[p. 310]

Bezuinigingen op het gymnasiaal en middelbaar onderwijs

Er moet bezuinigd worden op de uitgaven der overheid. Er is reeds bezuinigd, ook op het V.H. en M.O. Behalve de gewone salariskortingen, die ook andere ambtenaren hebben ondergaan is het werk der leeraren, althans van de docenten aan groote scholen, sterk vermeerderd. Vroeger was het maximum aantal leerlingen, dat in een klasseafdeeling geplaatst mocht worden 24. Thans is dit voor de laagste 3 op de H.B.S., voor de laagste 4 op het gymnasium gebracht op 30; voor de beide hoogste klassen op 26. Vroeger was het maximum aantal lesuren 24; thans kunnen aan een leeraar 30 lesuren worden opgedragen. Beide maatregelen vormen een aanzienlijke verzwaring van de taak van den leeraar. Maar daarmede houdt het niet op. De nood der schatkist dwingt er toe zelfs het getal van 30 leerlingen niet meer te handhaven en klassen te formeeren van 32 of misschien meer leerlingen.

Het is duidelijk, dat deze vermeerdering der klassebezetting alleen de leeraren treft (en ook de leerlingen) der groote scholen. De docenten en de leerlingen der kleine scholen, met gemiddeld geen 15 leerlingen per klasse hebben zich in den regel van deze bezuinigingsmaatregel niets aan te trekken. De bezuiniging door werkvermeerdering wordt gedragen door hen, die reeds het zwaarst belast zijn.

Zouden er geen rationeeler, doeltreffender en billijker versoberingen in te voeren zijn? Maatregelen, die niet zoo aan de oppervlakte blijven, maar ons in menig opzicht onoordeelkundig ingericht en weelderig uitgegroeid systeem van V.H. en M.O. vereenvoudigen, inkrimpen en terugbrengen tot redelijke omvang en rationeeler inrichting op verschillende onderdeelen van dat onderwijs?

[p. 311]

Zulke maatregelen zouden m.i. te verdeelen zijn in twee rubrieken:

A.Direct te nemen maatregelen.
B.Maatregelen, die na eenige jaren versobering zullen opleveren.

 

A. Direct te nemen maatregelen zijn te vinden:

1o.bij de examens tot het verkrijgen van een acte van bekwaamheid tot het geven van M.O.
2o.bij de commissies der gecommitteerden of deskundigen bij de eindexamens der Gymnasia en H.B.S.S.
3o.in de salarisregeling der leeraren.

 

1o. De acte-examens.

De verslagen dier examencommissies leeren voor sommige vakken, dat zij voor het M.O. totaal overbodig werk doen. Het meest treffende voorbeeld is de commissie voor de examens in Staathuishoudkunde en Staatsinrichting. ‘Ieder jaar worden 9 professoren benoemd om ± 130 candidaten te examineeren. Het gemiddeld aantal der geslaagden is ± 48 per jaar. Hebben de H.B.S.S. zooveel nieuwe leerkrachten noodig?

Aan alle lycea en H.B.S.S. zijn ongeveer 140 leeraren in genoemde vakken werkzaam. Van hen zijn 75 Mr. Dr. of Drs. De acte-examens zijn dus bestemd om de overige 65 aan te vullen. Als wij aannemen, dat een leeraar ± 20 jaar in dienst blijft, dan zijn er per jaar noodig ongeveer 3. Neem er voor Indië en de reserve nog 3 bij, dan worden het 6. Om die 6 uit te kiezen worden ieder jaar 9 professoren eenige weken uit hun werk gehaald. Daarvoor betaalt de staat wekenlang reis- en verblijfkosten en vacatiegelden.

Hierbij zij erop gewezen, dat in Nederland 6 faculteiten der Rechtsgeleerdheid zijn, instituten o.a. voor het verleenen van het recht om onderwijs te geven in staatsinrichting en staatshuishoudkunde. En ieder weet, dat er een overvloed van Mrs. in de Rechten is.

Deze examens hebben eigenlijk met ons M.O. bijna niets meer te maken. De Commissie voor Staatsinrichting 1927 meldt den Minister van Onderwijs: “De overgroote meerder-

[p. 312]

heid der candidaten doet dit examen niet om daaraan een bevoegdheid te ontleenen tot het geven van onderwijs, doch ter wille van een aanspraak op een hooger salaris” (in een of andere administratieve betrekking)’950. De commissie voor Geschiedenis kwam in 1925 tot de verzuchting: ‘Stroodorschen is nooit een aantrekkelijke bezigheid’. In 1928 sprak dezelfde commissie als haar oordeel uit, ‘dat, de goede candidaten niet te nagesproken, op deze wijze en langs dezen weg het zeer bezwaarlijk is werkelijk goed onderlegde leerkrachten te kweeken’.951

Voor verschillende vakken is in den laatsten tijd een overvloed van gegadigden naar een leeraarsbetrekking b.v. voor wiskunde, nat. hist., fransch, geschiedenis. Voor de wiskunde zouden hoogstwaarschijnlijk de acte-examens geschorst kunnen worden, waar de Universiteiten en de Technische Hoogeschool meer dan voldoende candidaten voor het leeraarsambt afleveren. Hetzelfde geldt vermoedelijk voor geschiedenis en misschien voor andere vakken. Ik moet wel spreken van ‘vermoedelijk’ en ‘waarschijnlijk’. Uit de verslagen der akte-commissies en de inlichtingen der Inspecteurs bij het V.H. en M.O. tezamen zou zekerheid te krijgen zijn. De laatste echter staan mij niet ten dienste, maar wel het op bezuiniging zinnende Departement van Onderwijs.

 

2o. Gecommitteerden en deskundigen.

Voor het bijwonen van de examens der Gymnasia en H.B.S.S. worden ieder jaar ongeveer 300 gecommitteerden en deskundigen benoemd, die 3 weken reis- en verblijfkosten en vacatiegelden genieten. Het is een dure en omslachtige wijze van controleeren der eindexamens, die bovendien niet afdoende kan zijn en door de veelheid der personen geen opbouwend werk kan doen.

Duur en eenigszins te gewichtig is zoo'n commissie, wanneer 3 professoren 3 dagen in een landstadje vertoeven om 3 of 4 candidaten te behandelen, of wanneer 5 ‘deskundigen’ eenige dagen bezig zijn om 6 of 7 leerlingen van een H.B.S. te helpen

[p. 313]

onderzoeken. Niet afdoende is zoo'n commissie, vooral bij de H.B.S.S., omdat onmogelijk voor alle vakken werkelijk deskundigen te vinden zijn en de deskundigheid bij velen wel wat te wenschen moet overlaten. Niet opbouwend kan het instituut werken, omdat het aantal te groot is, en daardoor niet voldoende belangstelling, noch kennis van zaken verwacht kan worden tot het houden van vruchtbare besprekingen om richtlijnen bij volgende examens vast te stellen.

Bij een redelijk aantal scholen (zie beneden) en een beter voorbereid, homogeen leerarencorps zou er niets tegen zijn de eindexamens minder omslachtig en met minder kosten te doen plaats hebben.952

Evenwel ook direct zou het eenvoudiger kunnen worden ingericht. Het aantal gecommitteerden en deskundigen zou tot op ¼ of ⅕ kunnen worden teruggebracht indien

1o.niet ieder jaar, iedere school bezocht werd;
2o.niet naar iedere school een volledige commissie van 3, 4 of 5 leden werd afgevaardigd. Volledig is zoo'n commissie toch nooit, aangezien voor alle vakken geen deskundigen te vinden zijn.

Ongeveer 20 gecommitteerden voor de Gymnasia en 30 voor

[p. 314]

de H.B.S.S. zouden op een in het voorjaar belegde vergadering in overleg kunnen treden met de Inspecteurs om uit te maken, welke scholen bezocht zouden worden en welke niet; en voor welke vakken in het bijzonder naar de bezochte scholen één, twee of desnoods drie deskundigen zouden worden gezonden. Deze afgevaardigden zouden dan natuurlijk ook inzage mogen hebben van en oordeel over het schriftelijk werk der candidaten in andere vakken en het mondeling examen bijwonen. Zelfs bij het tegenwoordige systeem zou b.v. aan kleine gymnasia één gecommitteerde oud-letterator en één gecommitteerde voor de exacte vakken voldoende zijn. Immers beide afgevaardigden mogen als ontwikkelde mannen in staat geacht worden over de moderne talen, het nederlandsch en de geschiedenis evengoed te kunnen oordeelen, als een modern litterator of historicus.

Voor kleine H.B.S.S. geldt zeker hetzelfde.

Voor de gymnasia zou een voorafgaand schriftelijk examen voor het nederlandsch, de oude talen, de moderne talen en de wiskunde, met daaraan eventueel verbonden vrijstellingen den duur van het examen kunnen bekorten.

Het spreekt van zelf, dat bij het verminderen van het toezicht ieder examinator bij het beoordeelen van het schriftelijk werk en bij het mondeling examen moet worden geassisteerd door minstens één collega.

Voor menige school, die een goede naam heeft, is eenjaarlijksche contrôle niet noodig. Ik herinner mij de woorden van een geconmitteerde oud-litterator: ‘Er zijn scholen, waar gecommitteerden overbodig zijn’. Maar zelfs voor zulke scholen zal het goed zijn, als er zoo nu en dan een gecommitteerde verschijnt. Overigens zal het geschonken vertrouwen het verantwoordelijkheidsgevoel der leeraren verhoogen. Van het kleinere aantal gecommitteerden of deskundigen, die dan een vast college vormen, van inspecteurs, oud-rectoren en -directeuren of -leeraren en professoren zou ook meer invloed en opbouwend werk verwacht kunnen worden dan nu van het groote aantal uitgaat. Na iedere tournée zouden de 20 of 30 kunnen vergaderen; hun bevindingen bespreken en vastleggen en zoo door ervaringen en vergelijking betere normen krijgen voor de eischen aan de eindexamens te stellen. Deze

[p. 315]

besprekingen zouden de leiddraad moeten zijn voor de vaststelling van het plan de campagne van het volgende jaar. Nu maakt het den indruk of de afgevaardigden alleen trachten te waken tegen fraude, niet om eenige invloed, op leiding bij of aanwijzing aangaande het onderwijs te geven. Een groot deel der heeren en dames zou daartoe ook wegens ‘ondeskundigheid’ ten eenenmale ongeschikt zijn. Een kleine, maar werkelijk deskundige en belangstellende commissie zou voor het onderwijs en het peil der scholen veel meer opbouwend werk kunnen doen.

 

3o. De salarisregeling.

De leeraren in Nederland worden per lesuur betaald.953 Voor de eerste 10 lesuren bedraagt het salaris naar het aantal dienstjaren f 150-f 300; voor de tweede 10 lesuren f 100-f 200; voor de derde 10 lesuren f 50-f 100.

De kleine betrekkingen zijn dus de relatief best bezoldigde. Deze betrekkingen zijn dikwijls bijbetrekkingen van accountants voor boekhouden; van juristen voor staatsinrichting en staathuishoudkunde; van predikanten en priesters voor hebreeuwsch en godsdienstonderwijs. Er zou voor het onderwijs geen belang geschaad worden, indien ook die uren betaald werden met een uurloon dat overeenkomt met het gemiddelde, dat een leeraar met een volledige betrekking (25 uren) per uur verdient: f 110-f 220. - Er zijn echter ook kleine betrekkingen, die geen bijbetrekkingen zijn. Die betrekkingen moeten natuurlijk anders beoordeeld worden. -

 

B. Maatregelen, die binnen eenige jaren bezuinigingen kunnen opleveren.

1o.Geleidelijke opheffing van een aantal kleine scholen.
2o.Verandering in de opleiding der leeraren.
3o.Beperking van het onderwijs in het aantal vakken en aantal uren voor sommige vakken.

1o. Het groote aantal scholen kan verminderd worden. Het zou zeker wenschelijk zijn eens na te gaan, welke scholen bij

[p. 316]

de tegenwoordige verkeersmiddelen zouden kunnen worden opgeheven. Als voorbeelden voor een onderzoek tot eventueele opheffing of onthouding van subsidie kunnen de volgende gegevens dienen.

De steden Kampen en Zwolle liggen 16 à 17 minuten sporens van elkaar. Volgens het Jaarboekje v.h. Genootschap en de Algem. Ver. v. Leer. b.h.M.O. bestaan in die steden de volgende scholen:

Kampen.  
Een gereformeerd Gymnasium met 56 leerl. (3 vr.)
Een Stedel. Lyceum (9 klassen) met 89 leerl. (19 vr.)
 
Zwolle.  
Een Stedel. Gymn. met 131 leerl. (54 vr.)
Een Christel. Lyceum met 164 leerl. (32 vr.)
Een Rijks H.B.S. met 180 leerl. (33 vr.)

Zaandam ligt ± 20 minuten sporens van Purmerend; Purmerend ligt ± 30 minuten sporens van Hoorn; Hoorn ± 40 minuten van Enkhuizen.

In Zaandam is één Gem. Lyceum met 240 leerl. (77 vr.)
In Purmerend is één Rijks H.B.S. met 78 leerl. (28 vr.)
In Hoorn is één Rijks H.B.S. met 151 leerl. (49 vr.)
In Enkhuizen is één Rijks H.B.S. (7 kl.) met 78 leerl. (33 vr.)

Men vraagt zich af of de scholen te Purmerend en Enkhuizen zoo niet overbodig, dan toch niet bepaald noodzakelijke zijn.

In Meppel is één R.H.B.S. met 157 leerl. in 7 kl. (62 vr.)
In Steenwijk is één R.H.B.S. met 75 leerl. in 7 kl. (30 vr.)
In Heerenveen is één R.H.B.S. met 141 leerl. in 7 kl. (29 vr.)

Steenwijk ligt 14 minuten sporens van Meppel en 40 minuten van Heerenveen.954

Wel zijn de leerlingen van Steenwijk, Purmerend en Enkhuizen niet allen uit die stadjes afkomstig en zou voor eenigen het bezoeken van de scholen te Zaandam, Hoorn, Meppel of Heerenveen meer tijd en onkosten meebrengen. Evenwel zou

[p. 317]

zonder de gelegenheid, die er nu eenmaal is, een aantal leerlingen nooit aan het bezoeken der school gedacht hebben en bij afwezigheid de school ook niet missen. De maatschappij zal er geen schade van ondervinden, indien de zoodanigen geen einddiploma verwerven. En zeker zal het de maatschappij niet schaden, indien leerlingen, die na 2, 3 of 4 jaren de middelbare school of het gymnasium moeten verlaten, zich dadelijk gewend hadden tot het M.U.L.O.

Toen jaren geleden de vele en gemakkelijke verkeersmiddelen niet bestonden, hoe veel jongelui waren er toen niet, die dagelijks één uur of meer wandelden om hun Gymnasium of H.B.S. te bereiken? Hoe velen ook, die na een flinke wandeling een trein te pakken kregen, of in later tijd één uur of langer fietsten om het begeerde onderricht te krijgen. Nu zijn er nog, die dagelijks van verre komen, maar met minder inspanning dan vroeger. In Groningen komen leerlingen uit Kollum (Friesland), die dagelijks per autobus vervoerd worden, of per autobus en trein. Zij bereiken Groningen in één uur.

De boven aangewezen scholen zijn slechts voorbeelden. Er zijn zonder twijfel nog een aantal inrichtingen, bijzondere en openbare, die bij de tegenwoordige onrustbarende onderwijskosten in verband met de moderne verkeersmiddelen, zoo al niet als overbodig, dan toch als luxe beschouwd kunnen worden.

Aan welke voorwaarden zal dan moeten worden voldaan, opdat een school worde gesticht, in stand gehouden of gesubsidieerd?

M.i. dient hierbij gelet te worden op de volgende voorwaarden:

1o.De ligging moet zoodanig zijn, dat geen andere soortgelijke school met eenig modern voertuig in redelijke tijd (1-1½ uur) te bereiken is.
2o.De school moet een behoorlijk aantal leerlingen hebben. Wat is een behoorlijk aantal? Nu bij de klassesplitsing van 31 of meer leerlingen op groote scholen geen klassen bestaan kleiner dan 15 à 16 leerlingen, dient het aantal leerlingen eener school minstens te zijn x (= het aantal klasseafdeelingen) × 16. Dus voor een gymnasium minstens 96; voor een H.B.S. met 5 klassen, die niet alleen Voorber. Hooger, maar ook Algemeen Vormend Middelbaar Onderwijs geeft en dus uit

[p. 318]

haar aard meer leerlingen trekt b.v. 120, enz. voor H.B.S A en B en Lycea. Een volledig Lyceum met H.B.S. A en B en Gymnasium afdeeling, dus met minstens 11 klassen zou dan een leerlingenaantal moeten hebben van minstens 196.
3o.Het gemiddeld aantal geslaagden voor het eindexamen in een zeker aantal jaren moet b.v. voor iedere afdeeling (Gymn. en H.B.S.) minstens 10 bedragen.

Het aantal leerlingen alleen is als norm niet voldoende. Het is te verleidelijk vele leerlingen toe te laten en van de eene naar de andere klasse te bevorderen. Gezien in het licht van tegenwoordige toestanden lijken deze voorwaarden rigoureus. Maar wij zijn ook gewend aan overdaad. Voor eenige jaren ontmoette ik in Luxemburg een collega, leeraar aan de Realschule in de hoofdstad. Hij vroeg naar onderwijstoestanden in Nederland o.a. naar de grootte der scholen. Toen ik hem geantwoord had, dat die varieerde tusschen scholen met 300 à 400 leerlingen en scholen met minder dan 60; tusschen scholen met ± 60 eindexaminandi en scholen met 4 à 5 of soms minder, riep hij in hoogste verbazing uit: ‘Ist das aber ein verschwenderischer Luxus’!

Relatief zijn de kleine scholen natuurlijk de duurste.

Volgens het Verslag v.h. Voorber. Hooger en Middelbaar Onderwijs van 1927/28955 bedroegen de kosten per leerling van

de R.H.B.S. te Groningen met 207 leerlingen f 445
de R.H.B.S. te Assen met 129 leerlingen f 551
de R.H.B.S. te Steenwijk met 72 leerlingen f 719
de R.H.B.S. te Purmerend met 55 leerlingen f 751
de R.H.B.S. te Enkhuizen met 55 leerlingen f 868

Voor eenige gymnasia zijn de cijfers nog merkwaardiger:

Stedel. Gymn. te Groningen met 195 leerlingen f 477
Stedel. Gymn. te Leeuwarden met 90 leerlingen f 641
Stedel. Gymn. te Sneek met 59 leerlingen f 857
Stedel. Gymn. te Winschoten met 55 leerlingen f 914
Stedel. Gymn. te Gorkum met 53 leerlingen f 1038
Stedel. Gymn. te Maastricht met 48 leerlingen f 1420

[p. 319]

2o. De opleiding der leeraren.

Onder A 1o werd er op gewezen, dat bij de overvloed van leeraren in sommige vakken eenige examen-commissies voor de acte-examens werk verrichten, dat geen zin heeft voor het V.H. en M.O. De opleiding der leeraren is in Nederland chaotisch, achterlijk en duurder dan noodig is. ‘Wel geen ambtenarencorps in Nederland vertoont een in ontwikkeling en opleiding zoo gedifferentieerd gezelschap als dat der leeraren: doctoren en doctorandi; abiturienten van H.B.S. 5 j.c. of gymnasium, oud onderwijzers, mannen en vrouwen zonder bepaalde vooropleiding, maar allen voorzien van één of meer acten middelbaar onderwijs; ingenieurs, officieren en onbevoegden’.956 Het ontstaan van die toestand is te verklaren uit de achterlijkheid onzer Universiteiten in 1863. Hij vindt zijn bestendiging in de samenkoppeling van V.H. en M.O. Indien er duidelijk onderscheid gemaakt was tusschen doel en inrichting van V.H. en M.O., zou er ook meer eenheid gebracht hebben kunnen worden in de opleiding der leeraren voor de verschillende schooltypen. Voor de scholen van V.H.O (Gymn. en H.B.S. 5 j.e.) opleidend voor Universitaire studie en hoogere ambten, een academisch gevormd leerarencorps - voor het Middelbaar Onderwijs (de overige scholen) leeraren die een minder wetenschappelijke, maar meer op de praktijk gerichte studie zouden volbracht hebben. Aan allen zou echter de eisch gesteld moeten worden, dat hun vooropleiding moest zijn één van Voorber. Hooger Onderw. of een daarmee werkelijk ongeveer gelijk te stellen ontwikkeling. - Een dergelijke eisch zou ook bij de tegenwoordige toestand der acten examens het aantal candidaten behoorlijk verminderen en evenzoo het percentage der niet geslaagden. Hetgeen een bezuiniging zou zijn.

Bij een meer op de Maatschappij gerichte inrichting onzer universiteiten zou het zeer waarschijnlijk mogelijk zijn, ook de opleiding der leeraren voor de middelbare scholen aan de universiteit te verbinden in den geest van Prof. Kruyts brochure: ‘Hooge school en Maatschappij’ en van zijn lezing

[p. 320]

in het voorjaar 1932 in Groningen gehouden. Als zoo voor de opleiding van alle leeraren gebruik werd gemaakt van de universiteiten, ook voor de af te leggen examens, zouden met het akten-instituut ook de tijd en geld kostende examen-commissies kunnen verdwijnen.

Eén bezwaar, n.l. de vrees, dat het wetenschappelijk peil van het onderwijs aan de universiteit zou dalen, heeft prof. Kruyt bij het debat naar aanleiding van de bovengenoemde lezing weerlegd met de woorden tot een debater: ‘Ook het elementaire kan wetenschappelijk gedoceerd worden’.

In 1863 werd door Thorbecke vastgehouden aan den eisch van veelzijdige wetenschappelijke ontwikkelingen niet alleen voor de acad. gevormde leeraren, maar ook voor de bezitters van een middelbare acte, om onderwijs te geven aan een H.B.S. 5 j.c. Voor de exacte vakken kwam het examen A ongeveer overeen met een toenmalig candidaatsexamen; het examen B met een doctoraal. Nederl. Gesch. Aardrijksk. vormden één akte; evenzoo staatsinrichting en staathuishoudkunde; en ook Boekhouden, Handelswetenschappen enz. Door samenvoeging van meerdere wetenschappen in één akte wilde Thorbecke voorkomen, ‘dat de docent een uitsluitende of eenzijdige opvatting zou hebben der wetenschappen tot welker mededeeling hij werd geroepen’.957

Zestig jaren later bij de toelichting tot het Acad. Statuut van 1922 wordt om praktische redenen hetzelfde verlangd. ‘De praktijk van het Onderwijs eischt, dat de onderscheiden bevoegdheden niet al te zeer zijn verdeeld, opdat er keus zij van leeraren, die zoo noodig voor meer dan één vak krachtens hun bevoegdheid kunnen optreden. De doctorandus moet een bevoegdheid krijgen, welke voor het onderwijs praktisch nut heeft’.

Of dit beginsel, sedert Thorbecke geëischt, bij de Litt. faculteiten al volkomen tot uitvoering is gekomen? Ik weet het niet.

Bij de akten-studie is het dat zeker niet.

En toch zou van de doorvoering ervan het leerarencorps geen schade ondervinden, noch het onderwijs. Bovendien zou

[p. 321]

er een bron van bezuiniging in liggen. Immers zouden daardoor een aantal kleine betrekkingen vervallen. En die kleine betrekkingen zijn voor de overheid duurder dan de volledige.

 

3o. Beperking der programma's en daardoor van het aantal te geven lesuren.

In Duitschland heeft de regeering in 1931 om tot vermindering van uitgaven te komen voor verschillende vakken het aantal lesuren verminderd. Waarschijnlijk wel tot eenige schade van het te geven onderwijs. In Nederland zou zoo iets misschien ook mogelijk zijn, zonder schade aan het onderwijs te doen.

Er gaan in de laatste tijd stemmen op voor beperking in het onderwijs, zoowel wat betreft de te doceeren vakken als de te doceeren stof voor menig vak. Het ideaal der ‘Algemeene ontwikkeling’ van het midden der 19de eeuw heeft zijn tijd gehad. De veelheid der vakken op de H.B.S. en in mindere mate die op het Gymnasium, wordt door velen niet meer gewaardeerd. Zou het geen aanbeveling verdienen de leerstof te verminderen inplaats van het onderwijs slechter te maken door overmatig groote klassen te formeeren en overmatig veel lesuren aan iedere leeraar op te dragen?

Kunnen op de H.B.S. als instituut van V.H.O. en Algem. Vormend M.O. Staatsinrichting, Staathuishoudkunde en Boekhouden niet vervallen? En evenzoo de Geschiedenis der Letterkunde van de moderne talen?

Wat een a.s. staatsburger van de inrichting van de Nederl. Staat heeft te weten, kan hem in een paar uren door de geschiedenisleeraar worden bijgebracht. Is oeconomie niet meer een vak voor het universitair dan voor het H.B.S. onderwijs? En behoort het boekhouden niet thuis op een handelsschool of -cursus?

Op het Gymnasium zijn 8 uren Latijn per week, de mythologie inbegrepen, in de eerste klasse rijkelijk veel. Het beetje mythologie, dat een leerling paraat behoeft te hebben, zonder woordenboekje, is in eenige uren bij te brengen. Een vak meer dan één uur per dag te beoefenen lijkt wel wat overdreven.

Eenige leeraren in de Oude Talen hebben mij verzekerd, dat de 9 uren Latijn in VI A wel met eenige uren verminderd

[p. 322]

zouden kunnen worden. Een chemicus meende, dat twee uren chemie inplaats van drie voor de A leerlingen voldoende zouden zijn. Waarom is toch in klasse IV een uur Aardrijkskunde ingevoerd voor Capita selecta en de aardrijkskunde van het Middellandsche Zeegebied? Het is heel aardig als er tijd en geld in overvloed is. Maar het is niet noodig. -

Velen willen de wiskunde voor de A leerlingen na klasse IV doen vervallen. Niet weinigen zijn er, die het Grieksch voor de B leerlingen zouden willen opheffen.

Het overladen B programma zal vroeg of laat veranderd moeten worden. Men kan het Grieksch voor de B leerlingen schrappen als ingrijpendste maatregel. Men kan ook minder ingrijpend de Oude Geschiedenis voor de B leerlingen in klasse IV opheffen.

De Geschiedenis heeft op het Gymnasium voor de A leerlingen, het caput uit de Cultuurgeschiedenis der Oudheid meegerekend, 19 uren. Deze uren zouden voor de A leerlingen terug te brengen zijn op 17. De uren voor de B leerlingen zouden van 17 op 15 zijn terug te brengen, indien door prijsgeving van de Oude Geschiedenis voor hen in klasse V de Geschiedenis afliep. Het tegenwoordige Geschiedenisprogramma zou dan eenigszins herzien moeten worden.

Deze beperkingen van vakken en van leerstof kunnen ook een bron van bezuiniging zijn; en een bron van meer vrijheid voor de jeugd.

 

Groningen

J. Aalbers

950Dr. J. Aalbers, Het voorbereidend hooger en middelbaar onderwijs (Wetsontwerp-Waszink). Gids Nov. 1929. p. 212 vlg.
951Aangeh. art. p. 214.
952Veel eenvoudiger en bijna zonder kosten geschiedt het in Duitschland, althans in Saksen. De rector vormt met de leeraren der hoogste klasse de examencommissie. De regeering benoemt een ‘Prüfungskommissar’. Dit is òf de rector zelf, die dan optreedt als vertegenwoordiger der regeering, òf een ambtenaar van het Ministerie (der sogenannte Dezernent für die betr. Schulgattung), òf een hoogleeraar, òf een oudrector. Komt de ‘kommissar’ van buiten dan krijgt hij reis- en verblijfkosten.
De correctie van het schriftelijk werk is in handen van de leeraar, die het werk heeft opgesteld; daarna wordt het nog beoordeeld door een collega van hetzelfde vak. Al het schriftelijk werk ligt ter inzage en beoordeeling voor de geheele commissie, die het recht heeft opmerkingen te maken. In de praktijk is het oordeel van den commissaris van groot gewicht.
Het mondelinge examen heeft plaats onder praesidium van de commissaris voor de geheele commissie, de rector is altijd aanwezig.
Leerlingen, die op grond van hun schriftelijk werk tot het mondeling examen worden toegelaten en wier rapporten goed zijn, kunnen in het geheel niet of zeer kort ondervraagd worden. De commissaris heeft het recht vragen te stellen; van welk recht gebruik gemaakt wordt.
Deze wijze van examineeren kost geen geld, toont een groot vertrouwen in de leeraren; de ‘commissaris’ moet een man zijn van groote ontwikkeling, deskundigheid en tact. (Volgens mededeelingen van Oberstudien direktor Prof. Dr. Fritz Friedrich in Leipzig).
953Het is hier de plaats niet op die zonderlinge, beleedigende, en van onkunde bij de ontwerpers getuigende regeling in te gaan.
954De getallen zijn die van de cursus 1932/33.
955De cijfers kunnen in een later verslag wel wat varieeren, maar de verhoudingen zullen niet veel verschillen.
956Gids van 1923, Febr.: Dr. J. Aalders ‘Opleiding en bevoegdheden der leeraren in Nederland’, p. 298.
957Zie uitvoeriger Gids. Febr. 1923 p. 294 vlg.