[p. 593]
Kampong in Soerabaia
Een fluit zweeft uit den waringin,
Den nacht bezwerend, die als slangen
Gespikkeld opstijgt. Starend in
't Halfduister zijn wij plots gevangen
Door 'n dwaallicht dat de laan uitbuigt
En schommelt boven etenswaren.
De modder die ons binnenzuigt
Klinkt naar moeras en koortsgevaren.
Voor ieder huis sluit zich een lamp
In - 't Lichaam op dien lagen muur
Ligt doodstil, als in boetekramp. -
Vijf vrouwen hurken om het vuur. -
Eén nadert, zeer gedwee, en met
De vingers fijn van ritueel...
Wanneer ons reeds 't prinsesje streelt
Komt een Chinees: ‘Alles bezet!’
Wat tropisch eenzaam leek is bij
De gratie van dit geel vernuft
De standplaats van een worgend wuft
Verborgen nachtleven, en wij
Betalen voor het voorpostspel
Eén gulden, - minder klant dan gast, -
En gaan dan naar de poppenkast,
Die, zéer Chineesch, een moord vertelt.
S. Vestdijk