[p. 466]

Panopticum

Het ontmoedigende stokpaard

Cassarate, 4 Juni '32. - Ik moest hier St. Mawr lezen, in een Tauchnitz-editie, gekocht onder de arkaden. Een sleutel tot Lawrence, heeft men dit boek genoemd; ik begreep dat het zoiets moest zijn toen ik op de manchette las dat het ging om een hengst, a stallion. Het is jammer dat ik het niet kende toen ik mijn stuk over Lady Chatterley's Lover schreef; het had mij enige opmerkingen aan de hand gedaan, die in volkomen harmonie waren geweest met de rest, bij dit seksuele onderwerp. St. Mawr, dat, in een andere sfeer gehouden, misschien suggestief zou zijn geweest, dreigend en mysties, is in deze realistiese toon een prachtargument geworden voor de stelling dat sommige stokpaardjes (c'est le cas de le dire) zelfs een groot schrijver belachelik kunnen maken. De ‘lonely dog’ Mellors, die hier vervangen wordt door een eenzame hengst, en Connie Chatterley die hier Lou Witt heet, maar zich tot konklusie in geheelonthouding moet terugtrekken, eigenlik uitsluitend omdat Lawrence de moed miste tot deze laatste konsekwentie: haar de rol te geven van Pasiphaë - het is niet alleen een droevig verhaal, een beetje bête en een beetje irritant, een beetje kinderachtig en een beetje overdone, het zou, met al die Freudiaanse onderbewustzijnskomplexen en die dialoog à la Werner of Heimburg, bepaald oninteressant zijn, als het tenslotte niet viel onder een andere kwalifikatie, onder het goed-Hollandse woord ‘krankjorem’. Noch Lou Witt, noch haar hysteriese moeder, is waard dat de wereld om haar draait, en zoiets toch is ongeveer de bedoeling van Lawrence. Evenals Connie Chatterley, vertegenwoordigen deze twee wezens de Vrouw, en zie waar de ellende begint, wanneer de onbevredigende man niet volmaakt verminkt wordt, als in het geval Clifford: de man hier, die het tegen de hengst St. Mawr moet afleggen, Rico Carrington, blijft in menig opzicht het belangwekkendste personage van deze bezetting. Hij wordt overigens nog behoorlik door het paard gemolesteerd; hij heeft dan ook ietwat uitpuilende blauwe ogen en is eigenlik te knap en te goedgekleed, maar ondanks deze ernstige fouten blijft het misschien wat voorbarig om te besluiten tot zijn volkomen minderwaardigheid, wanneer deze voornamelik moet blijken uit het feit dat hij geen bizonder ruiter is. Vandaar ook, binnen de logika van dit boek, een verpletterend overwicht van twee grooms, Phoenix en Lewis, die mèt de hengst het Mellors-element vertegenwoordigen, en waarvan de twede dan ook door de hysteriese mama ten huwelik wordt gevraagd. De hysteriese mama heeft n.l. hààr invloed gekonstateerd op intellektuele aanbidders: she could make Mind kiss her hand. En als zij over de Dood komt na te denken, waarbij men immers vanzelf op het idee ‘God’ komt, dan had zij ook over die God zo

[p. 467]

haar deetjes gekregen: she felt that she could make Him kiss her hand. Met dergelijke argumenten, en op de goedkope manier die in dit boek regel is, zou men nog menige andere fabel kunnen bewijzen: ook de superioriteit van de mier op de olifant is lang niet genoeg aanvaard. St. Mawr doet denken aan het kriptiese poëem, waarin Marsman tot de Madonna zegt: Gij slaapt met ons - als paarden in uw armen... Maar het poëem doet dromen, en deze roman argumenteert.

 

E.d.P.

Vooroordeel tegen Schweitzer

Tegen Albert Schweitzer, organist, theoloog en arts, heb ik een vooroordeel; deels vanwege deze drieëenheid der functies, die voor mij het beeld van een chimaera oproept (de chimaera was volgens de Ouden in het midden een geit, maar daarvan niet, nu de wet op de smadelijke godslastering is aangenomen en men weer voorzichtig over de theologen moet spreken), maar meer nog vanwege de ‘stampvolle kerken’, waarin volgens de dagbladen deze chimaera beurtelings spreekt en musiceert. Ik zou echter onmiddellijk bereid zijn, dit vooroordeel op te geven en in te ruilen voor een objectieve rechtzetting van Anthonie Donker, die zeker groote bewondering voor den man van Lambarene zal koesteren; ik twijfel er trouwens geen moment aan, of Schweitzer is één van de voortreffelijkste menschen, die tegenwoordig leven, en zijn monomanie voor Lambarene spruit voort uit een nobel gemoed. Maar nu lees ik in de redactioneele aanteekeningen van De Gids van Juni het volgende:

Voor hen, die zich mogen afvragen, waarom juist daar, daar tusschen die negers van Lambarene, is het goed hem te hooren in zijn orgelspel, in zijn lezingen over levensopvatting en philosophie (wat is dat voor vernuftige onderscheiding? M.t.B.), in zijn voordrachten over zijn medisch werk. Want dan besterft de vraag op de lippen: waarom doet hij dit alles? Omdat men bij hem in alles de kracht van de roeping voelt, omdat hem de opperste leiding gegeven is, die den ‘waarom’-vragers ontbreekt, omdat hij zich een instrument voelt, dat dienend naar eigen aard al levende zich geeft en al gevend verslijt.

Dit is nu wel heel mooi gezegd; maar weet de schrijver wel, dat de eerste de beste grootmoordenaar, die morgen aan den dag de gansche Gids-redactie om zeep helpt, zich met dit edele Gids-citaat smetteloos wit kan wasschen? Want waarom deed hij dit alles? Wel, de kracht van de roeping dreef hem; toen prof. Huizinga, bedreigd met een parabellum, ‘waarom’ kreet, was hij in het ongelijk, want de opperste leiding richtte dit parabellum; de moordenaar voelde zich immers een instrument, dat dienend naar eigen aard al levende zich gaf; en straks zal hij, vanwege al dat geven, in de cel gauw genoeg verslijten ook... M.a.w. als zoo dikwijls heeft schrijven hier weer eens gediend, om niets te zeggen. En ik, die onverbeterlijk tot

[p. 468]

de ‘waarom’-vragers blijf behooren, zal mij blijven afvragen, waarom Albert Schweitzer juist naar Lambarene ging en opnieuw naar Lambarene ging en niet naar Turkestan of de Minahassa, en waarom de Duinoord-kerk zoo stampvol is, als Schweitzer er spreekt en zoo leeg als ds. Pieterse, die geen negers op zijn repertoire heeft, er het woord voert, en waarom den Gids-redacteur vragen op de lippen besterven, die het leven der menschen voor mij juist interessant maken, en waarom de vele, vele Matuschka's, die zich eens instrument gevoeld hebben, tot de misdadigers worden gerekend, terwijl geen Gids-redactie de ‘opperste leiding’ als excuus voor hen aanvoert. Dit ‘waarom’ moge in de Duinoord-kerk profaan klinken, deze unzeitgemässe Betrachtung moge zelfs den bewonderaars van Schweitzer als godslastering in de ooren krijschen, ik kan het niet helpen, dat ik mij ook door het nobelste Lambarene mijn ‘waarom’ niet wil laten afnemen.

 

M.t.B.

‘O! mamaatjen is zo goed!
Alles wil zij geven,
Als haar kindertjes maar zoet
En te vrede leven.’

Deze regelen stammen uit den tijd, toen de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde werd opgericht en bevestigd bij Octrooi der HH. Staten van Holland en West-Friesland, en zij besluiten, gelijk men weet, den Welkomstgroet van onzen grooten dichter Van Alphen. Der eikenhouten traditie getrouw, bekroont de Maatschappij daarom jaarlijks een werk (dit jaar voor het eerst zelfs drie werken), waaruit blijkt, dat de auteur prettig leesbaar is gaan schrijven, zonder taal- of stijlfouten te maken. Het is natuurlijk geen absoluut bezwaar, als het geprezen werk ook nog andere qualiteiten bezit, maar de punten voor taal, stijl, vlijt en gedrag geven den doorslag, omdat de Maatschappij in de eerste plaats jongelingen wil opvoeden tot voorzichtigheid en deugd en hen begeert af te houden van die spontaneïteit, ‘waarop door andere jonge schrijvers in ons land weder veel te roekeloos en te uitsluitend vertrouwd wordt.’

In dit licht bezien wij dan ook de bekroningen van 1932 en wij wenschen Mamaatjen geluk met haar drielingen. Mogen dezen nu terdege beseffen, dat Mamaatjen's goedheid impliceert, dat zij ook verder zoet en te vrede leven, niet meer spontaan zijn en roekeloos, en vooral rekening houden met de belangen der leesbibliotheken. IJver, plichtsbetrachting, netheid en een 10 voor schoonschrijven: daarnaar zullen Johan, Theun en Siegfried nu moeten streven om hun prijs waardig te zijn! Aller oogen zijn nu op jullie gericht, jongens, het is nu geen grapje meer! De jeugd heeft afgedaan voor jullie, er moet nu aangepakt worden, want Mamaatjen wil rente van haar geld, denkt daaraan wel! Komedianten trokken voorbij; thans zijn jullie: mannen van aanzien!

 

M.t.B.