[p. 22]

Willem ten Berge:

Het visioen in de maan

 
IK zie de schoone, ik zie de blonde maan
 
boven het rijzig bosch ten zuivren hemel staan,
 
ik zie de klaarte van haar licht gezicht
 
weerspiegeld in het donker water,
 
dat aan mijn voeten diep en rustig ligt;
 
zoo diep en rustig als mijn eigen bloed,
 
dat luistert naar het rijzen en het dalen
 
van den vervoerden zang der nachtegalen.
 
Ik weet niet meer vanwaar ik ben gekomen,
 
ik lig, gesneuveld, onder hooge boomen
 
en blindt mijn oogen in het vochtig mos,
 
en zie rondom een ander, hemelsch bosch,
 
een andre maan schiet uit een krans van licht,
 
waarin verschijnt een engelschoon en lieflijk aangezicht
 
en nachtegalen slaan weer de zuivre wijs
 
van 't schoonste lied uit 't oude Paradijs.
[p. 23]

Willem ten Berge:
De oliejas van sint Martijn

 
DE rook van mijn pijp waait u it het raam,
 
de rook van mijn pijp waait naar de regen,
 
Sint Martijn wees den dichter genegen,
 
Sint Martijn geef den dichter een oliejas,
 
een oliejas aan het meisje dat zijn verzen las,
 
dat droomde dat 'k een Maltezer Ridder was.
 
Of hebt gij maar één oliejas, goede Martijn,
 
dan zal 'k met dat meisje die oliejas deelen,
 
één arm in een mouw, in de ander een vrouw,
 
wie zou in zoo'n oliejas zich vervelen?
 
O de regen kan mij niet schelen,
 
regen klets maar op mijn oliejas,
 
ik wou dat er eeuwig zoo'n regen was,
 
en één oliejas om samen te deelen,
 
ik wou dat 'k een Maltezer Ridder was...
 
(waar is het handje dat ik zou streelen?)
 
De rook van mijn pijp waait uit het raam,
 
de rook van mijn pijp waait naar de regen,
 
ik bid om een meisje en een oliejas,
 
ik wou dat 'k een Maltezer Ridder was,
 
Sint Martijn wees den dichter genegen.