Een almanak

TEN derden male is de ‘Almanacco Letterario’ bij Mondadori verschenen: ten derden male wordt ons in keurige omlijsting een doorsnede van letterkundig Europa en van Italië in het bijzonder, geboden. Een groote verscheidenheid en aangename kortheid zijn aanwezig. Schrijvers, uitgevers, tooneelspelers en anderen vertellen allen wat. Zeer amusante anecdoten, portretten, caricaturen en andere teekeningen verhoogen de aantrekkelijkheid. De Almanak van Mondadori is totnutoe een unicum, overtreft qua inhoud en omvang de goede maar hoofdzakelijk tot eigen kring beperkte uitgaven der Duitsche firma's (Piper-Verlag, Fischer-Verlag enz.), den ‘Ami du Lettré’ van Grasset en soortgelijke publicaties, om van ‘Erts’ niet te spreken. Onmogelijk is het een volledig beeld te geven; wij zullen ons met grepen vergenoegen. Een interview met de ijselijk kortgeknipte schrijfster Sibilla Aleramo, auteur van ‘Una Donna’, ‘Amo dunque sono’ (‘Ik bemin dus ben ik’) opent de rij. Zij wil echter weinig vertellen, zeer zeker niets van de toekomstplannen: ‘Men moet nooit spreken over wat men zou willen doen’. Inderdaad, zoo iedereen zich aan deze uitspraak hield zou er minder kans tot voorbarige beweringen zijn. Wat bijvoorbeeld te zeggen van vriend Delteil, die, in zijn eenige jaren geleden verschenen ‘Jeanne d'Arc’, zijn toekomstige werken met jaartal van verschijning opgaf, en nu al uitgebreid in gebreke blijft? Maar verder.

De Italiaansche balans van 1926 wordt opgemaakt. Bekende figuren (Annie Vivanti, Marino Moretti, Ferrero, Virgilio Brocchi, Matilde Serao, Milly Dandolo, Panzini enz.) benevens minder notabele grootheden passeeren de revue. Tot een belangrijk actief wordt geconcludeerd. ‘L'Annata letteraria in Francia’ geeft zonder argumentatie de bewering dat de roman in Frankrijk door de Biographie ernstig wordt bedreigd. Inderdaad is dit genre in vollen bloei (men denke slechts aan de uitgave van Plon: ‘Les Grandes Existences’ en de ‘Hommes Illustres’ der Nouvelle Revue Française) - doch zonder aan den roman ‘proprement dit’ afbreuk te doen. Als bijzonderheid is nog te vermelden dat Cocteau voor ‘fumiste’ wordt uitgemaakt. Het ‘literaire jaar van Rusland’ wijdt o.a. speciaal aandacht aan Alexandra Kollontai (van haar verscheen het belangrijke ‘Wege der Liebe’) en Lydia Seifoulina, schrijfster van vele novellen en van ‘Virineya’ (zoo juist bij de Nouvelle Revue Française in vertaling verschenen). Zij is één der karakteristieke figuren van Sowjet-Rusland, uit het volk voortgekomen. Ook de andere landen krijgen een beurt, bijvoorbeeld Holland. ‘De onbluschbare vlam’ van Jeanne Reyneke van Stuwe vindt lange bespreking. Maar genoeg. Zie hier Massimo Bontempelli, stichter der hypermoderne Fransch-Italiaansche revue '900. Hij weigert lange divagaties, vertelt slechts een verhaaltje van twee echtgenooten, die elkaar niets meer te zeggen hebben, vaak samen in een café zitten en, om voor het oog der bezoekers althans ièts te zeggen, om beurten tellen. De man zegt: ‘Een, twee, drie’. De vrouw telt: ‘vier, vijf, zes’ enz. enz. Zonder verder verband. Zoo doen wij allen in dit leven concludeert hij sceptisch. Anton Giulio Bragaglia, ‘uomo pubblico’, ‘universalist’ en leidende geest van het zeer moderne en zeer goede ‘Teatro degli Indipendenti’ van Rome, bespreekt zijn repertoire (Goldoni en Ribemont-Dessaignes figureeren naast elkaar). Virgilio Brocchi kan slechts in de buitenlucht literaire activiteit ontwikkelen: in het bosch aan een tafeltje is hij, al of niet beschut, te vinden. De ‘vuurwerkgeest’ Marinetti, ‘vader van het Futurisme’, werd in Zuid-Amerika glorieus ontvangen. Zijn leer is bekend. Het tempo des Levens moet versneld worden: de Machine eischt haar rechten. Mussolini en Lenin ondergingen beiden Marinetti's invloed. Margherita Sarfatti, auteur van een belangrijke biographie van den Duce (zij was vroeger met hem aan de ‘Popolo d'Italia’) gelooft in een ‘fascistische’ kunst, een ‘kunst van energie en mannelijkheid’, kunst, ‘die het Leven zonder meer accepteert’. Wijden wij thans nog eenige woorden aan de uitnoodigingen die de uitgever Mondadori tot zijn collega's richtte: ieder zou wat over eigen activiteit mededeelen. Vrijwel allen (Treves, Paravia, Formiggini en andere grooten

[p. 203]



illustratie
Een beminnelijk gezelschap

aan 't hoofd) gaven aan den oproep gehoor; slechts de uitgever Salani verschool zich achter een gordijn van geheimzinnigheid en wilde niets ‘verklappen’. De bijdragen dezer uitgevers zijn zeker niet de minst interessante deelen van den Almanacco. Men krijgt den indruk dat momenteel ginds zeer hard wordt gewerkt. Tenslotte komt aan het eind van het lijvige boekdeel een ‘Piccola antologia di scrittori italiani’: Sibilla Aleramo, Baldini, Beltramelli, Bontempelli, G.A. Borgese, Grazia Deledda, Linati, Govoni... produceerden kleine bijdragen. ‘Jazzband’ van Bontempelli, ‘Valencia’ van Borgese zullen iedereen bekoren.

Italo Svevo (onlangs ‘ontdekt’) geeft ‘Herinneringen van een hond’, Matilde Serao schrijft over het modedier Valentino, ‘una fantasma’. Want de vrouwen waren slechts in extaze voor den Valentino van het strakke doek, maar de werkelijke mensch was haar onbekend. Het doet genoegen zulke verstandige woorden, zonder overdrijving en spitsheid geuit, van een vrouw te vernemen. Zij slaat de juiste toetsen aan.

Thans sluiten wij het boek. De ‘Almanacco Letterario 1927’ heeft ons vele uren van genot geschonken.

 

Parijs 1927.

J.F. OTTEN