[p. 821]
Idylle
Markies Leferrandol de Peyrandou,
een krasse baas, ondanks zijn zestig jaren
nog fiksch ter jacht, wenscht met Margot te
paren
en schrijft vol vuur aan haar zijn
billets-doux.
's Nachts komt hij op zijn ros gezwind tot haar
gevaren,
waar ze'op het stroo slaapt naast haar
lievelingskoe
en reikt haar in den stal zijn verzen toe
met zooveel drift, dat dra zij hem een kind zal
baren.
De min heeft uit en wijkt voor 't koel
bezinnen.
‘De droesem van de liefde is toch wrang en
zuur,’
peinst de markies en gaat een zang beginnen
met slanke veder, op papier zoo puur
als zijn verstild gemoed en treedt de abbé dan
binnen,
dan plengt die tranen bij zóó edel
dichtervuur.
C.L. Sciarone