afb. 6). Dit is geen houtsnede, doch teekening.



illustratie
Afbeelding no. 6

In vorenstaande beschouwing ligt ook voor een deel de verklaring van Rueters gaven als portretschilder. Eischt de portretteerkunst toch reeds een bij tempo's treden buiten het eigen ik, om zich geheel te wijden aan de transcendentale assimilatie van het te konterfeiten beeld, er moet tevens een gevoelen werkzaam zijn, dat geen gezaghebbende stem heeft, zich slechts secundair of tertiair laat gelden, doch aan het kristallisatieproces toch werkzaam deelneemt. Een al te strenge cultuur zou hier

[p. 208]

leiden tot transfiguratie van leven naar doodschheid. Aldus gezien is Georg Rueter de spontane dichter van het portret.

Biografische mededeelingen: W.C.G. Rueter is 8 Maart 1875 te Haarlem geboren. Leerling geweest op de teeken-school voor kunstambachten onder J. Visser Jr., daarna op de Rijks Normaalschool voor teekenonderwijzers (leeraar J.D. Huibers); behaalde acte middelbaar teekenen. Volgde daarna 2 jaar schilderklas en avondklas aan de Amsterdamsche Academie (Allebé, enz.). Heeft veel gelithografeerd (portret) en houtsneden gemaakt, de laatste alleen als decoratief werk.

Heeft portretten geteekend, gelithografeerd en geschilderd. Voorliefde voor artiesten als Dijsselhof, de Bazel, der Kinderen en portretten van Israëls, Jan Veth en Holbein.

 

JOHAN SCHWENCKE