[p. 713]

Hoofdstuk 37
In het teken van Mars en Schorpioen

Le Roselier-en-Plérin

Du Perron had weinig oog voor het Europese natuurschoon. Hij zag zichzelf in de eerste plaats als iemand die de menselijke natuur wilde leren kennen. Zonder te offeren aan modieuze psychologische theorieën was hij bij uitstek gericht op de mens in al zijn tegenstrijdigheden. Evenals zijn grote voorbeeld Stendhal wilde hij het menselijk hart leren kennen, met name ook zijn eigen raadselachtige hart. Hij kon slecht tegen de eenzaamheid, maar elk talent voor collectieve ‘gezelligheid’ ontbrak hem. Dit wil niet zeggen dat hij niet vlot kon communiceren. Als hij op dreef was, maakte hij indruk door zijn verbale souplesse. Hij had twee soorten vrienden: zijn Indische jeugdvrienden, die het oude vertrouwde Indië vertegenwoordigden, en zijn ‘intellectuele’ vrienden, aan wie hij hogere eisen stelde. Zijn grote epistolaire drift stelde hem in staat om met de laatsten een intensief contact te onderhouden en tegelijkertijd zijn eigen waarden te formuleren. In de correspondentie werd alles uitgespit.

Sinds hij Bep had leren kennen, was Du Perrons sociale leven drastisch gewijzigd. Zíj was degene die zijn bestaan vulde, bijna met uitsluiting van al het andere. Bep zelf was ook niet erg sociabel, maar zij had enkele goede vriendinnen en was gesteld op een nauw contact met haar naaste familieleden, gering in aantal als zij waren: haar vader, haar broer Bob, oom David, tante Da en de neefjes Simons. Zij koesterde de relatie met haar vader. Met Menno ter Braak had zij oudere vriendschapsbanden dan Eddy en met Henny Marsman had zij een kortstondige romance gehad, maar nu waren beiden in de eerste plaats Eddy's vrienden. Jany Roland Holst was haar sympathiek, van Jan Greshoff had ze het idee dat hij haar niet werkelijk mocht.2911 Eddy's andere Hollandse vrienden accepteerde zij, maar dat was al. Met Franse vrienden lag dat anders: ze hadden allebei geregelde omgang met Clara en André Malraux, alsook met Suzanne en Pascal Pia. Du Perron lunchte elke dinsdag bij Malraux en vrijdag kwam Malraux bij hem eten.2912 Bep trok veel op met Clara Malraux, ook nadat Clara's relatie met André was stukgelopen.2913

Tot de Parijse kennissenkring van Bep en Eddy du Perron behoorden van meet af aan de echtparen Chevasson en Buckland Wright. Rond 1934 kwamen daar bij: Sofka Nossovitch, Alexandre Alexeïeff en zijn vriendin,

[p. 714]

Gino Antonini en Jean Delmas. De beide laatsten konden Nederlands lezen en waren evenals de Du Perrons stamgasten van café Le Murat in Auteuil. Verder was er die hele kring van Malraux en de nrf, waarvan ze af en toe iemand tegenkwamen, zoals Bernard Groethuysen en zijn vrouw Alix Ghilain, Marcel Arland, Jean Paulhan, Paul Léautaud en André Gide. Als ze naar Bretagne gingen, brachten ze steevast een dag door met de linkse schrijver Louis Guilloux en zijn vrouw Renée, die in St.-Brieuc woonden. In hun laatste tijd in Parijs kregen ze contact met de Duitse emigrant Ernst Erich Noth en diens vrouw Elena alsook met twee Italiaanse vluchtelingen: Andrea Caffi en Nicola Chiaromonte. Soms kwamen er vrienden uit Holland over en enkele keren Du Perrons schoonzuster Erna en aanhang. Beps vader kwam hen meermalen opzoeken evenals haar broer Bob en diens vrouw Christa. Verder waren er de Hollandse passanten, die niet allemaal vermochten door te dringen tot hun privé-leven.

Du Perron sprong zuinig om met zijn tijd. Hij was in een fase gekomen waarin hij wilde leven voor zijn vrouw en voor zijn literatuur. Daarvoor was een zekere eenzaamheid voorwaarde. Hij schreef zijn grote roman Het land van herkomst uit een behoefte aan afronding, aan confrontatie met zichzelf, maar ook om de vrouw van zijn leven te laten zien wat hem had gevormd tot degene die hij nu was.

 

Na het aflopen van het huurcontract in Bellevue brachten Bep en Eddy du Perron anderhalve maand door in Hostellerie du Manoir, in het Bretonse plaatsje Le Roselier-en-Plérin, op enkele honderden meters van de Pointe du Roselier, een begroeide kaap die de wijde baai van St.-Brieuc afsluit.2914 De pensionprijs, met overvloedige maaltijden, was f 2,50 per persoon per dag.2915 Bep verheugde zich op de natuur: er werd gezegd dat de warme golfstroom hier de kust raakte, zodat de mimosa zelfs in november nog bloeide.2916 Bij aankomst bleek het toch wel behoorlijk koud, en heel erg stil. Du Perron moest erg aan die stilte wennen, maar Bep leefde op, door en in de natuur.2917 Zij wijdde een kroniek aan Bretagne, waarvan zij het landschap ‘niet vroolijk’ vond, ‘maar het heeft een onvergetelijke kleur, met zijn uitgestrekte vlakten, geel van brem, zijn geelbruine en bruinzwarte rotsen, en de voortdurend wisselende zee, die hier zooveel veranderlijker van kleur is dan de wel mildere maar misschien ook minder boeiende Middellandsche Zee’.2918

Wat haar ook van Bretagne zou bijblijven, was de mistletoe, ‘deze witgebesde takken, zooveel kwijnender en sierlijker dan de hulst’. Telkens als zij die rond de kerst op een Parijse straathoek zag staan, moest ze denken

[p. 715]

aan ‘de schemerende toefen bessen [...] aan de vochtige boomen van die streek, waar in bemoste appelboomgaarden gele en witte paarden aan den rand van grauwe waterplassen, beken en vijvertjes staan: het beeld van de poëzie van den winter in regionen waar de winter-met-sneeuw een uitzondering blijft’.2919

Ondanks die poëzie was het een bittere tijd voor Du Perron. Hij negeerde de negatieve reacties van Nijhoff en Marsman op zijn eerste Indische hoofdstukken en werkte hard door aan zijn roman. Op 2 november 1933 werd hij vierendertig jaar, met pijn in zijn rechterschouder.2920 Soms werd hij midden in de nacht of 's ochtends vroeg met een gevoel van beklemming wakker.2921 Bep moest hem vier dagen alleen laten om in Parijs een toneelstuk te zien en tentoonstellingen te bezoeken. Hij schreefhaar: ‘Hoe is het toch mogelijk dat de twee liefste menschen van de wereld zoo lang gescheiden kunnen blijven? Ik heb eenzaam ons holletje weer opgezocht, eenzaam gegeten, eenzaam gewerkt (alle retouches zijn nu af) en eenzaam geslapen en niet eens beter dan anders. En jij? Maak je je nu heusch niet te moe? [...] Ik zal dolblij zijn je Zaterdag weer in de armen te mogen prangen, al zullen alle Engelschen er nog wel bij zijn en waarschijnlijk - the rascals! - Zondag ook.’2922

Du Perron slaagde erin al zijn Indische hoofdstukken te schrijven, op het portret na van Arthur Hille. De beloning was een bezoek aan het plaatsje Roscoff, waar hij het graf bezocht van de bewonderde dichter Tristan Corbière.2923

‘Met alle zenuwen in trilling’

Op 1 december 1933 begon de episode in de rue l'Yvette, maar binnen enkele dagen was duidelijk geworden dat het verblijf bij de familie Nossovitch niet te lang kon duren. Hoe interessant ook de geschiedenis van deze Russische vluchtelingen, Eddy en Bep du Perron hadden behoefte aan een beetje meer rust en privacy. In de drie maanden op deze huurkamer kreeg hun eigen maatschappelijke situatie reliëf tegen de achtergrond van grote historische verhalen: de demonstraties en onlusten in de nasleep van de Stavisky-affaire, de gruwelijke geschiedenis van de Wit-Russen en het vertalen van La condition humaine, roman die is gesitueerd in Sjanghai, tijdens de opstand van Chinese communisten.

Al op 17 december gingen de Du Perrons op reis naar België en Nederland om te ontsnappen aan de benauwende sfeer van hun eenkamerwo-

[p. 716]

ning. Op vrijdag 5 januari kwamen ze terug, maar twee weken later gingen ze er weer een weekend tussenuit, naar dat zo rustgevende hotel La Feuilleraie in Bellevue - even een paar dagen uit de armetierige sfeer van hun huurkamer. Du Perron wilde ‘aan niets denken, uitslapen, niets lezen, niets schrijven’.2924 Enkele maanden daarvoor was Menno ter Braak benoemd tot redacteur bij Het Vaderland, op een jaarsalaris van 6000 gulden minus 10% crisiskorting.2925 Du Perrons maatschappelijke positie stond in schril contrast met die van zijn vriend. In een brief die hij kenschetste als ‘volslagen humorloos’ wees hij Ter Braak erop dat deze al aardig in het gareel van de maatschappij begon te lopen. Du Perron merkte het aan Ter Braaks stukken voor de krant, waarin hij heel wat water bij de wijn deed. Hij beklemtoonde dat hij de ontwikkeling van zijn vriend met interesse zou blijven volgen, maar voegde daaraan toe dat ‘dit alles’ misschien ‘pure zwartgalligheid’ was, ‘opgekomen uit een beursch gemoed’.2926

De Franse politieke ontwikkelingen hadden Du Perron stevig in de greep: hij werkte gestaag door aan zijn aantekeningen over ‘de smeerlapperij’, ‘met alle zenuwen in trilling’.2927 Als tegengif las hij De waterman van Arthur van Schendel,2928 maar de politiek bleef hem enerveren, hij voelde zich nu werkelijk als het hert dat meeloopt tussen de buffels.2929 Wat voor betekenis had het individu nog? Alles wat de mens toestond zichzelf te zijn, was nog maar een heel kleine ruimte, ‘een tusschengebied tusschen de wrijvingen en golven van de partijen’. Het lot van de émigrés was een spiegel, dit kon ook hem overkomen.2930

Op 1 maart 1934 trokken de Du Perrons in een nieuwe huurwoning, op 17bis rue Erlanger, iets zuidelijker dan rue l'Yvette. Ze hadden een studioappartement op de zesde verdieping: één kamer, van 3,80 m bij 5,75 m, met daarachter een badkamer en keukentje.2931 Het was hier ten minste iets vrijer, maar nog verre van ideaal. In juni was het er niet te harden van de warmte en als je een raam openzette, op welk uur dan ook, hoorde je de radio van de buren.2932 Sinds hij in Frankrijk was gaan wonen, had zich het crisisgevoel in Du Perron verscherpt. Het had te maken met het feit dat hij zijn vrouw niet het gerieflijke bestaan kon bieden waarop hij altijd had gerekend. Soms dacht hij dat hij haar exploiteerde, nu ze zowel het huishouden moest doen als Parijse brieven schrijven voor de krant. Maar de ware kwelling zat dieper: wat vooral aan hem vrat, was haar laconieke, koele houding. Hij had het idee gekregen dat híj minder voor haar betekende dan zíj voor hem. Terwijl hij zich in mineur voelde over zijn eigen situatie, werd dit verschil in de intensiteit van hun liefde hem een obsessie - en het oude spook stak weer de kop op. Eens had ze toch van iemand

[p. 717]

gehouden met eenzelfde intensiteit als híj nu van haar? En wat voor minderwaardig sujet was dat niet! Van de minnaars in Beps verleden kwelde hem met name die ene, Johan de Meester jr., en al zijn jaloezie en haat concentreerde zich op hém. Hij schreef er een brief over aan Adriaan Roland Holst, wiens broer Marius getrouwd was met een zuster van Johan de Meester, maar Holsts antwoord bleef uit.2933

De kwelling verschoof van het maatschappelijke terrein naar dat van de liefde. Telkens kwam Du Perron erop terug, het was zijn ‘woede tegen elk geheim gebied dat de ander met nog een ander zou kunnen delen’.2934 Bep vond dit thema onverdraaglijk, wat had zij te maken met het naïeve kind dat zij eens was geweest? Het verleden was voorbij, dood, niet meer van belang. Maar Eddy dramde door. Ze werd er zo moe van, dat ze op 25 maart naar Voorburg ging. Als ze was uitgerust, zouden ze elkaar weerzien in een Brussels hotel.2935 Na het vertrek van zijn vrouw openden zich bij Du Perron de sluizen:

‘Ik houd van je met een intensiteit die eigenlijk nog altijd erg slecht het nabijzijn van andere dingen verdraagt; als mijn intensiteit die dingen niet aantast, keert ze zich tegen mijzelf. Ik kan me soms, terwijl je vlak naast me bent en je van jouw kant misschien op de compleetste manier in harmonie met mij voelt, erg ver van je afvoelen: en ik kruip dan weg in de begrippen die me van je scheiden, dat ik maar een “Indische jongen” ben; dat ik eigenlijk niet de man ben die jij noodig hebt; dat sinds het geld er niet meer is, dit practisch iederen dag bewezen wordt; dat ik niet eens in staat ben om je een leven te bezorgen dat jou waardig is. [...]
We houden van elkaar, en dus is alles “goed”, en blijft het “goed”, tusschen ons (zullen we optimistisch even decreteeren!); maar deze bizondere “charme” verdwijnt. - Het is voor mij niet zoo, maar ik voel soms dat het zoo is voor jou. Ik vergis me hierin, zeg je, maar is dat zoo? Neem bij elkaar: de intensiteit waarmee ik nu eenmaal van je houd; die ik niet verminderd wil hebben, al zou het zijn voor een “rustiger geluk”; en trek die door naar alle kanten: dat ik je compleet wil, tot in het verleden toe, wat al niet kan; dat ik tenminste in het heden alles verpletteren wil, wat vroeger geweest is, wat alleen al bij hooge uitzondering kan, en dan nog... [...]; dat ik altijd worstel, niet alleen met die “charmes” uit het verleden, maar met wat in omstandigheden als de onze op zichzelf altijd dreigt te verslappen of “oudbakken” te worden - enfin, de worsteling met de fameuze “sleur” [...]
[p. 718]
Ik tracht mezelf (en jou!) te verklaren waarom ik het op één manier prettig vind dat je weggegaan bent: nu niet voor jouw rust, maar voor de mijne. Practisch is alles natuurlijk doodeenvoudig: ik vind het, omdat ik een brave echtgenoot ben, echt zalig dat mijn Bepje nu eens bij haar vadertje wat uitrusten kan. [...] Maar er is ook nog iets anders: ik tracht misschien vacantie te nemen voor die intensiteit die me opvreet. [...]’

Verder bracht de schrijver van dit gekwelde proza naar voren dat hij niet gezegend was met een typisch mannelijk bezittersgevoel. Eigenlijk was hij nog altijd even verwonderd dat Bep van hem kon houden. Mocht ze ineens een ander tegenkomen van wie hij zeker wist dat ze er voorgoed gelukkig mee kon zijn, dan zou zij zijn zegen hebben, mits het iemand was die echt van haar hield.2936 Deze verzekering van Du Perron duidt niet zozeer op zijn ‘verlichte’ opvattingen, maar komt voort uit zijn behoefte om alles tot in de laatste consequentie te doordenken, zijn filosofie van ‘alles of niets’. Zelf besefte hij dat ook. Diverse malen in zijn brieven aan Bep haalde hij een uitspraak aan van Victor van Vriesland over zijn ‘tyrannieke intelligentie’.2937 Als die ‘tyrannieke intelligentie’ zich deed gelden, was Bep algauw toe aan een rustkuur.

 

De tweede nacht na het vertrek van zijn vrouw werd Du Perron gekweld door wat hij noemde zijn ‘inktvisschen’. Hij besefte heel goed dat hij hierin alleen stond. Ook Jany Roland Holst, die nog niet op zijn brief had geantwoord, begon voor hem ‘iets inktvischachtigs’ te krijgen. Wat had hij au fond gemeen met deze vrouwenversierder? Misschien moest hij iedereen die nog iets te maken had met De Kring radicaal uit zijn leven snijden, dus ook Vic en Jany. De oude filosofische Gisors uit La condition humaine had gezegd: ‘In ieder mensch schuilt een lijder aan vervolgingswaanzin.’ Als dat ook voor hem gold, moest dat maar. Du Perron spiegelde zich aan de tragische levens van Poe en Kleist, eenlingen zoals hij, in onvrede met hun tijd.2938 Een tegenpool was Jan van Nijlen, die alle tragiek in zijn leven, alles ‘wat geknot en zwak in hem is’, had verheven tot ‘een soort serene muziek’.2939 Maar hij was nu eenmaal geen Jan van Nijlen.

Hij wond zich op dat Roland Holst niet had teruggeschreven. Hij was in staat hem te schrijven dat hij zich de moeite verder kon besparen. Alleen met Marsman zou hij nu willen praten, van al zijn vrienden was híj de enige die kon aanvoelen hoe hij eraan toe was. Hij schreef hem een kort briefje van die strekking en aan Roland Holst een ander kort briefje,

[p. 719]

waarin hij hem vroeg ‘om maar niet meer te antwoorden en zelfs in het geheel niet meer te schrijven’.2940 Meteen daarna viel er een brief van Roland Holst op de mat, die de zijne had gekruist. Hij toonde zich zo sympathiek en begrijpend, dat Du Perron hem uitvoerig terugschreef. In hoofdzaak waren ze het wel met elkaar eens. Het verschil tussen hen beiden was dat Jany de voorkeur gaf aan ‘een gemakkelijke en prettige omgang’ boven ‘een diepere en moeilijke’. Du Perron besefte dat een diepe relatie niet altijd gelukkig maakte. Zo riep zijn absolute liefde voor Bep ook zijn tegendeel op. Nu die liefde was gerealiseerd, voelde hij duidelijk ‘hoe, juist naast een complete “communie”, een nog verwoeder eenzaamheid kan bestaan. Je ontkomt niet aan jezelf, ook niet in een ander. (Zelfs niet in je “tweelingsziel”, als die bestond!)’2941 In wezen was het een existentieel probleem. In het contact met de ander word je je bewust van jezelf en stoot je tegen je eigen grenzen. Uit die confrontatie kunnen behalve eenzaamheid ook onzekerheid en zelfhaat resulteren. Du Perron liep op tegen een muur in zichzelf. Hij, met zijn koloniale voorkeur voor daadkrachtig optreden, hij, de control freak die het initiatief wilde houden, voelde zich weerloos.

Op donderdag 29 maart 1934 kwam er eindelijk een brief van Bep. De avondbestelling was rond acht uur, dus hij had gewacht met eten. Toen hij naar het restaurant zou gaan, was de postbode net gearriveerd. Ongeduldig wachtte hij totdat de hele stapel was doorgenomen. Helemaal onderop lag de brief van Bep. Hij deed drie stappen naar buiten. Toen ging hij ‘als de bliksem naar boven’, in de lift scheurde hij de enveloppe open en begon te lezen: ‘trillende beenen. En als vanouds het gevoel - tegen alle beter weten in - dat het een catastrophe kon zijn.’2942

Deze brief is niet bewaard gebleven, maar Bep moet haar man hebben voorgehouden dat hij aan zijn intensiteit moest zien te ontsnappen. Voor hem was dit een onmogelijkheid; wel was het een erg lieve brief en hij ging geheel en al op in zijn gevoel voor Bep:

‘Je bent werkelijk totaal voor mij wat voor een ander het geloof kan zijn, en als ik je zoo essentieel bij me voel als nu, weet ik ook dat alle gelarmoyeer misplaatst is, dat ik althans me gedraag als een verwend kind door te klagen over een vertaling of geldgebrek, zoolang dit tusschen jou en mij mogelijk is!’2943

De volgende dag las Du Perron, tussen zijn ‘vertaalstrafwerk’ door, alle brieven die Bep hem had geschreven. Hij moest toegeven dat haar toon

[p. 720]

gaandeweg warmer was geworden. Maar die avond bracht de post alleen een briefkaartje van Fredje, niets van Bep. In haar volgende brief suggereerde zij het gebruik van opium als oplossing voor de intensiteit tussen hen beiden. Du Perron verwierp dit idee onmiddellijk: wat als één eraan verslaafd raakte en de ander niet? Werkzaamheid, eigen kinderen: ook die troost was mogelijk, maar de ontgoocheling tegenover het leven was nu eenmaal een natuurwet. Hoogstens kon je hopen op de blijmoedigheid van ouden van dagen tegenover ‘de kleine dingen des levens’.2944 Voorlopig was die blijmoedigheid voor hem niet weggelegd. Toen Bep hem weer een briefkaartje stuurde met het excuus ‘Sorry voor haastige stijl’, hield hij het niet meer. Hij vertrok nog diezelfde dag, twee dagen te vroeg, naar het afgesproken hotel in Brussel. Bep had er geen idee van hoe hij zich zat op te vreten!2945

Intermezzo: Clara en André Malraux

In Du Perrons analyse van zijn verhouding met Bep was de relatie tussen Clara en André Malraux een belangrijk ijkpunt. Alle militant-feministische uitspraken van Clara ten spijt, meende hij zeker te weten dat ook zíj ernaar snakte om door André te worden ‘geïdealiseerd’.2946 Een verhouding waarin de twee partners elkaar volkomen waren toegewijd, ook in de seksualiteit, was te verkiezen boven een relatie als die van André en Clara, met een seksuele vrijheid die toch niet stand hield tegen de werkelijkheid.

Clara's libertinage was eerder begonnen dan die van haar echtgenoot. Al in 1924 had zij André bekend dat zij aan boord van het schip terug naar Indo-China een affaire had gehad: een ‘zoutwaterliefde’, meer was het niet. Maar André bleek niet de liberaal denkende partner waarvoor hij zichzelf had gehouden. Zijn antiburgerlijke ideologie legde het af tegen zijn heel burgerlijke jaloezie. Ook in La condition humaine komt een geval voor van jaloezie die de kop opsteekt tegen alle liberale theorieën in: als de revolutionaire strijder Kyo van zijn vriendin May te horen krijgt dat ze met een ander naar bed is gegaan, moet hij ondanks zijn geloof in de vrije liefde hevig slikken en lijdt hij ‘de vernederendste pijn’.2947 In zijn eer gekwetst, wil Kyo niet dat May hem volgt als hij een gevaarlijke opdracht moet gaan vervullen. Uiteindelijk staat hij haar dit toch toe; hun hoogste communie wordt dan een gemeenschap in de dood. Du Perron vond die communie in de dood een merkwaardig surrogaat. De dood kon alleen ‘het hoogste’ zijn, als het leven bedorven was. Dat vergaten ze erbij te zeggen.2948

[p. 721]

In een eerste versie van Du Perrons verhaal ‘Scenario tegen de vrijheid’, dat aanvankelijk deel zou uitmaken van Het land van herkomst, luidt het begin: ‘In de roman van Héverlé wordt de sexuele vrijheid die als vanzelfsprekend onder de echtgenoten werd aanvaard (kommunisties, maar ook ongeveer als heel intellektueel Parijs) door een ander element goedgemaakt: als het sexuele niet bindend genoeg meer mag zijn, dan is er nog de dood. De vrouw gaat in haar sexueel verraad vrijuit, omdat zij bereid blijft, en zelfs er [...].’ Hier eindigt het fragment.2949 Dit verhaal van Du Perron is polemisch van opzet en ligt in het verlengde van de discussies die Arthur Ducroo en Luc Héverlé in Het land van herkomst voeren over de vrije liefde versus de huwelijkstrouw. Ducroo is een rabiaat voorstander van trouw in de liefde en het huwelijk. Hij moet niets hebben van de door Héverlé verdedigde moderne moraal die de illusie predikt van vrijheid in de liefde. Ducroo, en met hem Du Perron, betuigt zijn adhesie aan wat hij noemt de ‘primitieve eisen’, waarbij de jaloezie een belangrijke plaats inneemt.2950

 

Rond 1934 maakten André en Clara Malraux een ernstige crisis door in hun relatie, die samenhing met hun buitenechtelijke relaties. Volgens Malraux-biograaf Curtis Cate was André lange tijd meer libertijns in theorie dan in de praktijk. Elk avontuurtje van Clara kwetste zijn mannelijkheid en eigenliefde.2951 In 1933 was het in hun verhouding gaan wringen. De geboorte van hun dochter Florence, op 28 maart 1933, deed daar niet veel aan af. In september van dat jaar ging Clara naar Palestina met een twintigjarige die verliefd op haar was.2952 André had in juni 1933 Louise de Vilmorin ontmoet, met wie hij in september een hartstochtelijke relatie begon die tot medio december 1933 zou duren. Toen hij erachter kwam dat Louise hem bedroog, brak hij met haar om een liaison te beginnen met de twintigjarige Josette Clotis, die hij sinds 1932 kende.2953 In november 1933, juist rond de tijd dat de Prix Goncourt werd verwacht voor Malraux, had Clara een van haar meest uitdagende escapades. Zij wilde haar man provoceren. Naarmate André steeds meer een openbaar figuur werd, namen Clara's gevoelens van frustratie toe.2954 Zelf voelde zij zich door zijn paternalistische houding in haar ontplooiing belemmerd.2955

Medio maart 1934 maakte Clara zich erg nerveus over haar echtgenoot, toen hij samen met de vliegenier Corniglion-Molinier over de ruïnes van de stad van de koningin van Sheba zou vliegen, die volgens hem in een bepaalde streek van Arabië lagen. Clara bespeurde een element van wraak in dit roekeloze avontuur: André zocht een gevaar dat hij niet met haar

[p. 722]

hoefde te delen. Hij had dit met zoveel woorden gezegd: zíj had haar amants gehad en een kind op de wereld gezet, dus nu mocht híj zijn zin doen. Voor het gemak was hij even zijn maîtresses vergeten.2956 Hoewel het vliegtuig eenmaal werd beschoten, liep de expeditie goed af. Corniglion-Molinier was een ervaren gevechtspiloot en toen beiden ongedeerd terugkwamen, waren ze ogenblikkelijk helden.2957 Ter Braak vond het avontuur ‘iets flauwekulligs’ hebben, juist in deze Europese crisistijd.2958 Zo dacht ook Pia erover.2959 Later onderzoek zou aantonen dat de ruïnes die ze hadden ontdekt niet die van Sheba's stad konden zijn.

De opgevoerde waaghalzerij verdiepte de huwelijkscrisis van de Malraux'. Clara klaagde haar nood bij de Du Perrons, niet lang voor Beps vertrek naar Voorburg. Het ging niet alleen om het vliegavontuur, maar ook om Andrés flirts met andere dames. Eddy schreef Clara mede namens Bep een meelevende brief, waarin hij haar op het hart drukte om inzake de liefde vooral niet te veel op de intelligentie te vertrouwen. De ‘waarheden van het bloed’ zijn veel betrouwbaarder. Hij wrong zich in allerlei bochten om André niet af te vallen: hij trachtte hem te begrijpen, ‘en dit tegen mezelf en mijn eigen instincten in’. Hij rekende erop dat André wel genoeg zou krijgen van ‘de “bekoorlijkheden” die wij verafschuwen’.2960 Du Perrons voorspelling zou niet uitkomen. Clara manifesteerde steeds meer haar onafhankelijkheid. Zij stond erop mee te gaan naar Spanje, mede in de hoop dat dit nieuwe avontuur een goede huwelijkstherapie zou zijn. Maar zij liep André voor de voeten en stond zijn ontmoetingen met Josette in de weg, die ook in Madrid was.2961 Van de weeromstuit begon Clara in het Madrileense hotel waar zij verbleven aan een nieuwe idylle, met een piloot van Malraux' squadron. Terwijl André zich opwierp als redder van het republikeinse Spanje, eiste zij complete seksuele vrijheid op.

Naarmate Malraux zich dieper in de politiek werkte, werd hij nerveuzer en meer gespannen. Hij had een milde vorm van de ziekte van Gilles de la Tourette, die zich bij hem manifesteerde in een nerveus gesnuif, als de kreet van een gewond dier, gevolgd door een klap met zijn handpalm tegen zijn neus. Clara vond het onverdraaglijk.2962 Ook in hun ideologische verbond traden scheuren op. Malraux' opschuiven naar de kant van de orthodoxe communisten beviel haar geenszins. Zelfkoos zij zonder aarzelen voor de trotskisten.2963

 

Clara Malraux heeft in haar memoires Eddy du Perron mede verantwoordelijk gesteld voor de crisis in haar huwelijk. Eddy, schrijft zij, was ge-

[p. 723]

trouwd met een vrouw, een volmaakt menselijk wezen, zijn gelijke in cultuur, van een wat ouderwetse gratie, die haar wat al te grote lichaamslengte minder deed lijken door enigszins door te buigen. Deze vrouw had in de jaren voor haar huwelijk enkele amoureuze avontuurtjes gehad, waartegen Eddy een verterende jaloezie had ontwikkeld:

‘Uit welk Aziatisch verleden kwam zijn jaloezie voort waar hij zich niet van kon bevrijden en die hij dus wilde rechtvaardigen met een stortvloed van absurde en geraffineerde argumenten? In onze huiskamer hebben wij uren lang gepraat over het recht dat Eddy had om te lijden onder gedane zaken, voorgoed voorbij voordat Bep zelfs maar kon vermoeden dat zij hem ooit zou ontmoeten. Voor André en mij was het een ongezond gedoe dat we hadden moeten vermijden, maar de beide mannen schenen het mooi te vinden. Zij waren de rechters, wij vrouwen zaten in het beklaagdenbankje, ik net zo goed als Bep.’2964

Eddy accepteerde ten minste nog zijn eigen zwakheden en tegenstrijdigheden, maar André, die zichzelf op zoveel gebieden beschouwde als een voorloper, moest beter weten: hoe kon hij opkomen voor de mens, terwijl hij vrouwen het recht ontzegde op een avontuurtje? Deze houding was, aldus Clara, tamelijk algemeen in die tijd. Clara Malraux gebruikt in haar memoires niet de term ‘dubbele moraal’, maar ze zinspeelt er wel op. André had haar zelfs een keer gezegd: ‘Je zult nooit begrijpen, dat voor een christen de vrouw die hij liefheeft altijd de Heilige Maagd is.’ Hiermee suggereerde hij dat Clara, als jodin, deze diepe waarheid niet kon aanvoelen, maar zelf heeft zij dit verband niet gelegd. Voor Du Perron lagen de zaken toch weer anders, maar ook hij stond niet stil bij het bestaan van een dubbele moraal. Wel had hij na twee jaar huwelijk een licht gevoel van walging ontwikkeld voor de ‘gemene’ verzen van Louÿs en Gautier, maar over zijn eigen libertijnse verleden sprak hij niet2965 - des te meer over dat van zijn vrouw, althans over het effect dat dit op hem had. Het is bij dit alles van belang te beklemtonen dat zijn ‘retrospectieve jaloezie’ niet Marsman gold, want diens liefde voor Bep was onbaatzuchtig geweest, de liefde van een ‘honnête homme’.2966

[p. 724]

‘Totaal abruti’

Er was eerst sprake van dat Ter Braak mee zou komen naar Hôtel Siru in Brussel, waar Du Perron begin april 1934 met Bep had afgesproken. Maar na de vloed aan brieven leek het Du Perron beter als hij enkele dagen met zijn vrouw alleen kon zijn om de harmonie te herwinnen. Bovendien moesten er bezoeken worden afgelegd bij allerlei vrienden en familieleden, onder meer Annie van Schendel, die na een zware operatie in een kliniek lag. Du Perron schreef Ter Braak enkele briefjes waarin hij deze verplichtingen beklemtoonde, zodat zijn vriend, ‘zij het met een bloedend hart’, besloot om maar niet te komen.2967

In hoeverre Du Perron na dit Brussels verblijf last bleef houden van zijn ‘kwelling’ is niet bekend. Maar op 26 april 1934 schreef hij Ter Braak een briefje:

[26 april 1934]

‘Beste Menno,
Ik schrijf je dit in een oogenblik van ellende. Als mij iets overkomt, wil jij er dan voor zorgen:
dat er niets van mij uitgegeven wordt, geen Ducroo, geen essays, vooral geen brieven.
dat mijn schoonzuster gewaarschuwd wordt: mevr. E. van Polanen Petel-Britt, Dagoweg 62, Bandoeng (Java).
dat er voor Gille gezorgd wordt (Instituut Monada, 80 avenue Floréal, Uccle-Bruxelles) totdat mijn schoonzuster dat doen kan.
Dank.
Je E.
Houd dit papier in ieder geval voor later; het kan zijn dat Jan toch lust in uitgeven krijgt. - Als voogd voor Gille moet jij maar optreden; ik heb in den laatsten tijd het idee gekregen dat ik verkeerd zou doen als ik Jan vroeg het te zijn. Moet ik dit bij den notaris laten “vastleggen”?’2968

De volgende dag voegde Du Perron hieraan toe dat Ter Braak dit document maar als een grap moest beschouwen, ‘tot “onverhoopt” het tegendeel realiteit wordt’. Ter Braak reageerde geschrokken: ‘[...] ik wil je alleen zeggen, dat je, mocht er ooit “iets gebeuren”, inzake de punten, die je opnoemt, volledig op mij kunt rekenen. Maar laat er niets gebeuren; ik voelde het aan de leegheidssensatie bij het lezen van dat briefje, dat ik je ontzettend zou missen.’2969 Ter Braaks formulering verwijst op subtiele wijze naar

[p. 725]

de mogelijkheid van zelfmoord.2970 Du Perron was niet de persoon om zo'n drastische stap te nemen. Wat ook maar de achtergrond vormde van dit briefje, de politieke situatie of zijn bijzondere kwelling, hij raakte voorlopig weer uit zijn crisis. Een bezoek met Bep aan Grenoble, om de opening van het Stendhalmuseum te verslaan, bracht hem terug in een sfeer van weleer die hem buitengewoon beviel.2971 Zij bleven nog een kleine week in het dorpje Claix, als enige gasten in een pension dat een charmant ouderwets huis was, gelegen naast een voormalig landhuis van Stendhal.2972

Op 2 mei 1934, vlak voor zijn vertrek naar Grenoble, had Du Perron een ontmoeting met zijn jeugdidool Valery Larbaud. Zij hadden afgesproken in café Helvetia, rue de Medicis, tegenover de hekken van het Luxembourg. Het viel een beetje tegen: Larbaud was het type geworden ‘van den lieven lettré, mensenschuw geworden in het donker van de bibliotheken’.2973 Het zou bij deze ene ontmoeting blijven. Larbaud noteerde in zijn journaal: ‘Zelfs hij wordt in beslag genomen door politiek en ziet mensen die er onophoudelijk over praten; hij leek aanstoot te nemen toen ik hem zei, eenvoudig en oprecht, dat als er maatschappelijke onrust zou uitbreken ik buiten Frankrijk zou wachten tot het voorbij was.’2974

Op 28 mei kwam Adriaan Roland Holst naar Parijs. Du Perron en hij hadden afgesproken na hun geladen briefwisseling verder te praten ‘aan een tafeltje in de zon’. Opnieuw viel dit praten met Holst tegen: het gesprek kwam maar niet op gang, mede door toedoen van Du Perron zelf, die zich ergerde aan Jany's ‘mondaine gekwebbel’.2975 Er was te weinig dat Holst en Du Perron konden delen.2976 Maar ondanks de schijn van het tegendeel had Roland Holst wel degelijk oog voor Du Perrons problematiek, en daarbij had hij grote sympathie voor Bep. Na zijn bezoek schreef hij aan de in Italië verblijvende Marsman, dat Eddy zich na het financiële debacle ‘bewonderenswaardig weerbaar’ had getoond:

‘Als ik terugdenk aan hoe zijn leven steeds geweest is (beveiligd op het verwende af) tot den dood van zijn moeder, besef ik, dat hij nu bezig is, zichzelf waar te maken, en buiten mijzelf zijn er weinig dingen, die ik zoozeer hoop als dat hij erin slagen zal zichzelf, ook in zijn werk, te handhaven tegen al deze verdrukking in. Hij mag dankbaar zijn, dat hij Bep naast zich kreeg, want zij is een prachtige steun en op een of andere manier slaagt zij erin de banaliteit altijd op afstand te houden. Het is en blijft een probleem: of iemand, in wien een belangrijke waarde voor het menschelijk leven voorhanden is, door de omstandigheden gefnuikt en te niet gedaan kan worden.’2977
[p. 726]

Na Roland Holst maakten andere gasten hun opwachting: Bob de Roos, Beps vader, Hendrik de Vries en ten slotte Erna en haar kinderen. Du Perron besteedde veel tijd aan zijn familieleden, met wie hij alle ‘idiote monumenten’ van Parijs bezocht. Het was erg vermoeiend, maar daar stond tegenover dat Erna zich de situatie van haar zwager aantrok. Zij ging samen met hem naar Simone om allerlei zaken te regelen, ook op financieel terrein.2978 Fysiek ging het Du Perron niet erg goed. Hij had veel last van de hitte en sliep erg slecht, zodat hij iedere dag hoofdpijn had of ‘met watten in [z]ijn kop’ rondliep. Hij voelde zich ‘totaal abruti’ (helemaal afgestompt) en kon geen regel schrijven in Ducroo.2979 Onder deze omstandigheden trok het hem wel aan om een tijd te logeren bij Slauerhoff, die sinds maart 1934 huisarts was in het Spaanse Tanger. Slauerhoff had Du Perron al geruime tijd niet gezien en verlangde naar gezelschap. Hij voelde zich eenzaam op het schiereiland en stuurde een portret van zichzelf op, zittend in een rotanstoel, met een scheef lachje de camera in starend, terwijl hij met beide handen een rotting omklemt. Op de achterzijde had hij geschreven:

 
Voor Bep en Eddy du Perron.
 
dit nieuw portred
 
uit t land der zon
 
waar Moor en ber-
 
ber hun verwacht:
 
Paar dat naar ster-
 
ker eenheid tracht2980

Op 12 augustus 1934 vertrokken de beide echtelieden naar Spanje. Ze reisden over Montpellier via Barcelona, Valencia, Algeciras en Toledo naar Tanger. Du Perron had zich in een wit tropenpak gestoken en wandelde vol bewondering door de tuinen van het Alhambra. De harde banken van de Spaanse treinen waren geen plezier, maar toen ze op 22 augustus in Tanger aankwamen, was alle leed geleden. Het witgepleisterde huis van Slauerhoff, met zijn openslaande luiken, zag van achteren uit op zee.2981 Het was een romantisch huis met een lage muur eromheen en sierlijke hekwerkjes. Slau had het ingericht met het oog op een lang verblijf. Zo had hij een grote collectie poëzie meegenomen, waar Du Perron veel in las.2982 Du Perron verrichtte sowieso veel arbeid: hij keek de drukproeven na van De smalle mens, die Querido naar Tanger had gestuurd, maar ook de proeven van Slauerhoffs roman Het leven op aarde, die hem zelfs tot

[p. 727]

na Tanger bezighielden.2983 Slauerhoff vond al dit werken maar onzin, hij schreef aan Stols: ‘Eddy en Bep zijn hier, mijn gade is weer vertrokken - Ze zijn beide nogal overwerkt - Die vervloekte literatuur ook - Ik hoop dat het verblijf hier hun goed zal doen - Alleen Eddy wil maar steeds blijven werken - zoo geeft vacantie ook niets.’2984

Slauerhoffs relatie met zijn vrouw Darja was moeizamer dan ooit na het ter wereld komen van een doodgeboren zoontje. Hij zag haar sporadisch en voelde zich aan zijn lot overgelaten. Hij hoopte dat Bep en Eddy zich in Tanger zouden willen vestigen.2985 De Du Perrons stonden niet helemaal afwijzend tegenover dit idee, maar Bep had zojuist ontdekt dat zij zwanger was. Gezien hun financiële situatie dienden een heleboel dingen te worden heroverwogen. Anderzijds stonden ze er alweer wat beter voor dan in het begin van het jaar. Uit voorzorg schreef Du Perron aan Jacques Gans, die Beps correspondentschap zou waarnemen, dat hij hem daarvoor niet al te veel zou kunnen voorschieten. ‘Er zijn nl. andere verwikkelingen voor ons in zicht, daarover mondeling.’2986 Een andere mogelijkheid, die de aanstaande ouders met Slauerhoff bespraken, was dat hij de vrucht zou aborteren.2987 Maar deze mogelijkheid, waarover ze ‘op een erg twijfelachtige manier’ spraken, werd ook door henzelf verworpen.2988

Nu Bep in verwachting was, gaf Du Perron zich des te meer rekenschap van hun penibele situatie: ‘alles blijft onzeker, onzeker in ons leven, onzeker. [...] het crisisgevoel sinds de dood van mijn moeder laat mij niet los, vervolgt mij overal en vreet steeds dieper in.’2989 Zich in Tanger vestigen? Nee, toch liever niet. Du Perron deed dezelfde ontdekking als Darja, namelijk dat het klimaat niet zo bevorderlijk was voor het werk.2990 Misschien was Perzië dan een betere optie als je wilde ontkomen aan Europa. Of Indië? Al deze mijmeringen werden abrupt afgebroken door een telegram van 8 september, dat meldde dat dr. J.R.B. de Roos op die dag was overleden. Het bericht kwam totaal onverwachts, de negenenvijftigjarige De Roos had op 28 augustus nog een brief gestuurd met vrolijke verhalen over zijn vakantie. Door een merkwaardig ongeval met een stoel was een ruggenwervel in het gedrang gekomen en een bloeding ontstaan die tot allerlei complicaties had geleid en ten slotte, tegen alle verwachting in, tot zijn dood. De Du Perrons reisden via Valencia, waar ze de nacht doorbrachten, terug naar Voorburg. Daar kwamen ze op 11 september aan.2991 Slauerhoff schreef na hun vertrek aan Kelk en diens vrouw Suze:

‘Het is Dja zeer goed bevallen alleen ze vond dat je hier zoo loom wordt, en haast niet werken kunt en Eddy klaagde steen en been. En t
[p. 728]
gekste is, dat de hitte 't niet doet. Bijna altijd is het hier vrij koel - Maar de zwoele dampkring. Het doodsbericht van Bep's vader riep hen plotseling weg - Dat was ook beroerd. [...] Des. perrons hadden ook wel zin in de Côte maar ik geloof dat het verstokte Parisiens zijn, en ook vrij veeleischend - Wij zijn bescheiden, niet? als echte kleine luyden -.’2992

Op 19 september was Eddy du Perron terug in Parijs, terwijl Bep nog wat langer in Voorburg bleef. Op de valreep had hij in Nederland zijn oude jeugdvriend Wim van Reijen ontmoet, met wie hij vroeger het musketierspel had gespeeld. Langzamerhand begon Indië in beeld te komen, maar hoofdzaak in zijn leven was Bep.2993 Beiden zouden een voorproefje van de Indische sfeer krijgen bij dokter Maasland, in het Brusselse Boschvoorde. Ze hadden met hem afgesproken om van 25 september tot 3 oktober te zijnen huize een kuur te ondergaan, die bestond uit rust, injecties met een leverpreparaat en luieren met uitzicht op de tuin.2994

Du Perron had in Nederland ook nog even Ter Braak gezien. Deze kende zijn vriend inmiddels door en door. Hij schreef hem dat hij nog nooit een zuiverder romanticus had ontmoet dan Du Perron en degenen die hem ‘erg cerebraal’ noemden hadden het mis. Juist omdat zijn hersenen ook perfect functioneerden, was zijn romantiek ‘des te absoluter en onafwijsbaarder’.2995 Een symptoom van Du Perrons romantische aard was zijn voortdurende verlangen naar elders. Dort wo du nicht bist, da ist das Glück! Ter Braak had er wel schik in. Spotlachend achter zijn brillenglazen voorspelde hij Du Perron dat deze ook in Perzië zijn ‘Europeesch noodlot’ niet zou ontlopen.2996 Toen Du Perron in 1936 naar Indië ging, zou hij hetzelfde zeggen.

Du Perrons verlangen om ‘dit verpolitiekte Europeesche gedoe’ te ontvluchten ging gepaard met hoofdpijnen en insomnia. Hij wanhoopte eraan ooit nog normaal en diep te kunnen slapen.2997 Op 2 november 1934, zijn vijfendertigste verjaardag, maakte hij voor zichzelf de balans op. Alle ellende kwam voort uit een veelvoud van oorzaken: neurasthenische aanleg, verlies van geld, onmogelijkheid van een goede betrekking, een talent dat geen nut had in deze tijd, het feit dat hij op bepaald terrein bij Bep ‘geslagen’ was door zijn analyserende fantasie in het verleden, zijn wroeging tegenover Simone en Gille, zijn onpraktische plan om naar Perzië te gaan, het feit dat zijn seksualiteit werd overheerst door cerebrale en romantische elementen, onpraktische aanleg ook in het niet goed onderhouden van zijn lichaamsconditie, en dan - bij dit alles: ‘een soort schorpioenengevoel bij mijn onmacht tegen het verleden’.2998 Du Perrons

[p. 729]

spottende opmerking in een brief aan Engelman krijgt zo symbolische waarde: ‘ik ben geboren onder een kruising van Mars en de Schorpioen’.2999

Door zijn fysieke en morele crisis, gepaard aan onzekerheid over de politieke situatie, kwam Du Perron nauwelijks toe aan zijn roman. Ook leidde Parijs erg af en vergde de op 9 november opgedoken Slauerhoff veel van zijn energie.3000 Een bezoek van Jan en Aty Greshoff was aangenaam, maar bracht niet het vredige gevoel van weleer. De wereld was radicaal veranderd, en hijzelf ook: ‘Ik ben moe, moe, moe en onderin, tot als ik slaap toe, ontzettend gekweld en ongerust.’3001 De enige remedie tegen dit diepzittende gevoel van onbehagen was misschien het voltooien van zijn roman. In Parijs ging dat moeilijk, dus moest hij maar weer naar Bretagne. Bep zou deze keer in Parijs blijven om haar brieven voor Het Vaderland te schrijven.

Op 3 december 1934 vertrok Du Perron met de trein naar St.-Brieuc, waar hij een nacht logeerde bij Louis en Renée Guilloux. Het was er erg gezellig, maar ze hadden ‘toch ontzettend zitten praten over politiek en literatuur’, vooral over de roman Le sang noir waar Guilloux aan werkte.3002 De volgende dag ging hij met een ‘auto-car’ naar zijn hotel in Le Roselier-en-Plérin. Het was er heerlijk eenzaam en er was veel zon. Hij hoopte er goed op te schieten met Ducroo.3003 Zes dagen later had hij alweer zestig bladzijden klaar, maar lichamelijk knapte hij niet op, ondanks een gymnastiekboekje van Muller dat Bep hem had moeten nazenden. Hij had zich inmiddels gewend om niet te veel aandacht te schenken aan zijn ‘beroerde physieke toestand’. De hoofdpijnen en hartkloppingen waren deel van zijn leven geworden.3004 De eerste nacht in het hotel was hij zelfs weer eens ‘gasping’ wakker geschrokken. De kamer was niet erg warm, maar met een trui onder zijn tuniek viel het goed uit te houden.

Van Bep kreeg hij een bijzonder lange brief over allerhande zaken, die hij puntsgewijs beantwoordde. Uit Du Perrons antwoord blijkt onder meer dat Slauerhoff bot had gevangen toen hij Sofka Nossovitch in bed trachtte te krijgen. Verder was aartsoplichter Paul Méral weer eens langs geweest met de boodschap dat hij zo'n zin had Eddy weer eens te zien. Du Perron had Méral meteen een briefkaartje geschreven om hem op afstand te houden. Maar het belangrijkste punt in Beps brief was haar confessie, dat het alleen-zijn haar best bekwam en dat ze veronderstelde dat dit ook voor hem gold. Du Perron protesteerde heftig tegen deze zienswijze: die zogenaamde noodzaak om jezelf te hervinden was iets feministisch, ook Clara Malraux, Enny Binnendijk en Renée Guilloux laboreerden eraan:

[p. 730]
‘De heele tegenstrijdigheid ligt erin dat jullie èn tegelijk een intelligente man willen hebben, wiens intelligentie zich voortdurend aan jullie eigen intelligentie afmeet, d.w.z. met een verwantschap, een wapenbroederschap, een groote deelname, uitwisseling, enz. [...] - èn tegelijk lijden jullie eronder dat de persoonlijkheid van dezen bewonderde je eigen persoonlijkheid vermindert. [...]
Wat blijft er in deze heele redeneering over? Dat ik, zoodra ik van je weg ben, terugverlang naar je, persoonlijkheid of geen persoonlijkheid. Dat jij, met den dag, realiseert hoeveel je “wint” als ik er niet ben, en dat deze “winst” compleet gerealiseerd moet worden, ook al zou je nog wel naar me verlangen. Het verlangen is bij jou nooit primair, als bij mij altijd [...] Als je na 3 jaar samenzijn hunkert naar 3 weken eigen leven, dan is er iets mis, precies op dezelfde manier als bij die andere vrouwen; alleen een paar nuances verschillen, of verschillen nog. [...]
Je bent ieder moment van den dag mijn “tegenpool”, mijn “springplank”, mijn “bron”, en wat je maar wilt; als je dàt nog niet eens weet! Maar ik houd anders, completer (Vermoeiender ook! helaas...), denk ik, van jou dan die anderen van hun vrouwen, y compris André, en dit is - hoop ik je te bewijzen - niet alleen een kwestie van 3 jaar.’3005

Na deze brief speelde Du Perrons hart zodanig op, dat Bep ijlings naar hem toe kwam. Antonini zou haar kroniek waarnemen. Du Perron had een ‘syncope’ gekregen, die gepaard ging met benauwdheid. Bij een bezoek aan een arts in St.-Brieuc kreeg hij niets anders te horen dan wat ook zijn Parijse dokters hem altijd zeiden: zijn bloeddruk was te laag en zijn hart werkte zwak. Maar ook zijn lever was niet in orde, zodat hij op een dieet werd gezet. Eigenlijk was hij overwerkt en zou hij rust moeten nemen, maar dat ging nu eenmaal niet. Vreemd genoeg was zijn hart na de komst van Bep weer zo rustig als wat.3006 Zij bleef nu bij hem en hij schoot goed op met zijn roman, maar rond de kerst kwam ook Malraux een weekje in het hotel logeren. Hoewel het bezoek ‘veel aardigs’ had, werd hij erg moe van ‘die doorlopende worsteling tusschen twee “werelden”!’.3007

Vriendschap

Voor Du Perron had ware vriendschap de kracht van een verbond. Gomperts heeft gewezen op het belang van Du Perrons koloniale afkomst en de D'Artagnanmythe om zijn optreden in de Nederlandse literatuur be-

[p. 731]

grijpelijk te maken: hij trad op als de aanvoerder van een bent gelijkgezinden, zijn vriendschap had altijd een samenzweerderskarakter.3008 Inderdaad zag Du Perron zijn literaire vrienden als bondgenoten, zoals hij van zijn echtgenote een ‘strijdkameraadschap’ verwachtte. Lenin had zijn Kroepskaja, Du Perron zijn Elisabeth de Roos. De militaire metaforiek is niet zonder betekenis. Niet alleen had Du Perron een familieachtergrond waarin het militaire overheerste: gedwongen door zijn koloniale omgeving en dominante ouders had hij al vroeg ingezien dat je strijd moet leveren om jezelf te bewijzen. Deze essentiële waarde had hij getransponeerd naar het terrein van de literatuur, waar hij leiding gaf aan een ‘tegenleger’ dat streed tegen de geestelijke middenstand.3009

Dat Du Perron een dwingend karakter had, hadden vooral zijn meest intieme relaties ondervonden: de vrouw die hij had gekozen en zijn beste vrienden. Hij verlangde veel van hen, zoals hij het uiterste van zichzelf eiste. Hij kon zich volledig voor zijn vrienden inzetten, zonder hun eigenheid tekort te doen, maar verlangde eenzelfde toewijding van hen. Greshoff en Ter Braak namen strategische posities in binnen de literaire wereld en werden door Du Perron daarop aangesproken. Soms reageerde hij zo temperamentvol en impulsief, dat Ter Braak of Greshoff zich onthutst toonden over zijn ‘onverdraagzaamheid’, maar meestal was er sprake van een diepgewortelde overtuiging die Du Perron na een eerste emotionele presentatie met kracht van argumenten verdedigde. Dat kun je ‘onverdraagzaam’ noemen, maar eerder duidde het op zijn behoefte om tot de bodem te gaan. De spontaan reagerende, snel beïnvloedbare Greshoff was hierin geen partij voor Du Perron, Ter Braak wel. Ter Braak en Du Perron, hoezeer ook qua temperament verschillend, waren aan elkaar gewaagd; hun meningsverschillen leidden dan ook nooit tot een definitieve verwijdering.

Met Adriaan Roland Holst kwam het nooit tot een conflict, omdat hij zich niet liet uitlokken als Du Perron weer eens zijn stellingen betrok. Hij wendde zich dan juist vermoeid en een beetje blasé af.3010 Maar ook iets oudere letterkundigen als Arthur van Schendel en Jan van Nijlen hadden weinig te duchten van Du Perrons zogenaamde generaalsallures. Evenals Roland Holst, na diens afscheid als redacteur van De Gids, speelden zij geen strategische rol in de literaire wereld.3011 Du Perron heeft zich nooit opgeworpen als corrector van teksten van Roland Holst, Van Schendel en Van Nijlen. Zij hadden zijn hulp ook niet nodig. Wel heeft hij deze rol vervuld voor Slauerhoff, Marsman en Van Vriesland. Hij beschouwde deze activiteit als dienstverlening aan vrienden en dienstbaarheid aan de

[p. 732]

literatuur. Omgekeerd heeft hij zelf ook vrienden ingeschakeld om zijn manuscript van Het land van herkomst te beoordelen. Zo onderwierp hij zijn tekst maar al te graag aan de kritische blik van Simon Vestdijk, wiens vakmanschap hij hoogschatte.3012

 

Met sommige vrienden heeft Du Perron harde noten gekraakt over de vriendschap. Greshoff en Marsman verweten hem zijn ‘rechterschap’ over zijn vrienden. Enigszins gechargeerd schreef Greshoff hem: ‘De vriendschap van jou is een precaire kasplant. Bij het minste of geringste windstootje is het er mee uit. De kameraad moet verdomd braaf zijn en goed oppassen en dag en nacht op zijn quivive zijn anders wordt hij met snelheid geëxecuteerd en “uitgestooten”.’3013 Maar volgens Du Perron was Greshoff zelf ‘het levend bewijs’ dat hij zijn vrienden niet uitstootte, ook als hij zei wat hij tegen ze had.3014 Je moest elkaar als vrienden juist de waarheid kunnen zeggen, zonder daarbij het idee te hebben van ‘rechterschap’. Maar hij gaf Marsman gelijk dat hij een hang naar afbreken bezat. Soms bekroop hem de neiging om zijn vriendenbestand te ‘zuiveren’, zeker nu hij door zijn tweede huwelijk en het verlies van zijn fortuin een andere verhouding tot de wereld had gekregen.3015

Boeiend zijn de lijstjes die Du Perron opstelde van zijn vrienden, gerangschikt naar een intuïtieve hiërarchie. Zo rekende hij in september 1933 Greshoff, Van Nijlen, Marsman, Ter Braak, Malraux en Pia tot de vrienden van het eerste plan, terwijl Roland Holst en Slauerhoff zich ergens in een ‘middensfeer’ bevonden tussen het eerste en tweede plan, omdat hij hun ‘egocentrischheid’ wantrouwde.

Victor van Vriesland en Jacques Bloem hadden het nooit gebracht tot de status van echte vrienden, de laatste niet door zijn miserabele levensstijl en wegzinken in dronkenschap, de eerste niet omdat hij steeds gewichtiger deed in zijn positie als literair redacteur.3016 Simon Vestdijk dan? Hij was immers de auteur van een aantal door Du Perron gewaardeerde romans. Maar Vestdijk profileerde zich zodanig als ‘literator’, dat Du Perron en Ter Braak er kregel van werden. Du Perron brak met Vestdijk omdat hij was toegetreden tot de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, het literaire establishment van die tijd, maar later sloot hij weer vrede met hem.3017 Bijzonder is Du Perrons relatie met Jan Engelman: geen vriend, want daarvoor hadden ze te weinig met elkaar gemeen, ook geen bondgenoot, maar wel iemand die Du Perron apprecieerde als een verdienstelijk dichter en een ‘honnête homme’. Nijhoff was evenmin een vriend en zeker geen bondgenoot, maar Du Perron heeft zijn

[p. 733]

waardering voor De wandelaar en Vormen nooit onder stoelen of banken gestoken.3018

De ‘ziekte’

Op 8 april 1935 beviel Bep in een Parijse kliniek van een zoon, die de namen Alain Eric kreeg.3019 Een week voor de bevalling had Du Perron een brief gestuurd aan Beps tante Da Simons om te bedanken voor een toegezonden bankbiljet. Hij was zeer gesteld op haar geraakt en trachtte haar te amuseren met een brief in badinerende toon:

‘Bep zal u wel geschreven hebben dat de dokter zeer tevreden is. Het is een komediant-achtig doktertje met een zeer slecht verdragelijk voorkomen en dito stemgeluid, maar volgens het zeggen van iedereen een onvergelijkelijk accoucheur, die de wonderlijkste gevallen spelenderwijs bezweert; hij doet dan ook al sinds 50 jaar volstrekt niets anders. Voor mij is de omgang met hem uiterst gemakkelijk: hij ziet mij niet omdat hij naar 2 kanten tegelijk scheelt, ik zie hem niet om mij aan dezelfde manieren aan te passen.
Bep voelt zich eigenlijk uitstekend, alleen dagelijks zeer bezwaard. Maar dat is door de natuur expres zoo ingericht, opdat men werkelijk het gevoel van een verlossing zal hebben.’3020

Vier dagen na de bevalling kwamen oom en tante Simons op kraambezoek. Tante schreef aan haar zoon Frans dat alles wél was met Bep en dat het jongetje schattig was. Op 17 mei 1935, ruim een maand na Alains geboorte, verscheen bij Querido Het land van herkomst, de roman waarin Bep als ‘Jane’ figureerde. Du Perron voorzag het exemplaar dat Bep kreeg van de simpele, maar veelzeggende opdracht: ‘It keeps its highest, holiest tone/For our beloved Jane alone./(Shelley.)’

 

De verschijning van de roman waar hij zo hard aan had gewerkt was een bevrijding, maar in andere opzichten ging het niet zo goed met Du Perron. Op 7 mei sprak hij een dokter, die erg ontevreden was over zijn ‘algemene staat’ en hem een maand volkomen rust voorschreef.3021 Omdat Marsman de wens had uitgesproken om hem weer eens van aangezicht tot aangezicht te zien, stelde Du Perron voor om samen enkele dagen door te brengen in Spa.3022 Zo gezegd, zo gedaan: Marsman en Du

[p. 734]

Perron spraken drie dagen lang met elkaar in een sfeer van volkomen vriendschap.

Du Perrons slechte algehele toestand was ook te wijten aan zijn bijzondere kwelling. Daar had de geboorte van Alain, hoe verheugend ook, niets aan veranderd. Nog steeds werd hij achtervolgd door de gedachte aan Johan de Meester jr., de ploert die naar hij meende Elisabeth de Roos had misbruikt.3023 Als iemand zou begrijpen wat hij doormaakte, was het Marsman wel, hij die haar had bemind. Tegenover hem legde Du Perron zijn ‘kanker’ bloot, zijn obsessie voor deze schim uit Beps verleden.3024 Nog maar net in Spa aangekomen, schreef hij aan Bep: ‘Ik heb het gevoel dat ik je onzegbaar vermoeid moet hebben, 2½ jaar lang, met al mijn kwellingen, klagerijen, analyses... vergeef me maar een beetje, maar houd van mij als ik terugkom. Ik wil probeeren gezond terug te komen, goed? Hoe is Alijntje? Als je me noodig hebt, telegrafeer of schrijf dan direct.’3025

Kennelijk liep Du Perron met plannen rond om Johan de Meester jr. aan te pakken, want in zijn volgende brief stelde hij Bep gerust dat ‘die mijnheer’ niet meer in Amsterdam zat, ‘dus daarvoor, bedoel ik, hoef ik geen “dagelijksche briefkaart” te zenden. Hij is op het oogenblik toegevoegde kracht voor duitsche films, en in Berlijn.’ Du Perron beloofde zijn vrouw dat hij naar Parijs zou terugkeren ‘met de beste bedoeling om een nieuwe manier van leven te vinden. Werken, zwemmen, meer zwijgen; dit laatste is wel mijn voornaamste behoefte. [...] Misschien is het zwijgen ook een methode tot genezing! Laat ons dàt nu maar gelooven. Ik heb nu bovenal de behoefte om gezond terug te worden. Eerst physiek, de rest volgt misschien wel. Dit gaat volstrekt niet samen met verminderd gevoel voor je. Je bent en blijft alles voor me; een hart blijft ook alles in een lichaam.’3026

In september 1935 begeleidde Du Perron zijn nieuwe kennis Nicola Chiaromonte op diens Hollandse lezingentournee. In deze week kwam Johan de Meester diverse keren ter sprake; de toneelman voerde op dat moment samen met Gerard Rutten de regie over de verfilming van Székely-Lulofs' roman Rubber. Holst en Willink lieten niet na Du Perron smakelijke details te vertellen over de wijze waarop De Meester was gefêteerd. Willink beschreef een foto waarop hij, hangend uit de trein, met armen vol boeketten, er als een hoertje uitzag.3027 Du Perron trachtte zo onverstoorbaar mogelijk te kijken.

Du Perron zag zijn obsessie met De Meester als een ‘ziekte’, een ‘kanker’, die hem ondermijnde. In de vriendenkring werd zijn haat tegen deze man een soort van legende. Elisabeth de Roos zelf heeft de obsessie van

[p. 735]

haar echtgenoot toegelicht in twee brieven aan Roland Holst, van 29 december 1935 en 8 januari 1936.3028 Bep deelde Holst mee dat ‘het geval’ bij Eddy altijd latent was en ineens, met of zonder aanwijsbare aanleiding, acuut kon worden. ‘Dan verlangt hij altijd naar Holland te gaan.’ In haar eerste brief schreef zij: ‘Eddy heeft je de geschiedenis van het “fantoom” verteld. Ik weet niet of hij je ook gezegd heeft dat hij van mij gehoopt had dat ik van mijn kant iets had kunnen doen waardoor de zaak dragelijker voor hem zou zijn geworden. Ik heb het nooit kunnen doen omdat niets in mijn natuur me in die richting drijft [...].’

Toch zag Bep in dat de toekomst afhing van het opruimen van die obsessie, die Eddy ondermijnde en zijn gezondheid ruïneerde. Daarom vroeg zij het oordeel van Jany over ‘dit domein dat voor mij maar half uit realiteit bestaat’. Voor Bep was Johan de Meester allang een schim geworden, een vervaagd onderdeel van ‘een soort ongelukkig gekozen leertijd waarin ik mijn eigen zwakke kanten heb leeren kennen’. Eddy vond het vernederend dat het een ‘jeu de dupe’ was voor haar, maar zijzelf vond het ‘een jeu de dupe van mezelf met mezelf’. Holland, waar zij nooit op haar gemak had geademd, speelde een grote rol in dit alles. Zij vroeg Roland Holst haar zijn antwoord via Malraux te sturen.

In de tweede brief aan Holst liet zij weten dat ze uiteindelijk toch maar een brief aan De Meester had geschreven. Ze had het briefje aan Eddy laten zien. Hoewel hij zich getroffen toonde, was hij rationeel genoeg om in te zien dat het niet verstuurd kon worden. Er was niet veel opgelost, behalve misschien voor het ogenblik.

 

De obsessie met het ‘fantoom’, die in december 1935 zo nadrukkelijk de kop opstak, werd aangewakkerd door andere zorgen. Zo schreef Du Perron aan Greshoff:

‘Ik slaap niet en word gekweld door allerlei gevoelens van onmacht, dat er toch van alles niks terecht zal komen: van Indië, van de toekomst van Gille (over wie ik een execrabel rapport kreeg), over het mislukken van Ducroo's vertaling misschien, of van mijn volgend boek, enz. enz. Ik voel ook absoluut de terugslag van de rotzooi waarin ik Chiaromonte en Caffi zie, enz. enz.; ik voel me een prul dat ik mezelf en mijn vrienden niet kan helpen. [...] De arme Bep heeft het soms moeilijk met me; gelukkig is het een engel in liefheid, die zich al een week met het beste humeur uit de slaap heeft laten houden.’3029
[p. 736]

Over het ‘fantoom’ geen woord, hoewel dát hem bovenal bezighield. Op 8 januari 1936 reisde Du Perron naar Nederland.3030 Het moest er nu maar eens van komen. In zijn schrift met autobiografische aantekeningen had hij genoteerd welke maximumstraffen het Nederlandse Wetboek kent voor mishandeling: voor gewone mishandeling twee jaar (of 300 gulden boete), als er zwaar lichamelijk letsel op volgt: vier jaar; als de dood erop volgt: zes jaar. Maar als de mishandeling geschiedt met voorbedachte rade, zijn de straffen zwaarder: respectievelijk drie, zes en negen jaar. Als het gaat om het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel staat er acht jaar op, maar tien jaar wanneer het slachtoffer overlijdt. Nog een tikje erger: zware mishandeling (opzettelijk) met voorbedachte rade: daarvoor ga je twaalf jaar de gevangenis in en vijftien jaar als de dood erop volgt.

Hij wist dus waar hij aan toe was. Bep schreef na zijn vertrek meteen een briefje: ‘Ik geloof dat het goed is dat je gegaan bent, want hoe zouden we doorgeleefd hebben als je gebleven was - na een paar dagen ontspanning uit louter vermoeidheid, onder de dreiging van de volgende keer. En zelfs als alles heel anders loopt dan je denkt, als je bijvoorbeeld definitief “debandeert” omdat jij het ook ineens als een schimmenhistorie gaat zien, dan nog weet je het dan dit keer tenminste zeker. En voorts - denk aan je theorieën dat een paar oorvijgen al heel zwaar te verteeren zijn. Ik geloof dat ook wel.’3031

 

De volgende dag schreef Du Perron terug dat hij in de Passage in Den Haag even had gemeend die heer te zien. Meteen had hij ‘een smaak van zwavel’ in zijn mond en ‘2 seconden een geweldige behoefte om erop af te gaan’. Maar het was een ander. Inmiddels waren er allerlei bijeenkomsten gepland om te praten over een Nederlands Comité van Waakzaamheid, als equivalent van het Franse antifascistische Vigilance. Maandag en dinsdag werden gereserveerd voor de belangrijkste missie: Du Perron zou samen met Marsman Amsterdam aflopen, vooral de buurt rond Américain, want daar hadden ze de meeste kans om het heerschap tegen te komen. Hij hoopte dat hij de moed zou bezitten om hem te lijf te gaan, want hij was niet erg fit.3032 De volgende dag voelde hij zich veel beter en ‘“ter beschikking” van alle De Meesters die mijn pad zouden kruisen’.3033

Op zondag schreef Bep hem voorzichtig terug dat zij hem ‘met niet minder plezier’ zou zoenen als hij terugkwam ‘zonder iets gedaan te hebben’, maar mét hem geloofde zij dat hij zichzelf ‘dat nieuwe complex’ niet aan kon doen. ‘Maar als je nu eens volstond met hem de huid vol te schelden, inplaats van op een moment waarop je er misschien de aandrift niet

[p. 737]

toe hebt, toch te gaan vechten? [...] een mondeling “dit ben ik dit zijt gij” kan je misschien toch voldoening geven.’ Verder vroeg ze of Henny geschikt was, of Rien Marsman er nu van afwist en of Eddy wel trouw sympathil innam, zijn medicijn ter verhoging van de bloeddruk.3034

Du Perron stuurde Bep al haar brieven terug, opdat de politie geen belastend materiaal zou vinden als zijn missie zou slagen.3035 Maar de missie mislukte. De Meester liet zich niet zien, Du Perron raakte zijn fantoom niet kwijt.3036 Misschien zou deze schim oplossen als hij en Bep eenmaal in Indië waren. De ‘ziekte’ kwijtraken: het was een van de belangrijkste motieven voor zijn vertrek uit Europa.

2911E.G. du Perron-de Roos aan DP, 18-9-1935: ‘(En tòch houdt Jan niet van me.)’
2912Greshoff, Menagerie, p. 47.
2913Er is een briefje van Clara Malraux aan Bep van 5 oktober [1934?], waarin zij schrijft: ‘Bep je suis sûre maintenant que vous êtes mon amie.’ Coll. mr. A.E. du Perron.
2914Verslag J.H.W. Veenstra, 22-7-1975, editiearchief Brieven (coll. lm): ‘Op 2 km afstand [van de kaap] ligt het dorp Plérin aan de autoweg langs de kust. Daar loopt een weg in nrd. richting naar het 5 km verder en aan de kust gelegen Le Roselier, een verzameling huizen. Aan de Rue de Roselier binnen een omheind klein park bevindt zich een herenhuis, hotel “Manoir” (nu: Côte d'Armor, kindertehuis). Gebouw en park geven uitzicht op zee.’
2915Bw ii, p. 191 (17-10-1933 aan TB).
2916Brieven iv, p. 328 (1-10-1933 aan G. ter Braak).
2917Bw ii, p. 190, 499 (17-10-1933 aan TB).
2918Delftsche Courant, 15-11-1933: ‘Parijsche brieven’.
2919Het Vaderland, 25-12-1935: ‘Kerststemming in Parijs. Mist, mistletoe, filmpaleizen en Stawisky’.
2920Bw ii, p. 211 (2-11-1933 aan TB). Du Perron spreekt van ‘rheumatiek in zijn rechterschouder’.
2921Brieven iv, p. 365 (4-11-1933 aan J. Greshoff).
2922DP aan E.G. du Perron-de Roos, 8-11-1933. Elisabeth de Roos vertrok op woensdagochtend 8 november en kwam zaterdagavond terug.
2923Bw ii, p. 223 (19-11-1933 aan TB).

2924Brieven iv, p. 424 (20-1-1934 aan J. Greshoff).
2925Zie: Hanssen, Sterven als een polemist, p. 197. Volgens Hanssen behoorde Ter Braak hiermee tot de op één na hoogste inkomensgroep, waar maar vier procent van alle belastingplichtigen deel van uitmaakte. Overigens was het maximumleraarsalaris in die tijd 7000 gulden.
2926Bw ii, p. 286-287 (22-1-1934 aan TB).
2927Bw ii, p. 292 (26-1-1934 aan TB).
2928Bw ii, p. 299 (29-1-1934 aan TB).
2929Zie: De smalle mens, p. 111; Vw ii, p. 515.
2930Brieven iv, p. 474 (3-3-1934 aan A. Roland Holst).
2931Bw ii, p. 359 (10-3-1934 aan TB).
2932Vgl. Brieven v, p. 59 (1-7-1934 aan A.A.M. Stols); Bw ii, p. 441, 459 (17-6 en 2-7-1934 aan TB).
2933Deze brief is niet bewaard. Marius (Eep) Roland Holst (1889-1960) was getrouwd met Annie de Meester (1893-1987).
2934Vw iii, p. 19; Hlvh 1996, p. 18-19.
2935Vgl. Bw ii, p. 368-369 (24 en 28-3-1934 aan TB).
2936DP aan E.G. du Perron-de Roos, 26-3-1934.
2937DP aan E.G. du Perron-de Roos, 10-9-1932 en 15-9-1935.
2938DP aan E.G. du Perron-de Roos, 27-3-1934. DP schrijft: ‘Ik geloof dat de levens van Poe, Kleist en dergelijken mij zoo raar aangrijpen, om onze verhouding. Mijn Diderot-Stendhal-kant van gevoelige levenswijsheid legt het hiertegen totaal af; in deze toestand die zich sinds 1½ jaar verscherpt althans.’
2939DP aan E.G. du Perron-de Roos, 28-3-1934.
2940Idem. De genoemde brieven aan Marsman en Roland Holst zijn niet teruggevonden.
2941Brieven iv, p. 500 (29-3-1934 aan A. Roland Holst).
2942DP aan E.G. du Perron-de Roos, 29-3-1934.
2943DP aan E.G. du Perron-de Roos, 30-3-1934 (ochtend).
2944DP aan E.G. du Perron-de Roos, 31-3-1934.
2945DP aan E.G. du Perron-de Roos, 2-4-1934.

2946DP aan E.G. du Perron-de Roos, 30-3-1934 (avond).
2947Malraux, Het menselijk tekort, p. 39.
2948DP aan E.G. du Perron-de Roos, 30-3-1934.
2949Vgl. Vw v, p. 495. Dit (afgescheurde) fragment is afkomstig uit het Letterkundig Museum, p 346 h1: ‘Scenario tegen de vrijheid’. In de definitieve tekst is het vervangen door de zin: ‘Men zou een scenario moeten schrijven voor een film, met als onderwerp de terugkeer van genegeerde of vervalschte primitieve eisen.’
2950Een belangrijke bron voor deze ‘espagnolistische’ waarden zijn Stendhals Chroniques italiennes, waarin het draait om de ‘passion’ en ‘énergie’ van het renaissancistische Italië. Zie: Snoek, ‘De romantische bronnen van “De Onzekeren”’.
2951Cate, André Malraux, p. 221.
2952Madsen, Malraux. A biography, p. 139. Zie ook: F. Bulhof en G.J. Dorleijn, ‘commentaar - aantekeningen’, in: Hlvh 1996, p. 780-781: ‘In de winter van 1933 [...] vertoefde Clara enige tijd in Haifa met de twintigjarige archeoloog Soussia Reich.’
2953Cate, André Malraux, p. 231.
2954Cate, André Malraux, p. 230.
2955Clara Malraux, Voici que vient l'été, p. 34, 155.
2956Clara Malraux, Voici que vient l'été, p. 226.
2957Elisabeth de Roos interviewde Malraux na zijn terugkeer: ‘De stad der koningin van Scheba. Malraux vertelt’, in: Het Vaderland, 27-3-1934.
2958Bw ii, p. 360 (15-3-1934 aan DP).
2959DP aan E.G. du Perron-de Roos, 1-4-1934: ‘[Pia] begrijpt vooral niet hoe M. met zooveel gemak een “homme public” heeft kunnen slikken.’ (Met andere woorden: dat hij weinig scrupules had om de rol van openbare figuur op zich te nemen.)
2960Zie: Brieven ix, p. 139-141, 286-289 (maart 1934 aan C. Malraux).
2961Todd, André Malraux. Une vie, p. 225, 233.
2962Madsen, Malraux, p. 142, 168.
2963Madsen, Malraux, p. 184-186; Cate, André Malraux, p. 308, 326; Todd, André Malraux. Une vie, p. 233-234.
2964Clara Malraux, Voici que vient l'été, p. 162-164. Zie ook: Hlvh 1996, p. 992, waaraan ik deze vertaling heb ontleend.
2965DP aan E.G. du Perron-de Roos, 29-3-1934.
2966Du Perrons positieve gevoel tegenover Marsman, ook in zijn rol als voorganger bij zijn vrouw, blijkt duidelijk uit zijn brieven aan Bep.
2967Bw ii, p. 371-372.

2968Brieven ix, p. 145. Zie ook: Brieven iv, p. 444. Overigens zou DP voor zijn vertrek naar Indië zijn verre neef Jean Victor de Sturler aanstellen tot voogd over Gille.
2969Bw ii, p. 395, 397 (27 en 28-4-1934).
2970Op minder subtiele wijze schetst Léon Hanssen Du Perron als ‘deze sabelrinkelaar, die bij de geringste tegenslag echter ook met zelfmoordbriefjes kon zwaaien’. Gesteld al dat dit briefje een ‘zelfmoordbriefje’ zou zijn (wat ik niet geloof), dan blijft de vraag waarop Hanssen zijn meervoud baseert. Vgl. Hanssen, Sterven als een polemist, p. 406-407.
2971[E. du Perron,] ‘Museum voor Stendhal geopend. In zijn geboortestad Grenoble. Waar de herinneringen rondwaren’ en ‘Museum voor Stendhal geopend. Wat het aan documenten bevat. Talrijke onbekende portretten’, in: Het Vaderland, 12-5-1934; 15-5-1934.
2972Bw ii, p. 400 (8-5-1934 aan TB); Brieven v, p. 21 (15-5-1934 aan J. van Nijlen).
2973Brieven v, p. 17 (9-5-1934 aan J. Greshoff).
2974Larbaud, Journal 1912-1935, p. 298. Mijn vertaling.
2975Brieven v, p. 37 (29-5-1934 aan H. Marsman).
2976Marsman meende dat hij qua verwantschap tussen beide vrienden in zat: tussen het somnambuul-tastende van Holst en Eddy's splijtende ‘zelf-ontledingsdrang [...] die opereert met bijtende zuren’. Zie: Van Vliet (ed.), Tussen twee generaties, p. 148 (H. Marsman aan A. Roland Holst, 2-6-1934).
2977Idem, p. 152 (A. Roland Holst aan H. Marsman, 10-6-1934).
2978Vgl. Brieven v, p. 77 (21-7-1934 aan A. Greshoff-Brunt).
2979Zie: Brieven v, p. 59, 66, 70 (1, 8 en 17-7-1934); Bw iii, p. 10 (18-7-1934).
2980Foto coll. mr. A.E. du Perron. De tekst is ondertekend: ‘Slau, Juli 34’. Adriaan Roland Holst heeft er schuin onder bijgeschreven: ‘En in hart's er-/ker vindt zijn kracht.’
2981Bw iii, p. 19-20, 406 n (24-8-1934 aan TB).
2982Brieven v, p. 109 (7-10-1934 aan A. Roland Holst).
2983Zie: Brieven v, p. 269 (4-4-1935 aan A. Roland Holst).
2984Brief van J. Slauerhoff aan A.A.M. Stols, 29-8-1934 (coll. K. Lekkerkerker, Amsterdam).
2985Brieven v, p. 83 (30-7-1934 aan A.A.M. Stols).
2986Brieven v, p. 97 (1-9-1934 aan J. Gans).
2987In tegenstelling tot Rien Marsman had Bep du Perron wel een kinderwens. Vgl. Brieven vi, p. 325 (12-12-1936 aan H. Marsman); Goedegebuure, Zee, berg, rivier, p. 312.
2988Vgl. Brieven v, p. 271 (4-4-1935 aan A. Roland Holst): ‘Daar was inderdaad toèn sprake van (op een erg twijfelachtige manier) en inderdaad was Slau hierin zeer geschikt.’ De versie die Wim Hazeu vertelt (Slauerhoff, p. 622-624) is de vervalste interpretatie van Slauerhoff.
2989Brieven v, p. 95-96 (29-8-1934 aan J. Greshoff).
2990Brieven v, p. 96-97 (1-9-1934 aan J. Gans).
2991Mars, Elisabeth de Roos. Schrijfster in de schaduw, p. 36; DP aan E.G. du Perron-de Roos, 18-9-1934.
2992J. Slauerhoff aan C.J. Kelk en Suzie Kelkvan Hall, ong. 10-9-1934 (coll. K. Lekkerkerker, Amsterdam).
2993DP aan E.G. du Perron-de Roos, 18-9-1934: ‘Zoolang ik jou heb, moet ik mijzelf dan maar erbij nemen, - ook zoolang jij dat doet.’
2994Bw iii, p. 26 (16-9-1934 aan TB); Brieven v, p. 101 (19-9-1934 aan J. Greshoff).
2995Bw iii, p. 35 (4-10-1934 aan DP).
2996Bw iii, p. 45 (12-10-1934 aan DP).
2997Brieven v, p. 134 (31-10-1934 aan H. Marsman).
2998Dagboekaantekeningen, 2-11-1934.
2999Brieven v, p. 82 (26-7-1934 aan J.A.A. Engelman).
3000Bw iii, p. 78 (13-11-1934 aan TB); Brieven v, p. 156 (11-11-1934 aan J. Greshoff).
3001Brieven v, p. 172 (26-11-1934 aan J. Greshoff).
3002DP aan E.G. du Perron-de Roos, 5-12-1934.
3003Bw iii, p. 94 (3-12-1934 aan TB).
3004Brieven v, p. 189 (9-12-1934 aan J. Gans); DP aan E.G. du Perron-de Roos, 4-12-1934 (over het bezoek aan Guilloux en het nazenden van het Muller-boekje).
3005DP aan E.G. du Perron-de Roos, 10-12-1934.
3006Brieven v, p. 220 (2-2-1935 aan S. Vestdijk); Brieven ix, p. 155 (13-12-1934 aan J.A. Antonini).
3007Brieven v, p. 211 (2-1-1935 aan H. Marsman).

3008Gomperts, Jagen om te leven, p. 156-164.
3009De term ‘tegenleger’ is van K.L. Poll, die zeer geïntrigeerd was door het fenomeen ‘vriendschap’ bij Du Perron. Zie: Poll, ‘Du Perron en zijn vrienden’.
3010K.L. Poll noemt Adriaan Roland Holst ‘een van de weinigen die opgewassen waren tegen Du Perrons behoefte om in de vriendschap te domineren’. Zie: Idem, p. 117.
3011Roland Holst, Nijhoff en twee andere redacteuren hadden in november 1933 hun ontslag ingediend als Gids-redacteur, in de nasleep van de plagiaat-affaire waarin mederedacteur H.T. Colenbrander was gewikkeld. Met het aantreden van J.W.F. Werumeus Buning en Anton van Duinkerken als nieuwe redacteuren was De Gids als publicatiemogelijkheid voor Du Perron verloren gegaan. Zie: Remieg Aerts etc. (red.), De Gids sinds 1837, Schrijversprentenboek deel 27, 's-Gravenhage/Amsterdam: Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum/Meulenhoff, p. 137-139.
3012Brieven vi, p. 240, 252 (5-3 en 23-3-1935 aan R.A.J. van Lier resp. S. Vestdijk). DP heeft menige correctie van Vestdijk in het voltooide manuscript overgenomen. In 1936 heeft hij zijn roman herzien. Daarbij zijn onder meer de passages met Van Vlaardingen komen te vervallen. Er bestaan exemplaren van de eerste druk van Hlvh met correcties in andere handschriften dan die van hemzelf, wat er misschien op wijst dat DP bij zijn herziening ook suggesties van anderen heeft overgenomen. Zo is er een gecorrigeerd exemplaar uit de collectie van Angèle Manteau (in 2001 in het bezit van antiquariaat Aioloz te Leiden) en een exemplaar met weer andere correcties uit de collectie van uitgeefster Alice van Nahuys (in het bezit van Hella S. Haasse). Over de herziening zelf zie: Theo Rooijakkers, De herziening van Het land van herkomst van E. du Perron, Doctoraalscriptie r.u. Utrecht 1986.
3013J. Greshoff aan DP, ‘Maandag’ (coll. lm). Greshoff schreef dit naar aanleiding van Du Perrons ongunstige opinie over Victor van Vriesland en Jacques Bloem.
3014Brieven iv, p. 318 (27-9-1933 aan J. Greshoff).
3015Brieven iv, p. 292-293, 307-310 (17-9 en 25-9-1933 aan H. Marsman).
3016Vgl. Brieven iv, p. 281 (8-9-1933 aan J. Greshoff); Bw ii, p. 234 (23-11-1933).
3017Vgl. Brieven v, p. 386 (11-7-1935 aan H. Marsman); Bw iii, p. 290 (1-9-1935); Brieven vi, p. 82 (17-12-1935 aan J. Greshoff). Interessant is de brief van Ant ter Braak aan DP, waarin zij Vestdijk een ‘anaal karakter’ toeschrijft. Zie: Bw iii, p. 243 (8-7-1935).
3018W.J. van den Akker heeft betoogd, dat Du Perron en Nijhoff dichter bij elkaar staan dan de literatuurgeschiedenis ons heeft doen geloven. Ze naderen elkaar in hun ‘principiële afwezigheid of weigering van een definitieve standpuntbepaling’ en in het ‘existentieel failliet’ waaraan ze beiden uiting geven. Zie: Van den Akker, ‘Autonomie en ideologie: Du Perron en Nijhoff’.

3019De kliniek heette Villa Raffet en was gevestigd aan de Boulevard Montmorency 45. Het kind werd geboren tegen vijf uur in de middag. Coll. lm, p 346 p: geboorteakte A.E. du Perron.
3020DP aan Davida Simons-Posthumus, 1-4-1935. Zie: Snoek, ‘Dank voor uw lieve inval’, p. 185.
3021Brieven v, p. 323 (8-5-1935 aan A.A.M. Stols).
3022Brieven v, p. 225-227 (6-2-1935 aan H. Marsman).
3023Ook in Bretagne (december 1934) had het ‘fantoom’ hem achtervolgd; een brief daarover aan Bep had hij niet verzonden maar in het ‘archief’ gestopt. DP aan E.G. du Perron-de Roos, 8-12-1934.
3024Dagboekaantekeningen, 22-5-1935.
3025DP aan E.G. du Perron-de Roos, 13-5-1935.
3026DP aan E.G. du Perron-de Roos, 14-5-1935.
3027DP aan E.G. du Perron-de Roos, 21-9-1935.
3028Coll. lm. DP had Roland Holst eerst zelf ingelicht, Marsman was al veel langer op de hoogte.
3029Brieven vi, p. 99-100 (27-12-1935 aan J. Greshoff).
3030Zie: Brieven vi, p. 107 n. Het voornaamste doel zou zijn om gesprekken te voeren over de oprichting van een Nederlands Comité van Waakzaamheid. Dit was inderdaad ook een doel, maar voor DP niet het voornaamste.
3031E.G. du Perron-de Roos aan DP, 8-1-1936.
3032DP aan E.G. du Perron-de Roos, 10-1-1936.
3033DP aan E.G. du Perron-de Roos, 11-1-1936.
3034E.G. du Perron-de Roos aan DP, 12-1-1936. Sympathil is evenals dionine een sympathicometicum, een bloeddrukverhogend middel (informatie van dr. J.B.F. Hulscher). In december 1934 had DP in Bretagne veel last gehad van hartritmestoornissen. Bij nader onderzoek was gebleken dat zijn bloeddruk te laag was. Zie: noot 96.
3035DP aan E.G. du Perron-de Roos, 13-1-1936.
3036Bij zijn brief van 13-1-1936 had DP de volgende ochtend een postscriptum geschreven. Hij zou Bep diezelfde dag nog terugschrijven, of anders zou Henny het doen. Deze brief is niet teruggevonden. In zijn brief van 12-9-1936 aan Bep blijkt DP nog niet ‘genezen’ en noemt hij zichzelf ‘een langzamerhand grondig vergiftigd personage’.