[p. 26]
J.W.F. Werumeus Buning:
Aan Dr. Willem Royaards bij zijn beeltenis als Gijsbrecht van Aemstel
ALS Gijsbrecht zelf die 't schild tot 't uiterst uur hanteert
En voerde 't zwaard voor God, tot Gabriël het keerde,
En streed zijn harden strijd, totdat de strijd hem leerde,
Dat er geen strijden baat, waar God het anders keert,
Zoo heeft hij 't klein geweld der kleinen gebraveerd,
En om het groote doel al 't andere veracht,
En in des levens gloed het leven niet geacht,
En slechts een licht gezien, waar vuur hem heeft verteerd.
Royaards, die Aemstel's schild, versplinterd en verhouwen,
Zoo hoog gehangen hebt, voor het uw hand ontviel,
Men zag in Nederland het licht dat er op viel
En in dat eigen licht blijft uwe naam behouen,
Een strijder stoer en stug, een sterk, weerbarstig man,
Gijsbrecht in vleesch en bloed; wees eeuwig Gijsbrecht dan.
[p. 27]
J.W.F. Werumeus Buning:
Het vaste licht
EEN kring van engelen kwam zingen
Boven het woest en schitterend licht,
Hun wiekslag en hun zachte zingen
Bande de woede van dat licht,
De glans die in hun oogen brandde
Verwon de onrust van dat licht,
Hun spel en 't spel van hunne handen
Beval en temde 't vliegend licht.
De snelle engelen wier muziek
Het vliegend licht deed staan en beven
En aarzelen onder hunne wiek
Hebben hun stemmen nog verheven
En allen glans gewekt die sliep;
Al 't licht lag aan hun voeten samen.
Toen was het dat zij afscheid namen
En ieder d'eigen sterren riep.
Zoo scheidden zij op hunne wegen
En maakte elk zijn plaats bekend;
Het duizelige firmament
Nog ademloos van die gezangen
Zag zich in zijn gesternten hangen
Als een volmaakte harmonie
En ging zich fonkelend bewegen,
Nog bevend van die melodie.
De engelen in elkanders oogen
Zagen dat nieuw heelal bewogen,
Een oogenblik, een blik van God,
De sterren vonden hunne wegen
Terwijl die kracht hen nog deed beven.
De hemel vond zijn wet geschreven.
Tot aan het einde van het leven
Beweegt het licht naar dit gebod.