[p. 1048]
[Weer is een zomer heengegaan]
Weer is een zomer heengegaan,
Zijn glans betrok, zijn groen werd oud,
Doch van zijn kracht de boomen staan
Bezwaard met vruchten rood en goud.
Waarom heb ik geen vrucht bewaard,
Bleef niets mij van den zomergloed?
Te langzaam is de gang der aard
Voor de onrust van het jagend bloed.
Te dicht nabij ligt de natuur
Voor wie zijn zoetst bezit versmaadt
Om een in droom doorhuiverd uur
En, wat hij vindt, weer achterlaat.
En elk bezitten is vervuld
Van stervenspijn en stervenslust;
O hart, een ademtocht geduld,
Dan is de laatste vlam gebluscht.
H.W.J.M. Keuls