Al pratende met... A.A.M.
Stols



illustratie

WE kennen elkaar al jaren. Twee verstokte bibliophielen: hij practicus tevens, ik alleen liefhebber.

Nadat Stols zijn eerste boeken uitgegeven had kwam hij eens bij me, toen ik over een zijner uitgaven had geschreven. Hij lichtte me in over zijn verdere plannen. Van lieverlee leerden we elkander beter kennen, en toen hij in April 1924 zijn serie To the happy few begon met De Lokstem en andere gedichten van Jan van Nijlen - men kent deze boekjes, die Stols voor zijn vrienden drukt in een beperkte oplage - zond hij met dat bundeltje verzen toe met een fraaie opdracht.

Ik voelde me aan Stols verwant, en menigmaal hebben we op elkanders kamers tot laat in den avond zitten praten over wat ons beiden lief was: het boek om den inhoud en het uiterlijk.

Na het schuchtere begin zijn er voor Stols roemrijke dagen aangebroken. Zijn Hollandsche en Fransche uitgaven, fijn van uitvoering, hadden zóóveel succes, dat hij op de Internationale tentoonstelling van Kunstnijverheid te Parijs bekroond werd met den Grand Prix. Van een onbekend Hollander is hij een uitgever geworden wiens naam in het buitenland bekend is bij alle bibliophielen.

Onze wegen waren uit elkaar geloopen. In den laatsten tijd hoorden we weinig meer van elkander,

[p. 151]

maar het leek me nu den tijd om eens de meening van Stols te hooren over allerlei onderwerpen, die ons beiden interesseeren en waarover we vroeger zoo dikwijls samen hadden gepraat.

En dus vroeg ik of Stols me ontvangen kon voor een interview.

Het is natuurlijk altijd zeer eigenaardig om tegenover iemand, dien men goed kent, te gaan zitten met een reportersboekje en een potlood gewapend. En toen Stols me dan ook in Bussum van den trein haalde en we samen naar zijn keurig modern huisje in de Heerenstraat liepen, had ik heelemaal niet het gevoel, dat ik zoo dikwijls heb als ik iemand kom interviewen: nu ga ik weer onbescheiden vragen doen.

Hij deed het tuinhek open, dan de voordeur en bracht me eerst naar zijn kantoor en vandaar naar de groote zijkamer met de rustige, antieke meubelen, groote boekenkasten, breed bureau en schilderijen en prenten aan den muur. Ik liep er rond zonder het gevoel te krijgen onbescheiden te zijn. Ik neusde in de muurkasten, waarin ook boeken stonden, allerlei merkwaardige uitgaven, oude en nieuwe, die ik kende van vroeger, en nieuwe acquisities, die ik niet kende; ik keek op zijn lessenaar, waar ik juridische werken vond en vroeg hem toen:

‘Wat ben je eigenlijk: student in de rechten of uitgever?’

‘Op het oogenblik student in de rechten’.

‘Je woont hier allemachtig aardig’.

‘Een leuk huisje, vind-je niet? Boven is mijn slaapkamer en bergruimte voor mijn uitgaven. Meer kamers zijn er niet, maar het is ruim genoeg voor mij alleen’.

‘Kerel, ik wou dat ik er woonde. Ik vind het een allerleukst huisje’.

Toen dreigde weer het gevaar, dat altijd dreigt als men met iemand, dien men goed kent, zakelijk moet praten: afdwalen en oude herinneringen ophalen. Ik maakte er resoluut een einde aan door mijn notitieboekje voor den dag te halen en Stols de vraag te stellen:

‘Wat denk je van bibliophiele uitgaven in ons land?’ Stols stak een pijp op, en zei:

‘Jij rookt niet meer, hè?’ Hij blies een rookwolk uit, dacht even na, en antwoordde verder: ‘Er kan toekomst zitten in bibliophiele uitgaven, mits ze, evenals in het buitenland, den steun krijgen van den boekhandel. Die ontbreekt nu te eenenmale. Tachtig procent van de boekhandelaren zijn niet voor hun taak berekend; ze weten niet wat ze verkoopen kunnen. Met evenveel of meer succes kunnen ze glazen knikkers of suikerballetjes verkoopen. Ze weten niet hoe een boek gemaakt wordt, en hebben veelal geen begrip welke eigenschappen boekverkoopers moeten hebben om boeken te verkoopen.

Het aantal boekhandelaren, dat bibliophiele boeken kan verkoopen, komt op een 15-tal neer, maar is zeker tot 50 op te voeren, als hun aan het verstand gebracht kon worden, wat ze moesten doen. In de eerste plaats moeten ze boekenkoopers kweeken, en om dat te bereiken is een eerste vereischte zelf liefhebberij voor en verstand van boeken te bezitten. Dat moet dus op een of andere manier worden aangekweekt.

De boekhandelaren werpen zich alleen op romans met reuzenoplagen, best-sellers, en schoolboeken. De heele litteratuur kan hun geen steek schelen. Het feit, dat die menschen, als je een bundel verzen van f 3.90 aanbiedt, vragen, waarom dat boekje zoo duur moet zijn, bewijst, dat ze geen kijk hebben op de factoren, die meewerken op het ontstaan van een dergelijk werkje.

Daar is niemand, die me wijs kan maken, dat er in ons land geen menschen zijn te vinden bij wie belangstelling voor het schoone boek gekweekt zou kunnen worden. Ik weet zeker, dat ze bestaan, veel ook. Maar de boekhandel schijnt met die menschen geen contact te hebben, want ik krijg dikwijls genoeg brieven van liefhebbers, die vragen of ik ze op de hoogte wil houden, omdat de boekhandel ze onwetend laat.

Het feit is er, dat, als een boekhandelaar een boek koopt bij een uitgever, vooral een van de goedverzorgde boeken, hij voor dat boek zeker een kooper zal vinden. Dan is hij er bij betrokken en doet er moeite voor het te plaatsen, eerder dan wanneer het in commissie gegeven is. Het leeuwendeel van de winst komt in de zakken van den boekhandelaar terecht. Een boekhandelaar verdient al vóór de uitgever aan winst kan denken. De boekhandelaar is te veel bourgeois satisfait om zich met goede dingen bezig te houden. Ik sta dikwijls verbaasd over de geringe kennis, die die menschen er op na houden.

Een goede vakschool voor een boekhandelaar is een eerste vereischte voor een land, waar zooveel boekhandelaren zijn. Ik heb er dikwijls met allerhande boekhandelaren over gesproken en ze gaven je schoon gelijk, maar op een paar na dommelen ze weer in en doen niets voor het goede boek’.

‘Maar er zijn toch wel boekhandelaren, die wèl verstand van hun vak hebben?’

‘Het is moeilijk namen te noemen. Ik heb er onvolprezen en zeer deskundige vrienden onder. Ja zeker, in Amsterdam, den Haag, Rotterdam, Utrecht, Arnhem en Groningen ken ik er. Maar toch... Dagelijks krijg ik menschen op bezoek, die geregeld bij groote boekhandelaren koopen, zich voor mooie uitgaven interesseeren, maar niet weten, dat ze bestaan!

‘Onze aanbiedingscirculaires worden voor 75 pCt. genegeerd. Toch is er vooruitgang te constateeren, in den verkoop. Dat ligt niet aan de boekhandelaren

[p. 152]

maar aan de uitgevers, die de menschen naar den boekhandel toejagen. Ik stuur boekenkoopers naar de boekhandelaren toe, omdat ze de boeken niet van den uitgever, maar van de boekhandelaren moeten krijgen, waar ze in de winkels honderd andere dingen zien, die hun interesseeren.



illustratie
A.A.M. Stols

Wanneer nu zoo'n kooper stuit op onwilligheid en onwetendheid van een boekhandelaar, dan blijft hij er vanzelf weg en komt hij bij een van de goede boekhandelaren terecht. Een beetje concentratie in den Nederlandschen boekhandel zou zoo gek niet zijn, want boekhandels verrijzen uit den grond als paddestoelen.

De boekhandel in het buitenland en de toestand in Fransch sprekend België, Frankrijk en Duitschland is veel en veel beter. Het is wel typisch, dat juist in dezen malaisetijd - er is sprake van groote malaise in Frankrijk - de bibliophiele edities het beste verkocht worden; dit bewijst, dat het publiek in laatste instantie toch de goede boeken koopt. Goede boeken zijn een degelijke geldbelegging.

De weinige uitgevers, die zich hier in het land met het zelf-vervaardigen of laten vervaardigen van mooie boeken bezig houden hebben in korten tijd ons land den roem weten te hergeven, die het vóór de Fransche revolutie in het buitenland genoot. Frankrijk en Duitschland, ook België, Spanje en Zwitserland en, wat heel typisch is, zelfs Argentinië en Egypte interesseeren zich voor wat er hier in ons land aan schoone boeken geproduceerd wordt. Hiertoe werkt natuurlijk niet weinig mee het feit, dat door Mr. J.F. van Royen, de heer Chr. Nypels en mij texten van buitenlandsche schrijvers worden uitgegeven. En de boeken, die door den heer Van Krimpen voor buitenlandsche uitgevers verzorgd worden hebben nog eens speciaal de aandacht gevestigd op den rijken schat van bruikbaar materiaal, afkomstig van oude lettersnijders, die in de typografische collectie der firma Joh. Enschedé & Zonen aanwezig is.

De voortreffelijke letters van Van Krimpen en De Roos, gebruikt op de papieren van Van Gelder en Pannekoek, hebben nog eens duidelijk laten zien, dat ons land voor iedereen materiaal bereikbaar stelt dat de productie in het buitenland ver overtreft en Engeland evenaart.

‘Vertel eens iets over je eigen uitgaven?’

‘De reeks Trajectum breidt zich steeds uit, dat weet je. Verder geef ik buitenlandsche boeken uit, en nu heb ik de Halcyonpress opgericht’.

‘Wat geef je het liefste uit?’

‘Hier in Nederland heb ik een bijzondere voorkeur voor het werk van Boutens en onze jongere dichters. Er zijn altijd nog veel goede dingen, die geen uitgever kunnen vinden. Ik geef die boeken dan toch uit als het den schrijvers niet lukt ze in een gewone editie in den handel te brengen, en probeer er een plaatsje voor te vinden in de serie To the happy few, wat niet wil zeggen, dat die serie alleen dingen bevat, die ik niet in den handel heb kunnen brengen, integendeel. To the happy few bevat ook verschillende texten van zeer bijzondere waarde, welke de auteurs niet in een editie wilden hebben, die voor iedereen verkrijgbaar zou zijn, en ik hoop, dat ik mijn vrienden en enkele waren boekenliefhebbers, die ik persoonlijk niet ken, een prettige verrassing er mee bereid heb. (Ik knikte toestemmend en Stols ging door:) Zoo heb ik het genoegen gehad om aan dien kleinen kring te kunnen geven een eersten druk van De Lokstem van Jan van Nijlen, twee texten van Valéry, een bundeltje van Jo Landheer, een van Larbaud en de inleiding tot de trilogie van Karel van de Woestijne, waarvan bij mij juist de prachtige bundel God aan Zee is uitgekomen en voordien De modderen man.

Verder heb ik op die manier aan mijn vrienden kunnen aanbieden de ‘Oud-Perzische kwatrijnen’ van Boutens en den eersten druk van ‘Narcisse’ van Paul Valéry.

Ik heb je al gezegd, dat ik me hier in het land bijzonder aangetrokken voel tot onze jonge dichters. Werken van jonge prozaschrijvers zijn hier nog niet voldoende op den voorgrond getreden, maar ik hoop, dat van Deyssel zijn gelijkwaardigen portuur in deze generatie terugvindt.

In voorbereiding heb ik een bundel van Henrik

[p. 153]

Scholte, een van Theun de Vries, een bundeltje van een jong Katholiek dichter-debutant A. van Moorsel, waarvoor Toorop portret, boekversiering en band zal teekenen, en een bundel van A. van Duinkerken. Verder doe ik nog altijd pogingen om onze klassieke litteratuur in goede en niet dure uitgaven te brengen. Ik probeer het nu nog met de Gijsbreght van Vondel. Als dat niet lukt kunnen we er veilig mee uitscheiden. (En in heilige verontwaardiging voegde hij er bij:) Als dit niet gaat, gooi dan de heele Nederlandsche uitgeverij naar de maan! Gelukkig heeft een bekende Amsterdamsche boekhandel, die flink met mijn uitgaven werkt, mij moreelen steun toegezegd!

Binnenkort zal er ook iets komen van de uitgave van de vertaling van de Basia van Johannes Secundus, die ik in den Latijnschen text en met de vertaling van Van Hout en van der Does laat verschijnen.

Wat de buitenlandsche uitgaven betreft: In Frankrijk gaat mijn bijzondere voorkeur naar Valéry. Ik heb hem leeren kennen te Brussel op een lezing, die hij hield over zijn litteraire herinneringen en enkele Fransche schilders, die hij gekend had. Ik werd aan hem voorgesteld door mijn vriend dr. Ludo van Bogaert, een intiem vriend van Valéry, en al gauw ontstond uit deze eerste samenkomst onze vriendschap en het plan tot de uitgave van Valéry's Analecta, waarvan den vorigen zomer het eerste deel verschenen is.

Mijn eerste bekendheid heb ik in Frankrijk gekregen door de uitgave van La Deffence et illustration de la langue francoyse van Du Bellay. Te voren heb ik me reeds enkele getrouwe vrienden weten te verwerven door de uitgave van de Sonnets van Louïze Labé’.

‘Hoe heb je zoo die andere letterkundigen leeren kennen in Frankrijk?’

‘Ik interesseerde me bijzonder voor het driemaandelijksch tijdschrift Commerce, waarvan de Princes de Bassiano de ziel is. Op een van de bijeenkomsten in haar mooie villa Romaine te Versailles heb ik kennis gemaakt met Valery Larbaud, St. John Perse, Jean Paulhan en vele buitenlandsche schrijvers Ook ben ik daarna in correspondentie gekomen met Rainer Maria Rilke en André Gide, dien ik ook persoonlijk ken.

De heer Frédéric Lefèvre, die hier je eigen jachtterrein onveilig heeft gemaakt, interesseert zich zeer voor mijn uitgaven. Ik heb hem laatst in Arnhem leeren kennen, waar hij me de kunst heeft willen afvragen.

Maar om weer op mijn uitgaven terug te komen: Op het oogenblik heb ik in voorbereiding een bundeltje gedichten en proza van een jong talentvol diplomaat, Henri Hoppenot, een Franschman, vriend van Larbaud en St. John Perse. Het bundeltje heet Continent perdu.

Ook ga ik door met de uitgave van Fransche klassieken. Met medewerking van Larbaud ga ik een groote reeks meer en minder bekende klassieken laten verschijnen, in de eerste plaats een reeks Lyonneesche dichters uit de 16e eeuw, waarin eerst zal verschijnen Microcosome van Maurice Scève. Daarna komt het volledige werk van Louise Labé, en vervolgens de “Rymes” van Pernette du Guillet. Ik heb al van Herriot een blijk van belangstelling voor deze serie ontvangen. Herriot is tevens burgemeester van Lyon, moet je weten!’

Stols liet me een en ander zien en vertelde dan verder:

‘Sommige dezer schrijvers zijn door Larbaud herontdekt en hij schrijft ook een voorrede bij de eerste uitgave. Ze worden met de Garamond-letter gedrukt’.

‘Waarom is de moderne spelling gekozen?’

‘Ze komen niet allemaal in de moderne spelling. Ik heb hierover een uitvoerige briefwisseling gevoerd met Larbaud. De resultaten van deze correspondentie zullen door hem geplaatst worden in een artikel getiteld: L'ortographe, in het tijdschrift Commerce. Het oordeel van Paul Valéry hierover is, dat boeken die je drukt om gezien te worden in de oude en die je drukt om gelezen te worden in de nieuwe spelling verschijnen moeten, iets waar ik het niet heelemaal mee eens ben.

Larbaud en ik zijn van meening, dat een klassiek auteur, die modern genoeg is om door ons gelezen te worden, best in de moderne spelling kan gedrukt worden. Zijn oud habijt moet niet den schijn wekken dat hij te ouderwetsch zou zijn om een tijdje met ons in onze bibliotheek te praten.

Verder heb ik buiten de Lyonneesche reeks in voorbereiding de volledige gedichten van Racan, een leerling van Malherbe, en van Malherbe zelf.

Van de 19e eeuwsche Franschen gaf ik uit Stendhal, dat je kent, en zoo pas is verschenen P.L. Courier, Conversation chez la comtesse d'Albany, à Naples, le 2 mars 1812. Verder is al verschenen een serie ‘Les livrets du bibliophile’.

Dit bibliotheekje van 10 boeken ziet er alleraardigst uit. Voorop een houtsnede van Jan Franken van een gebrilden bibliophiel met een boek in zijn hand. De boekjes zijn in zwart en rood gedrukt in 350 exemplaren. De reeks is opgedragen aan de nagedachtenis van Charles Nodier, littérateur et bibliophile (1780-1844) en wordt dan ook met een boekje van hem geopend: Le bibliomane. Daarop volgen werkjes van Paul Claudel: La philosophie du livre; Anatole France: Le livre du bibliophile; Claude Aveline: ‘Les désirs’ ou le livre égaré; Stéphane Mallarmé: Quant au livre; Paul Valéry: Notes sur le livre et les manuscrits; Gustave Flaubert: Bibliomanie; Valery Larbaud: Ce vice impuni la lecture ...; Charles Asselineau: L'enfer du bibliophile, en George Duhamel: Lettre sur les bibliophiles.

[p. 154]

Deze interessante serie zullen de bibliophielen zeker graag willen bezitten, want de texten zijn zeer belangwekkend.

Terwijl ik deze boekjes had zitten bekijken had Stols in zijn papieren gesnuffeld en haalde er een prospectus van de Halcyon Press uit te voorschijn, waarover we nog praten moesten.

‘Vertel eens hoe je er toe gekomen bent om deze nieuwe onderneming te beginnen?’

‘Deze Press is eigenlijk ontstaan uit het verlangen om heel bijzondere dingen te geven in een gewaad waarin op niets bezuinigd behoeft te worden, waarvan de prijs bijzaak wordt. Het eerste deel, Les roses van Rilke, heb je gekocht’.

Met eenigen schrik dacht ik terug aan mijn euvelen moed om een boek te koopen, waarvan de prijs bijzaak was! Maar ik had den moed nu eenmaal gehad en was thans dan ook in het bezit van een bijzonder mooie uitgave van Rilke. Op het geel-getinte papier met de kloeke letter van Fleischman is aan de verzorging werkelijk zóóveel aandacht besteed, als een dichter van Rilke's grootheid toekomt. Het genot van het lezen wordt door zoo'n uitgave zeer verhoogd.

‘Wat komt er nu?’ vroeg ik.

‘Het tweede deel worden de Odes van Keats. Dat wordt iets grooter van formaat. De titel en initialen worden door Van Krimpen geteekend en het wordt ook gezet uit de Lutetia-letter van Van Krimpen. Op den geheel pergamenten band komt het merk van de Halcyon Press in goud. Dit tweede boek heb ik zelf gedrukt, Rilke werd gedrukt bij Enschedé. Daarna verschijnt Le voyage d'Urien van André Gide, dat ik ook zelf druk.

Telkens kies ik een ander formaat, zoek de letter uit, die er het best bij komt en ik ben ook van plan boeken met houtsneden te laten versieren.

Dit is het voorloopige programma. Keats verschijnt al gauw, en over Duitsche en Italiaansche texten ben ik aan het correspondeeren met Mr. P.N. van Eyck en anderen’.

Omstreeks zes uur waren we in een restaurant aan het dineeren; rustig konden we verder praten over allerlei, dat ons interesseerde, en haast zou ik soms vergeten, dat ik over gekomen was om te interviewen. Dus haalde ik mijn notitieboekje weer voor den dag en vroeg Stols naar zijn eigen werk.

‘Ik ben van oordeel, dat hier in ons land het bibliographisch materiaal over moderne litteratuur zeer onvoldoende is en ik hoop tijd te kunnen vinden om door te gaan met bibliografeeren van moderne litteratuur. De bibliographie van Boutens is verschenen en andere zijn in bewerking. Verder ben ik ook met Fransche bibliographieën bezig. Ik heb een volledige aanvulling klaar op de bibliographie van Paul Valéry, voornamelijk van de vertalingen van zijn werk. Deze bibliographie zal waarschijnlijk verschijnen in een door mij geredigeerde Hommage des Ecrivains étrangers à Paul Valéry. Dat boek zal ik ook uitgeven’.

Stols toonde mij de lijst van medewerkers en ik noteerde er de volgende namen uit: Rilke, Curtius, Eliot, Sturge Moore, Paul Zifferer, Franz Hellens, Juan Ramiro Jimenez, Antonio Marichalar, Giacomo Prampolini, Boutens, prof. P. Valkhoff, Victor van Vriesland, graaf de Reynold, dr. Max Rychner en dr. Otto Forst de Battaglia. Het boek is versierd met onuitgegeven portretten van Valéry en teekeningen van Jan Franken en den Italiaanschen beeldhouwer Adolfo Wildt. Deze bundel wordt aan Valéry aangeboden ter gelegenheid van zijn entree in de Académie Française. De texten zijn in de oorspronkelijke taal en Fransch.

‘Verder’, aldus vervolgde Stols, ‘meen ik Valéry te kunnen propageeren door zijn uiterst moeilijk proza te vertalen. Zijn Retour de Hollande is eerst in het Hollandsch verschenen voordat het in het Fransch gedrukt werd. Zijn hoofdwerk La soirée avec monsieur Teste heb ik ook vertaald. Deze vertaling verschijnt in De Gids. De Gids neemt anders nooit vertalingen op! Daarna verschijnt deze vertaling ook in boekvorm.

‘Verder werk ik al geruimen tijd aan een in het Fransch geschreven zeer uitgebreide bio-bibliographie van Larbaud, waarvoor ik buitengewoon interessant materiaal ter beschikking heb. De gekste verhalen bestaan er over Larbaud.

En dan is me gevraagd mijn herinneringen over Rilke, waarvan ik laatst een deel in de Telegraaf heb gepubliceerd, in boekvorm in de Fransche en Duitsche taal uit te geven’.

‘Wordt het een groot boek?’

‘Neen, dat niet. Wel zal ik er alle ongepubliceerde brieven van Rilke, die ik bezit, in openbaar maken. Je weet zeker, dat ik een eigen kantoor te Parijs heb, wat me van veel nut is voor mijn Fransche uitgaven. Het ligt in een typisch hoekje, dat alleen oude Parijzenaars kennen: de Cour de Rohan, vlak bij de boulevard St. Germain. Die plek heeft in de Fransche revolutie een groote rol gespeeld’.

‘En je Rijmprenten?’

‘De eerste is al uit: De Vaders van Greshoff met een uit de hand gekleurde houtsnede van Jan Franken. Dan komt De Stad I van Albert Besnard, ook met een houtsnee van Franken, en daarna De tuinman en de dood van Van Eyck, Soldaten-Kerstmis van Nijhoff, Bloed en Zand van Den Doolaard en een gedicht van Campert, en Van een kindje van A. Roland Holst, met een houtsnede van B. Essers. Verschillende hiervan worden ongeïllustreerde planodrukken.

Dan geef ik nog een serie uit: Het Nederlandsche ex-libris, waarvan het eerste deel verschenen is. Het zijn de reproducties naar dertig ex-libris teeke-

[p. 155]

ningen van mej. R.M. Wichers Wierdsma met een voorrede van Johan Schwencke. Ook geef ik een kostbare map uit met de etsen van Rik Wouters’.

‘Knap je hier in Bussum alles alleen op?’

‘Neen, ik heb hier werkelijk “excellente” hulp in vele beteekenissen’.

‘Werk je samen met je broer Fons?’

‘Ja, in Maastricht. Hij is nu afgestudeerd, is electrotechnisch ingenieur. Zijn hart trekt nog altijd naar de drukkerij. Hij is nu bezig aan de initialen voor Hoppenot, Vondel en Gide. Veel heb ik aan zijn hulp te danken.

En ik mag Van Krimpen niet vergeten, met wien ik al jaren hartelijk samenwerk. Je weet zelf, hoe veel ik aan hem te danken heb’.

We spraken nog over duizend andere dingen, zoodat ik mijn tijd verpraatte. Ik had beloofd na het eten in Laren te zijn. De tram kon ik niet meer halen, de bus was weg. Dies charterde Stols in de buurt een oude auto, die hij met veel kennis van zaken na tallooze pogingen eindelijk aan het loopen kreeg.

Met duizelingwekkende vaart reden we over den berg naar Laren, waar het hem gelukte het vehikel te stoppen. Blij dat ik er het leven had afgebracht, nam ik op den Brink afscheid van Stols, die zich daarna weer in een wolk van stof en benzinedamp hulde, en verdween. Naderhand vernam ik dat ook hij veilig teruggekeerd was.

 

G.H. PANNEKOEK Jr.