[p. 1220]
Geestelijke
Zijn leven is gebed en mis geworden.
In 't duister van de kerk schrikt hij nog
zelden
terug tot achter deze vrome orde.
't Verleden rinkelt soms in altaarschellen.
God is verneveld tot een log geheel
van plichten en 't verzaken van die plichten;
tot overvloed van heiligen-gezichten:
nog steeds te weinig en al lang te veel.
Er is een honger die zichzelf niet kent.
Een moeheid die tevredenheid voorwendt.
Soms denkt hij aan het leven na dit leven
als aan een ziekte die nooit zal genezen.
Hij heeft zijn handen naar het crucifix
geheven.
Maar Jezus aan het kruis kan niet zo eenzaam
wezen.
Adriaan Morriën