[p. 181]

Kwatrijnen

 
Lyriek wordt epiek onder één beding:
 
noem namen: weg valt de betoovering;
 
men spot: ‘Hij weent...’ - en alle vingers wijzen;
 
zoo spotlacht Gij, die weet, dat ik U bezing.
 
Tusschen Uw ‘hier-zijn’ en Uw ‘weder-komen’
 
lig ik, dorstende, gebonden, tusschen stroomen,
 
waarvan ik droomde, dat ik drinkend was,
 
en toch alleen het ruischen heb vernomen.

J. van Hattum