[p. 83]

J.W. de Boer:
Het plan-Young
De opening der Haagsche conferentie op 6-VIII-'29

6-VIII-'29. Vanmorgen om half tien vlogen wij door Den Haag met een Franschman die telkens omkeek, en een Yoego-slaaf met zeere voeten. ‘Merkwaardig dorp,’ roemde de een; ‘een blonde nettenboetster!’ hijgde de ander. ‘Zij kijkt somber, uw blondine,’ enzoovoort: de heeren bedoelden, dat de lucht bedekt was.

In het gedrang, om bijtijds op het Binnenhof te zijn, raakten beiden achter: ach ja, al dat omkijken, en die zeere Balkan-voeten... Vlaggen, elke taal in Babel vlagt, brutaal toilet heeft Babel gemaakt... Wat glimt daar bruiner dan een gepoetste kastanje?: een heele bak vol kastanjes?: het zijn de deinende paardenachtersten: het Binnenhof wordt afgezet. ‘Ik moet er door!’ ‘Coupe file?!’ ‘Hier!’ ‘Passez.’ De Ridderzaal: een open termietenhoop; wat daar al niet dooreen-woelt en wriemelt wenteltrappen-op en af, op volle overloopjes en kromme tochtholen. Maar rustig en onverschillig de oude dikke zelfvoldane steen; het gezeefde licht knippert nergens met de oogen. Mannen en vrouwen, sommigen met iets mensch-achtigs, struikelen over en door elkaar. Cellen, loketten, kantoortjes, plakkaten, trossen kabels, elk gat wordt opgestopt en puilt: en wat 'n lawaai!..., de pers der wereld rabbelt zich de schorre tongen los. Hollywood, waar men zich voor de hekken der studio's verdringt, om broodloos weg te drijven. Een beurs, met een paniek op het dak... Goddank!, een kijkgat, lucht, adem, teugendiepe lucht: en onder ons het Binnenhof, geruimd.

Den doolhof uit: Franschen nemen een ribbestoot niet kwalijk, twee Engelschen geven er een terug... ‘loopen doe-je met je ellebogen!’..., .... ‘nietwaar,’ snauwt een Pan-Europeaan, ‘zóó!’, en hij grijpt de jaspanden van een reusachtigen Duitscher beet, en laat zich mee-sleuren in diens zog, een breede trap omhoog.

De Eerste Kamer.

Met z'n vijven zien ze op den Vijver uit, de ramen die van den grond tot aan het gewelf reiken. Met z'n vijven laten ze alles door wat het Vijverwater aan loome schitteringen in breede veeren laat uit-rillen. Rond is de zoldering van oud goud, en daarover vegen telkens de weerkaatsingen van het lichtende water vluchtig heen. Goud-omvat: een tiental schilderingen, zooals onze vaderen ze beminden, toen de gouden eeuw met en uit goud werd opgebouwd. Beneden: in een ellips, als een reuzen-Paaschei, de Plan-Youngtafel met 'r veertig geleeuwde stoelen, armleuning naast armleuning. Een huisvrouw moet die veertig smettelooze schrijfmappen en die schrijfgerei-stellen hebben ‘gedekt’. Welk rein geweten durft aan zoo'n tafel te gaan zitten, dadelijk als de tribunes doorbuigen?... Teekenaresjes (buitenlandsch goed), fotografen, filmartillerie: wat al niet rukt aan en stelt zich op, ja graaft zich in, en schiet zich in. Op een

[p. 84]

drietreedsche waaihouten staantribune worden de Hollandsche journalisten samengeperst.

Om kwart voor elf verdringen zich daar een paar honderd vragende, klagende, inlichtende, en lachende pers-menschen; plaats is er hoogstens voor tachtig. Beneden: secretarissen buigen binnen, halve en heele deskundigen, tolken komen uit den grond op en kwaken: wie draait er een Babelsche plaat van hen?...

Een oude waarzegster met een sluw lachje schuifelt binnen: Briand. Op de tribune slaat een landsman van hem een fotograaf neer: met twee rake petsen, zoo raak dat de nationaliteit van den fotograaf verloren gaat in een overal geldig gekerm.

Stresemann: paffig, bleek, iemand die er last van heeft dat-ie een Duitscher is. Loucheur neemt met een kleermakersgebaar Briand onder den arm, en beiden begrijnzen iets met Beelaerts. Ah, daar zijn de Grieken: handjes, handjes; de Polen, de Italianen (politieke miliciens zonder instructeur), Engelschen (anders dan anders, niet ivory-tipped meer),.... ah, en daar is Chéron, die met zijn on-Fransch machtige lichaam een paar Japanners uiteendrukt...: waar mogen die gestoven zijn? Hymans, mager, grijs en onnatuurlijk...: afgekeurd wegens een te smalle borst,... een smalle vlijm van een man: hij zit naast de Duitschers die met z'n vieren een blok boos vleesch zijn...: 10 jaar na Versailles wordt de oorlog voor de 32-ste maal verloren...

Jaspar, een politicus uit de Barbizonsche school; tenminste - zijn haardos is artistiek. Venizelos werpt hem een kushandje toe. Lief. Opa naar opa. Toch is de Kretenzer nerveus, en z'n sikje moet dit ontgelden; Hollandsche professoren zitten zoo weleens bij een promotie die hen niet interesseert. Links van hem een leege stoel: voor Politis?, rechts van hem de Polen,... hij moet de hand boven de oogen houden om iets van Briand waar te nemen, en van dat nieuwe gevaar dat men Snowden noemt... en dat als een booze vogel in z'n veeren duikt, daar aan het donkere einde van de tafel.

Zaleski, van het circus Zaleski, beschouwt welgevallig zichzelf. Wirth ergert zich aan de schavot-stijve dikke lijvigheid zijner medegedelegeerden Hilferding, Stresemann en Curtius, dat hij zich opzettelijk gaat bewegen: hij teekent poppetjes op de smettelooze map. Meer het helpt niet; achter hem slikken Schacht en Schubert nog een extra-stok in: verontrustend norsch zien de Young-Teutonen voor zich uit in het niet der zestig aanstaande ondraaglijk-zware betalingsjaren. Nerveus hipt op den voorrand van zijn stoel mister Adatsji heen en weer, een aapje. Een zeer bijzonder aapje. De drukte en het geroezemoes in de stikvolle zaal spoelen hem bijna weg, Japannertje.

- Klop, zegt de hamer van Beelaerts. Met een koele stem vraagt hij ‘aandacht voor de fotografen en filmoperateurs,’ die hij ‘onze vrienden’ noemt. Jaja: het gros der persfotografen - kent u ze? - zijn wel de vrienden der diplomaten en politici!

- Boem!, het doffe schot van het Blitzlicht.

- Zurre, zurre, zurre, klik-klik-klak: de toestellen werken, en de veertig

[p. 85]

groote mannen poseeren slecht; Dino Grandi en Mosconi blijven met hun rug naar de lenzen zitten; Stresemann zet uit verlegenheid een uilenbril op, die nog dateert van vóór de vermageringskuur.

- Klop; Beelaerts hamert inrukken voor ‘onze vrienden de lenzerikken’. En als zij de tribunes afgewerkt zijn - een hing er zelfs boven in de gordijnkoorden -, staat Beelaerts op, om de Haagsche Conferentie te openen. Wat kan hij anders dan een formulaire speech opzeggen?, - over een uur is hij hier immers geen baas meer, en nu slechts chef de réception... ‘Koningin, Regeering, eer, gastvrij Den Haag, men moet zich niet ontveinzen, dit en dat, technische organisatie, Nederland geen belang bij deze conferentie, onpartijdige gastvrouwe, welkom, welkom, en een goede geest.’ Als hij over meer gebaren beschikte zou hij meer applaus krijgen, want de Romaansche en Slavische temperamenten houden niet van zulk een reserve... Tolken-gedoe in snerpend Engelsch. Briand zegt dank. Niet op stoot. Al te gemakkelijk gebraikt hij de woorden ‘hulde, schoon, sympathieke atmosfeer, vredelievend aspect van Den Haag.’ Hij wil ergens anders heen. Ook de vrede weet van ‘afvuren’. Ineens wendt hij zijn batterij op de benauwde stelling der Boches: ‘Niet waar?, we hebben geleerd, dat oorlog-voeren een boos werk is!’ Pang, die voltreffer zat. Dien was hij kwijt! Nog wat aardigs voor Beelaerts en Holland, en een Zondagschool-algemeenheid voor den Youngkalender (‘vrede geldt niet voor één volk, verscheiden volken, of vele volken, maar is een recht van allen’), en hij int een hartelijk applaus, en bemoedigende lachjes. Van de Duitschers niet, en van Snowden niet.

Tolkengedoe (doodend!; maar een Esperanto-conferentie zou nog doodelijker verlammen).

Stresemann. Stem stelt teleur. Benauwd. Woorden-haksel. Maar na enkele tellen ziet hij de pers, en stelt zich in postuur, handen in de zakken. ‘Doppelte Kraftbrühe’: de internationale rechtsgedachte.

Snowden heft eindelijk zijn spinne-kopje op, en begint te luisteren. Venizelos houdt een hand aan de ooren; Adatsji schuift scheef vooruit, bijna van z'n stoel af.

Te luide wordt de leelijke stem: ‘tijden zus, tijden zoo; spot, gebukt-gaan, fouten, boeien-slaken.’ De Belgen zitten met hun oogen te turen tot binnen Stresemann's tanden: daar komt het: ‘gelijkgerechtigheid!!!’ (Gleichberechtikunkh), ‘Recht, vlug en menschelijk!’

Hierna valt een doodsche stilte.

Niemand klapt in de handen. Een wonderlijk moment van verlegenheid. Men ziet elkander aan en men verstrakt. De meesten trekken een gezicht van ‘ik versta geen Duitsch; ik wacht op een tolk’. En de man die het officieele verslag moet maken, maakt van deze naargeestige seconden gebruik om neer te pennen: ‘Op deze gloedvolle rede volgde een warm applaus’.

Gemoedelijk begon een tolk de Duitsche woorden te ver-Franschen; alle accenten te verzachten. De Engelsche tolk. Op de tribune zakt iemand omlaag, omdat hij vier anderen niet langer kan torsen. Men voelt ineens weer de hitte en de onmenschelijke volte...

[p. 86]

- La séance est levée. Vergissing van Beelaerts; hij heeft teveel op Briand aan zijn rechterzijde gelet, en merkt niet, dat Snowden is opgestaan aan zijn linkerzijde. En hij ziet ook niet, dat een paar vrouwen-oogen van achter uit de kooi der tallooze delegatiedienaren Snowden iets hebben toe-gevlamd. De opschudding verstomt en Snowden spreekt: een klokje met een veer-slag. Over de tafel heen worden briefjes gewisseld ‘wat zegt-ie?’ Chéron onrustig, Jaspar en Hymans luisteren hoofd-aan-hoofd; bij de Duitschers buigt zich Curtius diep naar voren met beide handen aan de ooren. Bij de ramen verheft zich Zaleski, de circusdirecteur die een nieuwen August laat proefwerken. De Italianen vouwen hun gekleede jassen stijf dicht.

En wat zegt Snowden anders dan ‘beterschap met Poincaré, beterschap met Hermann Müller, en Holland gelukgewenscht dat het part noch deel heeft aan deze conferentie!’?

De vrouwen-oogen achter in de zaal seinen: ‘genoeg!, raak geweest!’, en Snowden de Yorkshire-man gaat zitten. In Yorkshire anders leeren de kinderen om de porridge uit den pot te schrappen tot de bodem schoon is. (Die neiging zou later zich openbaren!)

Briand en Stresemann bedanken voor het lesje in wellevendheid, en dan is alles voorbij. Lucht alsjeblieft!, en zee!, en wind!, en zwemmen tot je geen land meer ziet!

In de wandelgangen bestormt men de vensters om in het Binnenhof neer te zien: honderden auto's staan te ronken, en een wagen van de Movietone Company snort met zijn snuit tot in den uitgang van de Eerste Kamer, om ze allemaal te vangen en te verschalken, de ‘groote mannen’ die den wereldoorlog zullen ‘liquideeren’... Zie, daar strompelt Snowden nader, op twee stokken steunend,... Briand dekt zijn ooren af ‘wat 'n lawaai’, Stresemann krijgt een driekantig briefje van zijn lijfarts: ‘u hebt u overspannen. Strenger dieet dan ooit. Uw lever!!!’...