[p. 258]

Aestheticus
Een-acter

Personen:
Renée.
Leo, haar echtgenoot.
Kellner.
Vroegochtend. Veel zon.

1e Tooneel.

Intieme zitkamer in 1ste rangs-hotel.
Ober, daarna Leo.
(Ober op, na geklopt te hebben. Hij legt correspondentie op tafel, haalt daarna de gordijnen op, zoodat vol zonlicht naar binnen valt.
Leo op, door portières, welke de slaapkamer afsluiten.
Hij, pas gehuwd en op de huwelijksreis, is een slanke, jonge man van
± 36 jaar, mat van gelaatskleur en zeer gesoigneerd. Man van verfijnde psyche.
Ober:

Goeden morgen, mijnheer.

Leo
(beantwoordt den groet, gaat naar 't venster, blijft naar buiten staren, steekt 'n sigaret aan, zegt dan tot den ober, die bij de deur wacht):

Dank je!

(ober af. Leo leest nu de correspondentie door).

2e Tooneel.

Renée, Leo.
(Renée, volmaakt gelukkig, sedert gisteren Leo's vrouw geworden, intelligent kind-vrouwtje, ongev. 22 jaar. Heeft bloemen in het haar en op haar peignoir gestoken).
Renée
(opgetogen, tusschen de portières):

Goeden morgen, daar ben ik...

Leo
(zwak):

Ah!

(wil gaan zitten).

Renée:

Neen, neen ventje... alsjeblieft!! Eerst 'n

[p. 259]

kusje.

(Leo legt langzaam, als in gedachten, de correspondentie neer)...
Nu?

Leo
(ziet haar aan, tracht te glimlachen):

Ja, ja...

Renée:

Nu dan? Graag of niet?

Leo
(komt, zich overwinnend, naar haar toe):

Ja...

(Als hij haar traag 'n kus wil geven, wacht zij tot hij bij haar is en loopt dan vlug voor de tafel om, opdat hij haar volgen zal).

Renée
(als ze ziet, dat Leo slechts noode 'n paar stappen doet, blijft ze staan):

Nu?... Is er iets? Iets onaangenaams?

(Zij nadert hem bezorgd)
Wat scheelt eraan?

Leo:

niets... kindje... Niets!

Renée:

Jawel!

Leo:

Toch niet.

Renée:

Heusch?

Leo:

Heusch!...

Renée:

Jij ondeugd... Zeg 's... Biecht 's op! Hoe komt 't dan, dat je zoo moeilijk in beweging bent te brengen, vanochtend?

Leo:

Och...

Renée:

Och stumperdje... Of is m'n groote lieve jongen op den vroegen ochtend wat... lui uitgevallen... Kom 's hier. Je das zit niet erg netjes. Ik zal 'm eens overstrikken... Stoute man...

(kust hem vluchtig, terwijl ze zijn das strikt)
Daar, voor je straf, omdat je mij geen kus wilde geven... Hé wat een slordige jongen, vanmorgen... Dat ben ik niet van je gewend... Houd je stil
(kust hem weer)
Hóóó,... stil alsjeblief mijnheer... Je bent net een ongedurig luipaard.

Leo:

Ik heb wat hoofdpijn.

Renée
(bezorgd):

Toch! Arme jongen... Je moet ook niet zooveel redeneeren, 's avonds

(lief).
En dan... je moet niet zoo dikwijls geïrriteerd zijn door allerlei dingen. Jij bent zoo'n schoonheids-idealist. Je ergert je veel te veel... en aan dingen, die 'n ander, nu ja... wel niet voorbij gaan... maar dan toch niet zoo intens kwetsen... Jij bent veel te gevoelig. Ik zal je wat eau de cologne geven,

Leo:

Wel neen, niet noodig, mijn kindje.

Renée:

Wel ja... Mannen met hoofdpijn kunnen we niet dulden, hoor

(haalt 'n flacon uit de slaapkamer. Leo is

[p. 260]

voor het venster gaan staan. Renée komt zachtjes achter hem, tikt hem op het hoofd, bukt zich daarna snel. Als hij opziet, pakt ze zijn hoofd tusschen beide handen en kust hem op den mond).
Hier nog 'n kleine afstraffing
(neemt zijn hand).
En kom nu eens gauw zoet hier zitten.

Leo
(in zacht verzet):

Renée...

Renée:

SSt!... Zoet zijn!

(plaatst hem op een stoel naast de tafel)
Heel, heel zoet zijn, mannetje.
(Leo is weer opgestaan)
Gauw, ongehoorzame man. Heb ik je nu gezegd te gaan zitten, of niet?

Leo
(afwerend):

Och neen...

Renée:

Ssst... Kalm en bedaard zijn, zeg ik.

Leo:

Nu, nu, niet zoo druk...

Renée:

En jij niet zoo ondeugend, hoor! Je hebt nu niets te willen. Je weet 't. Gehoorzaamheid aan de vrouw strekt den man tot aanbeveling

(houdt hem de flacon voor).
Hier is 't verschrikkelijke middel. De tooverdrank. Een klein beetje op het hoofd en hokus, pokus, pilatus, de hoofdpijn is verdwenen en je bent weer zoo frisch als mijnheer Leo, mijn onderdanige heer en meester. 'n Prachtmiddel
(zij maakt hem het hoofd nat en bestrijkt met haar bevochtigden zakdoek zijn voorhoofd).
Nu? Helpt 't mannetje? Ja? Kijk me nu 's lief aan, dan ben je oogenblikkelijk beter.
(Hem in 't oor fluisterend):
Dit is 'n soort liefdesdrank...

Leo
(haar spontaan de hand drukkend):

Je bent toch nog zoo lief-kinderlijk...

Renée
(blijde):

Dus 't helpt? Dan zal je er ook van profiteeren

(zij kust hem hartelijk plagend).
Ja... ik wil jou 'ns het onaangename van 'n niet begrepen uitnoodiging
(tikt zich noodend, op den wang)
duidelijk maken...
(onstuimig hem omhelzend, neemt brieven uit Leo's hand).
Nu... nu...
(steekt hem de lippen toe).

Leo
(zacht vermanend):

Renée, Renée... Wat ben je opgewonden...

Renée
(oolijk, om hem te behagen):

Kan zijne Excellentie dat niet verdragen? Ja, dat komt er van, als je op je huwelijksreis 's avonds lange gesprekken over de... ‘absolute schoonheid’ met 'n leelijken vreemden mijnheer houdt... Ja, mannetje dat komt er van!... Ik zal je er aan moeten her-

[p. 261]

inneren, dat je je vrouwtje op je huwelijksreis hebt medegenomen... Jij, met je ‘aesthetica’ en ‘absolute schoonheid’... je wil mij zeker jaloersch maken

(boudeerend)...
Ben ik je niet ‘schoon’ genoeg? Je hebt me dat wel eens anders verteld... Mijnhéér, mijnhéér,... als ik U op 'n leugen attrapeer...

Leo:

Renée, Renée...

Renée:

Is 't over? Geen hoofdpijn meer. Naar den drommel met je hoofdpijn!

(Leo zit haar nauwlettend, bepeinzend aan te zien)
Toe nu!...
(lief, dock wat ongeduldig)
Lachen moet je, hoor vent. Kijk me maar eens goed aan. Misschien helpt dat. Je hebt nog niet eens notitie van m'n toilet genomen... Naar je zin?... Kijk eens...
(laat zich op eenigen afstand bekijken).

Leo:

Ja, heel goed.

Renée:

Vindt je deze peignoir niet beeldig, niet heel mooi? Jouw lievelingskleur... Weet je wel?

(vroolijk babbelend)
Mooi, hè. Wat zeg je van m'n surprise...? Expres voor jou laten maken, omdat jij zooveel van die kleur houdt.
(handklappend)
Wat ik daar 'n stil pleizier van heb gehad!... Heerlijke stof, hè?... Prachtig!... Ja, je hebt 'n bijzondere smaak... uitmuntend... Dat moet ik zeggen! En zie je wel, hoe ze valt?
(Doet achter zich om, naar haar rok kijkend, 'n paar stappen)
En hoe ze mij staat? Vind je er geen mooie lijn in? Prachtig, hè?...
(Als zij opkijkend bemerkt, dat Leo haar wat vreemd aanstaart):
Leo, wat scheelt er toch aan?
(Bezorgd)
Toe, zeg nu eens? Is er iets?

Leo:

Neen, heusch!

Renée:

Jawel, er is iets! Anders zou je niet zoo verstrooid zijn... Toe, mag ik 't niet weten? Heb ik 't gedaan?

Leo
(schudt het hoofd).
Renée:

Jawel, jawel, ik zie 't aan je... Hè toe, mannetje! Eerlijk, heb ik 't gedaan... Zeg 't nu maar.

Leo:

Als ik je nu toch verzeker...

Renée
(haar handen op zijn schouders leggend):

Ik geloof je niet. Toe wees nu heel oprecht... Er is iets wat je hindert. Heusch, ik heb veel liever, dat je ronduit spreekt. Kom er nu maar vooruit...

(verleidelijk)
Ik zie 't wel... je wil 't niet zeggen, om mij geen verdriet te doen. Dat is heel

[p. 262]

lief van je, héél lief... maar ik zou toch heel graag hebben dat je er voor uit kwam... hé... Toe nu

(zij streelt hem 't gezicht, na zich tegen hem aangevleid te hebben).

Leo
(op wiens stemming deze liefheid negatief, zonder dat hij dit laat merken, inwerkt, weert Renée zacht af):

Wat dring je nu aan... Ik zeg immers...

Renée
(pruilend opstaand):

Ik vind je niets lief zoo... Ik ben zeker dat er iets is... dat je irriteert of onaangenaam heeft getroffen.

Leo:

Renée...

Renée
(hem willend overwinnen):

Ja ‘Renée’... Al zet je nu nog zoo'n ongezellig gezicht... Ik weet absoluut, dat je ontstemd bent.

(plagend)
Ik begrijp 't wel... Die mijnheer van gisteravond zit je dwars!... En ik heb vandaag zeker m'n beaujour niet... Jou, vééleischende man... of... of... ha! ha! ha! Zeg 'ns eerlijk... heb je misschien van oom Jacques gedroomd? Die knappe man, dien je zoo graag mag zien met z'n bierbuikje en z'n kromme beentjes... Net 'n taxhondje... Ja ventje, nu kom ik er achter... 't Is mooi hoor!
(coquet)
Mij zie je maar zoo zoo! Zelfs m'n verrassing voor je
(doelt op haar peignoir)
intresseert je niet... Nu, eigenlijk is het niet prettig hoor! Ik had me dat heel anders voorgesteld...
(lokkend)
Ik heb me nog al zoo opgetooid voor je... Kijk 'ns, vindt je die bloemen in m'n haar niet leuk? Toe nu.... toe nu... je moet wat zeggen
(stampt ongeduldig op den vloer).

Leo
(nerveus):

Renée, Renée, wat ben je coquet!

Renée
(plots verlegen):

Coquet?...

(onthutst)
Hoe meen je, Leo?

Leo:

Niet doen...

Renée
(deemoedig):

't Is toch voor jou, dat ik...

Leo
(innerlijk strijdend, doch flauw glimlachend om haar niet te desillusioneeren):

Ja... natuurlijk...

Renée:

Waarom zeg je dat dan? Coquet... ik?

Renée
(als 'n bestraft kind):

Ik ben niet coquet... 't Is toch voor jou, dat ik... enkel voor jou... Je hebt zelf eens gezegd dat je mij zoo graag in... 'n peignoir van deze tint zou zien... Ik heb haar expres zoolang verborgen gehouden, om... nù!

[p. 263]
Leo
(gewild glimlachend):

Dat is werkelijk lief bedoeld van je...

Renée:

Nu dan...

Leo:

Maar ik ben nog niet gewoon aan jouw... zoo lief bedoelde coquetterie... Nu niet boos worden... maar als je 't niet al te zonderling vindt... mijn stemming is soms wat stug... voor die eigenaardige... lieve dingen,... die 'n jong vrouwtje, wanneer zij getrouwd is, zich nu eenmaal veroorloven mag. Begrijp je?

Renée
(getroffen):

Neen, niet goed, Leo... maar begrijpt jij, hoe... teleurstellend 't is... als je je man wil verrassen... en... en... hij haast geen notitie van je neemt, omdat hij niet in de stemming is 't intènse van je bedoeling te waardeeren... Als je eens wist hoeveel moeite ik gedaan heb om deze... deze peignoir te verbergen... Je wist niet eens, dat ik haar had... Niet?

(Leo schudt werktuigelijk het hoofd)
Nu dan? Mag je dan zoo ondeugend zijn, vent...
(Geeft hem lief bestraffend den arm.)
Je moest eens weten, stoute man, hoe vaak en
(teeder)
hoe innig ik daarbij aan jou moest denken... Bij 't uitzoeken van de stof... Bij 't passen... Altijd maakte het mij zoo blij, als ik eraan dacht, dat ik jou ermee plezier zou doen... Telkens en telkens als ik 'r paste en zag hoe mooi zij me kleurde en hoe keurig, coquet hé,... de stof viel... was ik echt gelukkig... omdat jij, lieve jongen, mij... éénmaal zóó wou zien... dat wilde je toch?... En ik 't zoo heerlijk vond... de gedachte, dat... àls ik ze droeg... ik jouw vrouwtje zou zijn... Jij zou ook zoo wezen in mijn plaats...

Leo:

Zeker...

Renée:

Herinner je maar, toen we samen die mooie das gekocht hebben, met die teer mauve tint... en weet je nog hoe je in je schik was, dat ik het met jouw keuze eens kon zijn... en hoe prettig jij 't vond, dat ik 't dadelijk opmerkte als jij me met iets moois verraste... coquette man...

Leo
(haar arm zacht uit de zijne nemend):

Zeker, zeker, maar dat is toch niet precies hetzelfde...

Renée:

Neen?

Leo:

't Mooie moet mooi blijven om het mooie zelf, maar 't moet niet uitsluitend dienen om te behagen alléén.

[p. 264]
Renée:

Te behagen alléén...

Leo:

Daar is iets in, wat me altijd treft... Vooral de wije waarop het vaak geëxposeerd wordt, omdat men eenmaal getrouwd is...

Renée
(schrikt):

Leo!

Leo:

Heusch, dat verscheurt soms iets van het fijne, teere waas, dat 'n huwelijk... het dus vrije leven tusschen man en vrouw, juist omdat ze vrijer tegenover elkaar staan, omgeven moet... Dàt, wat de illusie geweld aandoet... Voel je?

Renée
(staart hem aan).
Leo:

't Kwetst mij,... wanneer het ongekunsteld schoone in de vrouw plotseling plaats maakt voor 'n behaagzucht, die eer deprimeert... dan... gelukkig maakt...

Renée:

'n Behaagzucht die deprimeert?

Leo:

'k Houd van het idiëele in je... het idiëele, dat door geen enkele psychische of physieke gebeurtenis is te veranderen... en zeer zeker niet door het huwelijk!

Renée:

Hoe meen je?

Leo:

Als jong meisje is het immers dat onschuldige, dat ideale, dat je zoo'n aureool van zuiverheid en hoogheid geeft...

(Renée staat verslagen en bewegingloos hem aan te kijken)
... Waarom kan dit nu niet zoo blijven?

.. (Renée, verbijsterd, beziet hem verlegen, gaat dan zenuwachtig tusschen de correspondentie zoeken. Kort zwijgen.
Leo
(haar verlegenheid verkeerd begrijpend):

Ik meen 't goed, heusch!

(Renée, zich niet meer kunnende inhouden, gaat op den zakdoek bijtende, snel af).
Leo
(verrast haar naziende):

Renée!!

3e Tooneel.

Leo, daarna Ober.
(Leo schelt, gaat naar tafel, leest de correspondentie door, steekt dan 'n sigaret op. Ober op.)
Ober:

Mijnheer!

Leo:

Ober, breng mij de ochtendbladen even, wil je?

Ober:

Direct, mijnheer... Zal mijnheer hier ontbijten?....

Leo:

Wacht 'n oogenblikje...

(bij de portières)
Wil je boven blijven ontbijten, Renée?

[p. 265]
Renée
(gedempt):

Liever beneden, als je 't goed vindt.

Leo
(tot Ober):

Je hoort het...

Ober:

Goed mijnheer

(af).

4e Tooneel.

Leo alleen.
(Leo wil nu de slaapkamer binnengaan.)
Renée
(houdt de portières dicht):

Neen, neen... alsjeblieft niet, Leo... Ik kom dadelijk.

Leo:

Maar kindje.

Renée:

Ik kom.

Leo:

Wat is dat nu?

Renée:

Ik kom.

Leo:

Renée, Renée... wat ben je nu kinderachtig.

Renée:

Ik kom.

(Wat geïrriteerd blijft Leo 'n oogenblik in gedachten voor de portières staan, keert dan naar de schrijftafel terug, gaat in een boek zitten bladeren).

5e Tooneel.

Ober, Leo.
Ober
(klopt).
Leo:

Ja...

Ober
(op):

De ochtendbladen, mijnheer.

Leo:

Merci... leg maar op tafel.

Ober:

Alstublieft

(af).

(Leo bladert nerveus de couranten door, gaat dan, tegen het venster geleund, lezen).

6e Tooneel.

Renée, Leo.
(Renée, omgekleed in een eenvoudige robe - zonder bloemen - komt haast onhoorbaar terug, sluit nerveus-verlegen de portières).
Leo
(opkijkend):

Heb je je verkleed?

Renée
(wat verward zenuwachtig):

Ja... ja...

[p. 266]
Leo
(haar bestudeerend):

Zoo! Waarom?

Renée:

Ik... ik... zoo maar...

(met meer zekerheid)
Jij vond immers, dat...

Leo:

Hé! Waar ik op doelde, had niets met die peignoir te maken.

Renée:

Neen, daarmee misschien niet... maar dan toch wel met mij, (bitter) die er mee ‘coquetteerde’... Met jouw keuze!

Leo:

Renée!

Renée
(innig):

Denk jij dan, domme, domme man, dat ik me nu nog in die peignoir op m'n gemak zou gevoelen. 't Zou mij net zijn... of ik... ja... 't lijkt misschien wat overdreven... iets deed, wat niet comme il faut was...

(smartelijk scherp)
iets onaesthetisch...

Leo
(bestudeert haar, maar zoo, dat duidelijk blijkt, hoe zijne inzichten en gevoelens onveranderd blijven):

Ik dacht, dat je mij begrepen hadt... en niet, dat je gepiquéerd zoudt zijn. Maar 't is ook zoo moeilijk voor je dadelijk de gevoelens van iemand als ìk te doorgronden, vooral van iemand, die met zichzelf telkens in botsing komt.

Renée:

En mij onverdiend van coquetterie beschuldigde. Ik was mij daarvan niet bewust. Als ik misschien wat overmoedig was, dan deed ik dat voor jou. Ik wilde je verrassen en je eigen keuze zoo voordeelig mogelijk laten bewonderen. O, ik vond 't zoo heerlijk... en... nu...

Leo:

En nu?... Het is ook heel lief van je bedoeld, maar je begrijpt me niet. Dat komt omdat we nog op tweeërlei wijze denken. We hebben nog een andere aanvoeling der dingen. Dat is het wat ons nog wat vervreemdt. Dat is 't. Als je wist, hoe het mij treft, als... och neen, neen, laten we er nu niet verder over spreken.

(ontmoedigd)
Wij begrijpen elkaar nu toch niet.

Renée:

Leo, Leo, je maakt mij bang, als je zoo spreekt. Wees wat geduldig en toegevend voor mij. Ik ben nog maar 'n onwetend vrouwtje, die zoo graag bij jou steun zoekt.

Leo:

Zeker, zeker.

Renée:

Als je eens wist, hoe zalig het is, dat jíj, mijn man, mij beschermen kan... en wil.

Leo:

Maar dat wil ik toch...

[p. 267]
Renée:

Lieve, lieve jongen... laat mij niet alleen... Jij, jij moet mij met raad en daad bijstaan... jij moet mij helpen... altijd... Ja, jij!!!!... Weet je wel, dat je 'n heele taak op je genomen hebt, om mij te leiden? Ik wil zoo graag veel, heel veel van je leeren... 'n Klein beetje meer geduld en je kunt me zoo in-gelukkig maken... Ja!... Kom hier, neen, neen, nog meer naar voren... Daar

(kust hem, dwingt hem op den stoel plaats te nemen en gaat op zijn knie zitten).
Lieve jongen, mag jij je vrouwtje zoo doen schrikken
(vleiend)
Mag jij mij zoo angstig maken... Ja?... Mannie moet zoet zijn... Vrouwtje zal wel leeren. Maar 'n beetje geduld met domme vrouwtje... wil je?
(omhelst hem innig)
Toe, kus me eens... néén beter... zoo... Stoute man. Je mag me wel om vergeving vragen
(zich tegen hem aanvleiend)
Weet je wel, dat je me heel erg bedroefd gemaakt hebt? Mag mannie niet weer doen... Belooft hij me dat... Ja?

Leo
(nerveus, doch ingehouden):

Ja... zeker... Neen, neen, niet pruilen... 't Is waar, je hebt gelijk... 't Is niet goed vanmij, dat ik je zoo teleurstelde... 't Is niet goed... maar,... maar... ik kan nu eenmaal niet altijd zijn, zooals ik dat eigenlijk zelf zou willen. O... Renée... Je weet niet, hoe ik soms wordt geterroriseerd door een steeds in mij strijdend dualisme. Dat is 'n ware foltering... 'n Voorbeeld, als 't je niet hindert: Soms, tegelijk met de innige behoefte je teederheid te bewijzen, weerhoudt mij den drang daartoe, omdat de lichamelijke aanraking de innige bedoeling van die teederheid soms vulgariseert. 'n Eeuwigdurende tweestrijd... 'n conflict tusschen de lagere en de hoogere... hoe zal ik het noemen... gevoelsbegeerten, die bezig blijft mijn harmonie te verstoren, en...

Renée:

En die nu pas tot uiting komt?

(smartelijk)
Op onzen eersten huwelijksmorgen?...
(Renée staat geslagen.

Leo
(blijft haar aanzien, dan na 'n korte pauze):

Renée!

(wil haar omvatten).
Renée
(hevig):

Neen, neen... 't Is vreeselijk... vreeselijk...

(wanhopig)
Wat is er toch?... Ik begrijp 't. Dat is het! Ik begrijp 't... Je houdt niet genoeg van me. Leo. Maar wat heb ik je dan toch gedaan om mij zooveel pijn te doen.

[p. 268]
Leo
(zacht smeekend):

Renée, huil niet, wil je?...

Renée:

Is dat 't nu? Is dat 't nu?... Kun je dat verantwoorden? Je wist toch wat ik was. Een dwaas, dom schepseltje, hé? Zeg 't maar.

Leo:

Kindje... kindje...

Renée:

Je wist toch vooruit, hoe en wie ik was? Kan ik 't helpen, dat ik niet ben als jij? Mag jij me dat verwijten?... Mij daarmee gedurig kwellen?... Nu, na onzen eersten huwelijksdag? Ik kan er toch niets aan doen... Dat is toch mijn schuld niet... Toe, toe, mannie... geduld... geduld... Je zult ondervinden, dat ik mij zal inspannen om je heelemaal te begrijpen. Toe Leo... ik ben nu zoo alleen met jou. Ik wil immers leeren. Ik wil toch begrijpen. Als er iets was, wat ik niet begreep, heb ik 't toch ook altijd geprobeerd - zooveel mogelijk mijn best gedaan? Heb geduld met me. Ik word zoo bang! Ik voel me zoo alleen, als je me zoo dadelijk van je afstoot.

(Leo hoort haar met zelfverwijt aan)
O, jongen, jongen, als je eens wist. Ik heb mij den morgen, na mijn huwelijksdag, zoo heel anders voorgesteld. Zoo heerlijk. Zoo intens heerlijk. Niet zoo doen, Leo. Ik voel me tegenover jou zoo onbeholpen.
(harstochtelijk op hem toesnellend, omhelst ze hem)
Mannie, mannie, help mij. Ik zal heusch m'n best doen je te leeren kennen, je te begrijpen... Ik beloof het je...
(zij blijven eenige oogenblikken elkaar in de oogen zien)
Nu! Is 't nu goed? Toe, zul je wat toegevend voor me zijn?

Leo:

Klein, naïef vrouwtje... Toegevend zijn, natuurlijk. Ik weet wel, voor een klein vrouwtje, als jij, is het heel onaangenaam en lastig, iemand als ik naast je te hebben, als je nog niet tot het wezen van zijn gevoels-leven bent doorgedrongen. Maar je leed doen, je pijn doen, ligt ver buiten mijne bedoeling, hoor! Jou, als jonge vrouw, moet het toch helder worden wat voor een mensch de man is, met wien jij bent getrouwd.

(Renée ziet hem als wezenloos aan)
Denk je dat het mij geen verdriet, geen pijn doet, als ik zie, hoe jij in een doolhof van voor jou onbegrepen gevoelens naar een uitweg tast, maar 't móét, anders blijft elk van ons alleen, ieder met zijn eigen, onbegrepen, persoonlijkheid, direct in botsing met onze wederzijdsche gevoels-idealen.

Renée
(voor zich heen):

Idealen...

[p. 269]
Leo
(stilte):

Begrijp me goed, Renée. Door de absolute vrijheid, die ons sedert de laatste 24 uur is toegestaan, is de illusie tot een tastbaar bezit geworden en zoo openlijk, zoo onbedekt, dat wij niets meer voor elkaar behoeven te verbergen of te verzwijgen, ook omdat wij elkaar, vanaf dit moment, een zeker recht verschuldigd zijn - een recht, dat in zijn consequenties ons droombeeld 'n zoo direct bereikbaren vorm heeft gegeven... dat we 't maar hebben te begeeren om het te bezitten. En dat is het nu, m'n kind, dat de illusie kan schaden, als wij niet onze vrijheid tegenover elkaar tot 'n blijvende levens-fantasie maken.

Renée:

Nu?

Leo:

Ik meen de kunst, om onze wederzijdsche intiemere levens-vreugden alle oprechtheid te doen behouden, zonder dat de niet-zinnelijke ook maar iets van de bekoring verliezen, die al onze daden, dus ook de intieme, zoo noodig hebben!

Renée:

En?

Leo:

Er zijn maar twee mogelijkheden voor ons, gehuwden: of die schoonheids-cultus, of, bij afwezigheid daarvan, het fatum.

(in gedachten)
Versta wel, hoor, dat is geen aanklacht, die jou betreft.

Renée:

Alleen maar 'n klacht.

Leo:

Juist... een klacht alleen, die ik tegen jou uit, omdat ik gelukkig bemerk, dat jij begrijpt hoe ik enkel constateer met 't doel tegenover elkaar rechtvaardig te zijn.

(Renée ziet hem niet begrijpend aan).
Leo:

Zie 'ns hier, Renée. 't Is jou natuurlijk evenmin ontgaan, dat 't huwelijk, 't samenzijn, bedoel ik, iets,... hoe zal ik 't zeggen... dikwijls iets schendt...

(Renée schokt op)
Nee, nee... niet in directen zin, maar meer uit schoonheidsoogpunt, meen ik!... Dat 't man-en-vrouw-worden meestal... 't... 't ideaal aanrandt... ja ik bedoel... 't ideaal van de ondefinieerbaarste en subtielste bekoring, die engenlijk eindigt nietwaar bij elke lichamelijke aanraking...

Renée
(ziet hem steeds aan).
Lea
(dit verkeerd begrijpend):

Renée, we werken nu aan ons geluk...

Renée:

Ons geluk?

[p. 270]
Leo:

Straks wou ik je hetzelfde zeggen en het spijt me dat ik er niet toe kon komen dan door 't maken van futiele opmerkingen... die jou pijn moesten doen en... toch maar uitsluitend den banalen kant der kwestie raakten. En dat alleen uit vrees je te kwetsen.

Renée:

En om tot dat inzicht te komen, kwetste je me niet minder.

Leo:

Je hebt gelijk, maar als je wist, Renée, hoe hevig die schoonheids-drang op elke eigen daad van lichaam en geest reageert.

Renée:

Tot zelfs op onzen huwelijks-morgen.

Leo:

O lief, best kind, jij kent dien verfijnden vorm van grof egoïsme nog niet...

(korte pauze).

Renée:

Tot heden neen

(voor wie zich het onbegrepene openbaart).

Leo:

Dat gevoels-despotisme vervreemdt me van alles en iedereen. En ik kan mij niet verzetten... Telkens word ik teruggedrongen tot mijn eigen atmosfeer, 'n atmosfeer van zuiver gevoels-egoïsme. 't Belet elke verzoening met het dagelijksch menschengebeuren.

(zeer teeder)
Renée, als ik je straks gekwetst heb... door te spreken van... coquetterie... van je zoo lief bedoelde coquetterie... was dat, omdat m'n aangebeden ideaal, ideaal van het vrouwelijk-reine
(nerveus)
tot bezit geworden is, omdat dat ideaal... versta me goed... je bent 't nòg natuurlijk... omdat dat ideaal... mijn vrouw... geworden is, vrouw, die behaagt en charmeert als elk andere... en daardoor 't ideaal van de puurste bekoring, dat ik in je meisje-zijn zoo almachtig vereerde... en... en...
(staart haar van z'n eigen woorden geschrokken, verstard aan).

Renée:

En je al verloren wist... dezen morgen... nà ons huwelijk.

(Renée kreunt met smartelijke hevigheid).

Leo:

Verloren niet...

Renée
(voor zich uit):

Verloren niet...

Leo
(wil haar naderen, zij ontvlucht hem met afgrijzen, tot hij ontdaan staan blijft):

Je hebt mij toch góéd begrepen?

Renée
(na diepe stilte):

Nu heb ik begrepen...

Leo
(zacht):

Nu dan!...

Renée:

En niet alleen begrepen wat jij méént verloren

[p. 271]

te hebben, maar ook begrepen wat ik ter wille van m'n liefde voor jou zeker verloren heb... Dat heb ik nu begrepen: mijn schoonheids-ideaal...

Leo:

Dat is onschendbaar, Renée.

Renée:

Houd op. Jouw ‘aesthetica’ is de alles-eischende fantasie van een altijd naar bevrediging-zoekenden decadent.

Leo:

Van 'n mensch...

Renée:

'n Man, die zijn vrouw, in zijn ontaard egoïsme, den morgen na haar huwelijk, weer als meisje wil weten. Denk jij dan, dat ik het gevoel niet ken, dat steeds hoogere schoonheidsbehoeften schept, naarmate ik van iemand houd?

Leo:

Gelukkig, eindelijk begrijpen we elkaar.

Renée
(niet begrijpend):

Leo, Leo, je weet niet wat je hebt aangericht.

Leo:

Ik dacht niet, dat je me nu nog zou misverstaan.

Renée:

Ik versta je, zooals je verstaan moet worden. Nu wordt het mij klaar wat jij ‘aesthetica’, ‘schoonheidsbesef’ noemt... Koesteren van eigen egoïstische zelfgenoegzaamheid, 't coquetteeren met een schoonheidsmanie, omdat jij gewoon bent in je dubbelhartig egoïsme, naast de vrouw van vleesch en bloed, een andere voor je fantasie te cultiveeren.... Dat komt, omdat jij zonder eenig zelfbedwang van jongsaf aan op het leven bent losgelaten. En nu verberg je achter een schoonheids-vernisje de waarheid, dat je... verzwakt, vermoeid als je bent, je geen levende vrouw meer kunt verdragen, maar 'n wezen, dat, wanneer jij dat verkiest, vrouw en ilusie, of tegelijk of afzonderlijk kan zijn.

Leo
(droomerig):

Zoo moet 't, Renée!

Renée
(hem bij den arm vattend):

Weet jij wat vrouwelijke aesthetica is? Ken jij ‘de schaamte’. Als je nog niet geheel de slaaf bent van een schoonheids-willekeur die je belet me hierin te begrijpen... als je nog niet decadent genoeg bent om jou geëxalteerde opvatting van wat rein en waarachtig is te wijzigen, zou je met meer ‘aestetisch’ begrip tegenover 'n... vrouw... staan, die jij, ten koste van zooveel echte pijnen, geweld aandeed. Jij,

(opgejaagd)
die de onmenschelijke wreedheid hebt, na dat geweld, haar te verwijten zijn vergrijp niet ongedaan te kunnen maken... voor

[p. 272]

zoolang hij aan die sensatie behoefte heeft. Komt het 'n oogenblik in je op, hoe onaesthetisch die grofheid voor my is...? Begrijp jij hoe ik lijd onder het onschoone dáárvan? En weet jij, hoe jij dat hebt opgewekt, jij, die mijn blijdschap om jou te behagen minachtend ‘coquetterie’ noemt! ‘Coquetterie’, nu ik na ons huwelijk pas vrij, los van veroordeelen en zelfbedwang... mezelf durf te zijn... eindelijk mezelf, om geheel voor jou te widen wezen! Coquetterie!? Heb jij niet evengoed behaagziek en coquet voor me gestaan!... Ja, ja zeker... maar jouw coquetterie voor mij blijkt niet anders te zijn geweest dan een middel om nog eens ‘de charme’ van de... zooveelste verovering te ondergaan... de emotie van den veroveraar,

(honend)
een ‘nieuwe schoonheids-emotie’.
(Pauze. Onbewust neemt zij voorwerpen van tafel en schrijfbureau ter hand, legt ze weer neer, gaat ten leste door het venster staren. Korte stilte.)
't Is met schaamte, dat ik ervan spreek, maar ik moet... Hoe heb jij je mijn ‘aesthetische’ verlangens dan wel ingedacht, toen... jij... als man... mij... 't Lijkt mij nu bedrog...

Leo:

Bedrog! -

Renée:

... zèlf-bedrog dan, toen jíj mijn illusies... Begreep jij dan iets van mijn schaamte, van 't onaesthetische van ons vertrek gedurende het diner.... Heb jij ook maar even nagevoeld hoe, ontdaan van alle schoonheid, dat voor mij was... om angstig met jou te gaan in die vreemde kamer... daar... Hoe onaesthetisch mijn illusies door jou geweld werden aangedaan... naakt als ik mij voelde onder mijn bruidskleed?

(woest smartelijk)
Hoe onaesthetisch 't voor mij is, daaraan herinnerd te worden, ik, die zoo blij was... dat dat alles voorbij is.

Leo
(naar hoar toe willende gaan, zacht):

Hoe banaal, Renée.

Renée:

Niet van mij houdt je... je hebt 't zelf gezegd, niet van mij, maar van jouw ideaal, waartoe ik als vrouw jouw verbeelding inspireerde...

Leo
(zacht):

Kom tot jezelf, Renée.

Renée:

Nu eerst ben ik tot mijzelf gekomen. Ik heb het gevoel, dat jij mij bedrogen hebt en jezelf bovendien... Jij hebt zoo weinig begrip van werkelijk schoonheids-bewustzijn

[p. 273]

... dat je mij niet eens dit débacle besparen kon...

Leo:

Débacle? Débacle?... Voor jou 'n débacle, die nu misschien pas begrijpt...

Renée
(bitter):

... wat schoonheid is... wat absolute schoonheid is...

Leo:

Beoordeel ons samenzijn niet verkeerd. Ik verwacht, dat nu tusschen ons...

Renée:

Alles in 't reine zal komen?

(ernstig)
Domme, domme man. Je hebt mij mijn reinheid te schànde gemaakt.

(Met ingehouden smart, dock beslist, na korte pauze):
Leo:

'n Schande is het zooiets te zeggen, Renée!

Renée
(wanhopig dock besloten):

Voor mijn liefdesgevoel heb je mij een schaamte-gevoel in de plaats gegeven. Jij hebt me voor mijzelf doen schamen... en ons... samenzijn... daardoor onmogelijk gemaakt. Jou schoonheids-honger heeft het schoonste tusschen ons bezoedeld.

(gaat naar de deur (slaapkamer).

Leo:

Luister, Renée!

Renée:

Wat wil je nu nog?

Leo:

Wat ik wil?

Renée gaat in de slaapkamer.

(Leo blijft voor zich uitstaren, steekt nerveus een sigaret op):
Ellendig! Te veel vrouw nog en te weinig begrip.

Keert met hoed en mantel over den arm terug.
Er wordt geklopt.

7e Tooneel.

Ober, de overigen.
Leo
(bij de deur):

Ja!

Ober:

Ontbijt is gereed.

Leo
(werktuigelijk):

Dank je, we zouden juist...

Ober laat beiden passeeren. Renée vlug af. Leo volgt.
DOEK.

johan schmidt