[p. 765]
Rondeel
Geen vrucht, hoe glanzend aan haar tak,
Kan 't geeslen van de buien weren
Die in den herfst ten buit begeeren
Wat voordien aan haar greep ontbrak.
Geen vlaag, die in den nacht opstak,
Zal de geheime gloed bezweren
Der vruchten, glanzend aan den tak,
Die alle buien wreed bezeeren.
Zoo geen vermeetle hand verbrak
Des harten ongeschonden zegel,
Waarmee 't zich hecht aan eigen regel -
Eén spaart zijn onweerstaanbre knak
Geen vrucht, hoe eenzaam aan haar tak.
D.A.M. Binnendijk