Het Nederlandsche ex-libris

VI Boekkunst

ONZE menschelijkheid is voortdurend onderhevig aan het fijne spel van innerlijke vernieuwing. Wij worden onophoudelijk op wonderlijke en elegante wijze uit onszelf wedergeboren; een gestadige stuwing verbreekt heimelijk de spanning ter baring van nieuwe krachten. Het eene proces gaat in het andere over en de donkere voorbereiding tot deze eindelooze beweging herhaalt zich in het klein en in het groot, in den microcosmos en den macrocosmos, dag in dag uit, van jaar op jaar, van geslacht op geslacht. Het is een door de natuur geschapen noodzaak. Want in die wisselingen voltrekt zich tevens onze zin voor het leven, de zin voor ons leven, welks magnetisme ons behoedt voor wankeling en onze aandacht spant tot een vitale liefde voor zijn vormen, zijn gestalten. Het één is niet zonder het ander.

Hierin trilt de cadans, welke wij op onze beurt aan de stof mededeelen. En zoo zij het ons verklaarbaar, dat wij in de dingen, door de loomheid hunner substantie niet voetstoots voor gedaantewijziging vatbaar, na verloop van tijd een nieuwen vorm wenschen terug te vinden. Het zijn de scheppende kunstenaars, die aan deze neiging uitdrukking geven, het zijn de anderen, die met heimwee uitzien naar een omgeving, waarin hun wezen weerspiegelt, een heimwee, dat zich veelal ook zijdelings doet gelden in onverschilligheid voor den ouderen staat, waarvan de stem op den duur moest verklinken, de kleur in den bleekenden tijd moest vergaan.

Deze perioden zijn momenten in het aldoor wisselend getij der eeuwen, waarin stilstand schijn is en in den grond een teeken van beweging. In het dagelijksch leven is die ononderbroken deining in soms geforceerd tempo merkbaar op het gebied der kleedij, waar het woord mode voor ieder duidelijke taal spreekt, zij het dan dat hier nog andere factoren werkzaam zijn. Maar ook zichtbaar is zulk een nieuw getij in de beeldende kunst, te beluisteren valt het in de muziek, te aanschouwen in de plastische danskunst.

Het is velen eerst na diepere overdenking duidelijk, dat ook het boek aan deze vernieuwing behoort deel te nemen. Dat men dit bij alle beschaafde volken zoo geliefde stuk toch leere zien als een getuigenis van stijl en smaak, een voorwerp, waarin een aanbiddelijk samenspel van vormen en opvattingen den indruk bepaalt, dien het als zinnelijke verschijning maakt. Bijkans onbeperkt is het aantal mogelijkheden, om uit de welluidende ineenvloeiïng der gezaghebbende en secundaire motieven een gehéél van schoonheid te scheppen, en juist die verrassende schakeeringen bieden een vermeiing van hooge orde. Het voortbrengen van een boek is in zuiversten aanleg een componeeren, en de uitkomst klinkt u in het visueele toe als een brok muziek.

De verandering van vorm wordt, om een voornaam punt te noemen, beheerscht door het lettertype; hier brengt de tijd af en toe de behoefte aan nieuw materiaal. Het zoeken van eenheid in de velerlei deelen als illustraties, papiersoort, formaat, marge en dies meer, is een edel spel van verdeeling en verhouding. Terecht spreekt men de laatste jaren weer van boekkunst, en het bleef niet bij woorden. Ons land zag een eerbiedwekkende reeks daden van ware bibliophilen, van kunstzinnige drukkers en ondernemende, schoonheidminnende uitgevers, die hun vak weder tot een hoog peil wisten op te voeren. Boekkunst, dit wil toch zeggen, dat het boek een produkt is van kunst, een schepping uit stof, door geest gevormd en dien geest ademend. Niet minder alzoo dan een ander kunstvoorwerp: een, dat door zijn schoonheid ontroert, een, dat men met een lichtelijk extatisch gebaar liefderijk in de handen neemt.

Baron Westreenen van Tiellandt, stichter van het museum Meermanno-Westreenianum in de hofstad, was zelfs een dermate verstokt boekenliefhebber, dat hij zijn verzameling voor ieder verborgen hield: een uiterste daad van liefkoozing. Juist deze houding prikkelde de nieuwsgierigheid van enkele vrienden, die er op bleven aandringen de collectie te mogen bezichtigen. Eindelijk zwichtte hij; doch op een zonderlinge voorwaarde zouden ze tot zijn heiligdom worden toegelaten. Zij dienden een nieuwe jas en nieuwe schoenen te dragen ten einde te voorkomen, dat zijn eigendommen werden bezoedeld door iets, dat uit de buitenwereld afkomstig was. Vóór het binnentreden moesten ze deze stukken aantrekken. Edoch, zelfs een bruidegom krijgt wel eens spijt van eenmaal gedane beloften, waarom dan niet een bibliomaan? De baron zocht uitvlucht op uitvlucht en was ten slotte hardnekkiger dan de vrienden, die het opgaven en nimmer de boekerij bezichtigden.

Het is gemakkelijker om een dergelijke daad met hilariteit te bejegenen dan den diepen zin er van te peilen. Eén schrede terug van dit labiele gebied en we zien dezen koesteraar van zijn dierbaarheden in geheel ander licht. De nog te weinig vertoonde passie voor het schoone boek brengt eenerzijds schamelheid en onverschilligheid, anderzijds leidt zij, als een macabere reactie, in enkele geesten tot een zinnelooze liefde, welke wordt aangezien

[p. 156]

voor een afwijking, doch in waarheid voortkomt uit kiemen van het tegendeel.

En trilt die liefde niet evenzeer in het juichende ‘Je l'ai’ op het ex-libris, door Bracquemond geteekend voor Poulet-Malassis! ‘Mijn boek!’ roept H.C.A. van Kampen in het eigendomsmerk, dat hij voor zijn bibliotheek ontwierp, en hij illustreert zijn gehechtheid aan het bezit door een bok in aanvalshouding op de achterste pooten daarbij weer te geven.

Boekkunst! Daartoe behoort ook het ex-libris, het zoo mooi bij het boek aansluitende stukje prentkunst, dat daarvan een onmisbaar deel moet gaan uitmaken. Ieder, die een boek waardeert, behoort prat te gaan op het bezit en dit te merken met een persoonlijk teeken, dat tevens een versiering is. Eerst dan is het ten volle ons eigendom, eerst nu vertoont het iets van ons wezen, ons karakter, onze voorliefde, onze individueele menschelijkheid. Zoo fijne taal kan het spreken, van zulk een intieme fluistering zijn, dat ieder de treffende bekoring, het verrassende cachet er van niet zal kunnen ontkennen.

De gedachten, welke hiervoren zijn ontwikkeld, werden ons ingegeven door het op bijzondere wijze gearticuleerde werk van den fijnen, nog jeugdigen kunstenaar W.J. Rozendaal. Zij behelzen dan ook een vorm van waardeering, welke straks in meer omlijnde teekenen van lof langs deze regels zal verluiden.

De algemeene indruk van het geheel is die van iets bijster degelijks, van werk, waarmede men spoedig vertrouwd is. Dit laatste duidt echter geenszins op een factor van te algewone populariteit, welke in dit werk zoude aanwezig zijn; daarvoor is het te voornaam. Maar het heeft een stem met een moedig timbre. Het is niet vreemd om te spreken van den klank eener schilderij, van de kleur van muziek of de muziek van een gebouw. En zoo is er grafisch werk, dat u toeklinkt als de zangstem van een sopraan of een bas. Dan is Rozendaal de grafische tenor met het diep uit een andere wereld komende menschelijk geluid. Vergeten we daarbij niet, dat het ex-libris nog maar een beperkt deel vertoont van des kunstenaars kundigheden.

Ten aanzien van de houtsneden bevinden we ons ongetwijfeld voor stukken van zeer bijzondere kwaliteiten. Wanneer we zien, hoe aandoenlijk-reëel het salamandertje in het donker-glanzende water hangt, hoe levendig zijn figuren zijn, maar bovenal, hoe het gelaat van den mensch vol van geest is alsof het de glanzen eener hoogere wereld draagt, dan valt terstond te erkennen, dat hij prachtig decoratieve sierstukken schiep. En dan schijnt het ons toe, dat deze kunstenaar véél voor de verfraaiïng van het boek, voor de verhooging van deszelfs peil als kunstvoortbrengsel, zou vermogen te doen.

Het wezenlijke, het echte, het hooger-doorleefde treft bij beschouwing telkens weer. Hij werkt zich diep in de idee der opgaaf in, reproduceert en verleent daarbij door zijn persoonlijke gemarkeerdheid de sfeer, waarin de voorstelling thuisbehoort. Er is niet alleen de uit lijnen gevormde figuur, er zweeft nog omheen het niet in woorden te grijpen gevoel, waaruit voor een deel de schepping ontstond. Dit is het ware van zijn kunst en het ware is altijd het tragische en het gespannen-tragische is altoos het mooie, het soms ondanks alle stilte en alle uiterlijke roerloosheid aangrijpend-beminnelijke. Wie kan, o smartelijk wonder, vertolken, waaròm het leven ons soms zóó terneerslaat, waaròm het ons bijwijlen met juichingen opstoot?

De houtsneden maken den indruk van sterk beeldend te zijn, maar tasten toch het karakter der techniek niet aan. Zij behouden geheel een geädeld-antieke gesteldheid - want bleef in wezen de houtsnede niet door de eeuwen aan zichzelve gelijk? - en zouden zoozeer op haar plaats zijn in een werk, dat met een sierlijke boekletter is gedrukt, een letter als de onvolprezen Lutetia van Van Krimpen.

Rozendaal bezit dan ook de kwaliteiten, om het portret in hout te snijden, zooals ook J. Franken Pzn. zoo vaak reeds voor boek-illustratie deed.

Het is merkwaardig, dat het werk van sommige kunstenaars zoo suggestief het vraagpunt naar voren dringt, hoe het begrip kunst zoo zuiver mogelijk ware te definiëeren. Op tallooze manieren is het omschreven, maar welke was volstrekt bevredigend? Men heeft gesproken van gesublimeerde werkelijkheid, van gevoels-uitbeelding, van kunst als zijnde een andere aggregatie-toestand dan die van de werkelijkheid. Het is evenwel niets dan een benaderen, een aanvoelen van een onbevattelijke heerlijkheid. Kunst voert naar een ander levensplan. Dit is de ondervinding, welke wij opdoen tegenover het werk van W.J. Rozendaal, al moge zij, evenals de andere thesen, in een zekere vaagheid dwalen.

Nog een element komt bij hem sterk tot uiting. Gelijk dit ook in de bellettrie het geval is, is niet het onderwerp van primair belang, doch de wijze van behandeling. De waarheid van deze stelling treedt vooral in het licht, wanneer op de simpelheid van het onderwerp wordt gewezen. De artistieke uitvoering van het plan ontlokt dan de verbazing over het kunnen, de kunst.

Nu is in het algemeen de idee der voorstelling van een ex-libris voor ons niet belangrijk genoeg, om deze te ontleden. De beteekenis van deze sierkunst ligt geenszins, gelijk ten onrechte nog zoo vaak wordt gemeend, in het spitsvondige of het van het normale afwijkende der voorstelling, in bizarre of groteske beelden. Wij achten ook hier het hoogst de artistieke uitvoering, welke de meest eenvoudige voorstelling verheft, daarbij erkennende, dat de aard van deze kunst vaak zeer geestige toespelingen op den naam en nog tal van andere dikwerf vermakelijke onderwerpen toelaat.



illustratie
Afbeelding no. 1

In dit geval stellen wij dan ook prijs op het napluizen van de bedoeling van den kunstenaar of van hem, die het ex-libris voert. Vroeger deden we dit niet bij elk boekmerk en ook in de toekomst zullen we ons een dergelijke analytische beschouwing niet tot stelsel maken.

Het mooie moderne boek gaat weer schoonheden vertoonen, welke de oude boeken kenmerkten. Onder de houtsneden van Rozendaal, alle in kopspalmhout, zijn er, welke ons eveneens terugvoeren naar de dagen, waarin deze kunst het zuivere kleed droeg der natuurlijkheid.

Het boekmerk voor Mr. E. Meindersma geleidt ons onweerstaanbaar naar die tijden heen (afb. 1). De voorstelling is eenvoudig; een schip in de wolken. In het woord vervoering ligt de idee, welke dit ex-libris deed ontstaan.

[p. 157]

Het is een schoone verbeelding van den invloed van het bock; dit brengt ons boven de dagelijksche beslommeringen, in een sfeer, waar men ruimer ademt en van een schooner uitzicht kan genieten. De kop der figuur is hier meesterlijk weergegeven als die van een in zuiveren staat verkeerend mensch.

Het ex-libris, dat de heer Rozendaal voor eigen gebruik

illustratie
Afbeelding no. 2

sneed, is van een individueele idee, een zelfbelijdenis (afb. 2). Het verbeeldt het conflict tusschen geest en stof. Bij de uitvoering van deze gedachte streefde hij naar een versterking van de tegenstelling tusschen de begrippen stof en geest tot in het groteske, door een tijgerkop, als symbool van vijandelijkheid bij uitnemendheid, tegenover den kop van het meer geestelijke gedeelte te plaatsen.



illustratie
Afbeelding no. 3

Het ex-libris voor M.M.S. (M.M. Sybenga) verkondigt niet minder dan de beide vorige den lof der houtsnede (afb. 3). Zie het droomerig-zware, het zwoel onbekende van het glanzende water, waarin het salamandertje hangt, even met den neus tippend aan het lichtere element. In dit laatste schuilt een stukje symboliek. Het leven van salamanders doet denken aan berustend stilzijn, afgebroken door hevige pogingen om uit de waterige omgeving weg te komen. Een wezen, dat langdurig zoo heel stil kan zijn, is voor ons vol geheim en daardoor nimmer ten volle te begrijpen. Het streven, om het hoogere licht te bereiken, dat weergegeven is door een wit vak, waarin de initialen zijn geplaatst, bevat weder een mooi zinnebeeld ten aanzien van het boek. Want door het boek willen we toch ook vaak het hoogere, het betere bereiken.



illustratie
Afbeelding no. 4

Het ex-libris met de initialen V.G.R. ontwierp de kunstenaar voor zijn dochtertje Vera Gebina, in 1926, het jaar harer geboorte (afb. 4). De beteekenis is duidelijk. Het monster heft waarschuwend den vinger op, wijzende naar den naam van de jeugdige eigenares. De voorstelling geeft dus min of meer een bedreiging van den duivel tegenover een kwaadwillige, die aanstalten maakt om het boek, waarin het ex-libris is gehecht, te stelen. Het kan ook als een vorm van adoratie worden gezien.

Het zal niet licht voorkomen, dat voor een kind van zoo jeugdigen leeftijd reeds een boekmerk is bestemd.

Deze daad vloeide voort uit een idealistische gedachte en verdient waardeering. Dat de verwachtingen van den voortvarenden vader mogen worden verwezenlijkt en in de nog zeer jeugdige Vera Gebina met de jaren de liefde voor het boek moge ontbloeien en rijpen.

Door den aard der voorstelling nadert dit oorspronkelijke ex-libris de boekvloeken, al is eenige bedreiging hier niet in welomschreven termen daarop tot uiting gebracht. Zij ligt ongetwijfeld vlak achter de gezonde tanden van het onvriendelijke monstertje.

Bij de beoordeeling van de houtsneden dient een belangrijke factor in het oog te worden gehouden, en deze geldt het papier, waarop zij worden afgedrukt. Dit doet hier namelijk niet, gelijk bij tekst vaak het geval is, uitsluitend dienst als overbrenger van gedachten, doch het werkt in niet onbelangrijke mate mede aan het aesthetisch effekt. Bij de keuze van de papiersoort moet er dus naar worden gestreefd, om het karakteristieke van het kunstwerk zoo zuiver mogelijk, als het ware in den oorspronkelijken scheppingsstaat, weer te geven.

Dit laatste wordt aan de hand van de praktijk treffend bewezen: de houtsneden van Rozendaal, op Japansch papier gedrukt, doen de bewondering stijgen.

Als specimen van deze sierlijke houtsnijkunst wijzen we ten slotte op de afbeelding van den Pegasus (afb. 5). Dit is niet ontworpen met de bedoeling, om het als ex-libris te gebruiken, hoewel het als zoodanig toch wel dienst zou kunnen doen, al ontbreekt de naam op het stuk. Het zou ook zeer goed kunnen dienen als embleem van een drukker of uitgever. Maar niet ieder is op den

[p. 158]

Pegasus zadelvast. Door het bijvoegen van een naam of spreuk zou het nog zeer goed tot ex-libris kunnen worden verheven. Het is een sierlijk gestyleerd stuk, dat het in een boek buitengewoon goed zou doen.



illustratie
Afbeelding no. 5

Voorstellingen als centaur, faun, pegasus, minotaurus blijven altoos voldoende belangwekkend, om daarop weer moderne gedachten te enten.

Deze houtsneden, alle dateerend van 1926 en 1927, getuigen van een buitengewone liefde en een straffe aandacht voor de techniek, een zelfbeheersching, die, soms, voor den kunstenaar pijnlijk moet zijn geweest, maar eene, welke hij zich blijkbaar toch weet op te leggen.

Het laatste ex-libris, dat we hier bespreken, voert ons

illustratie
Afbeelding no. 6

terug naar het verleden (afb. 6). Hetgeen we aanvankelijk in het algemeen opmerkten als teekenend voor deze kunst, kan aan dit boekmerk op aantrekkelijke wijze worden getoetst. De voorstelling is een illustratie naar een moment uit het middeleeuwsche treurspel ‘Lanseloet ende Sanderijn’, een zoogenaamd abel spel van Lanseloet van Denemarken, door welk stuk het wereldlijk drama uit die dagen is vertegenwoordigd (± 1375-1400). Het ietwat statig-naïeve, het onbevangen-hoopvolle, het onverdekt-reëele trilt hier in vertrouwde akkoorden over het fijn-aandoenlijke prentje heen. Het is geïnspireerd op den zin uit het spel: ‘sprect hoveschelike ende mint met trouwen’; in de oorspronkelijke exlibris-afdrukken zijn deze woorden in rood gesteld.

Het geheel herinnert aan dien ons zoo wonderlijk-weemoedig aansprekenden tijd van ‘Willam die Madocke makede’.

Het is onze innige hoop, dat den kunstenaar W.J. Rozendaal de waardeering moge ten deel vallen, waarop hij krachtens zijn kunstscheppingen aanspraak heeft, en dat zijn grafische kunst in het bijzonder moge bijdragen tot zuivering van begrippen op het gebied der boekkunst en tot verhooging van haar peil.

De huidige welstand van zijn werk doet voor de toekomst veel van hem verwachten.

Biografische mededeelingen: Willem Jacob Rozendaal werd geboren te Scherpenzeel op 14 December 1899, bleef daar drie weken en verwisselde eenige malen van woonplaats. Moest op zijn zestiende jaar voor zichzelf gaan zorgen en was toen reeds overdag verbonden aan een atelier voor gebrand glas, als glasschilder. Kreeg 's avonds de eerste lessen in teekenen op de Haagsche academie en later op een particulieren cursus, om met de eerste technische beginselen als perspectief, meetkunde, enz. bekend te geraken. Het werk, dat toen dagelijks op glasateliers werd gemaakt, was veelal ‘stijlwerk’, zoodat hij, met financiëele baten, meteen een min of meer klassieke school voor vormenkennis medemaakte. Hoewel hij ernstig trachtte in teekeningen voor glas zijn opvattingen te uiten, kwamen deze projecten nooit tot uitvoering; hij kreeg voor glasschilderen in den goeden zin weinig gelegenheid: dit bleef beperkt tot ramen voor bioscoop, winkel, café en dergelijke in den daaraan inhaerenten stijl. Woonde in Amsterdam, Utrecht, Haarlem, Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Dordrecht, Arnhem. Is thans reeds drie jaren ontwerper aan een aardewerkfabriek in Maastricht. Zou gaarne het ideale combineeren met dagelijksch werk.

Teekende portretten, kinderportretten en schilderde. Sneed weliswaar reeds vroeger, in 1921, in hout, doch de groote voorliefde daarvoor dateert van 1926. Hij meent, dat zij blijvende is. Zou het liefst den ganschen dag in hout snijden en dit dan toepassen als boekverluchting. Wisselt soms het houtsnijden af met portretteeren en tracht het portret met houtsnede te combineeren. Teekende een portret van Ronsard voor ‘Elégie à Janet’ en maakte een houtsnede naar een portret van Du Bellay voor ‘La vieille courtisane’, beide uitgegeven bij C. Nypels te Maastricht. Heeft een voorliefde voor Dürer, Cranach, Mantegna, voor de vroege Italianen, voor Perzische miniaturen, voor de goede illustraties van Gustave Doré (Contes Drôlatiques-Don Quichote), in het algemeen voor werk, waarin de vormen uit de ontroering ontstonden.

 

JOHAN SCHWENCKE.

N.B. 1. De belangstelling voor het verzamelen blijft groeien. Voor plaatsing op de lijst van hen, die gaarne ex-libris willen ruilen, gaven zich nog op: A.G. de Bruyn, arts, Oldenzaal.
Mej. M.E. Koker, Jac.-Obrechtstraat 23b, A'dam. W.H. Koppenol Czn., Zuid-West-Buitensingel 110-111, Den Haag.
2. Mij bereikten klachten aangaande het ruilverkeer. Daarom zij genoteerd, dat de verzamelaars(ters), die hebben gevraagd om hun naam en adres in dit tijdschrift te publiceeren, daarmede tevens de verplichting op zich hebben genomen, om voor toegezonden ex-libris ten spoedigste andere en zooveel mogelijk gelijkwaardige, in ruil terug te zenden, dan wel het ontvangene per omgaande te retourneeren. Een en ander kan desgewenscht als drukwerk geschieden.