Hoofdstuk 31
Revanche op het leven

Moeder en haar ‘aangenomen Javaneesje’

Kort nadat hij zich op boulevard Brand Whitlock had gevestigd, schreef Du Perron ‘Brieven van een zwaarmoedig auteur. Bij het ms. van een roman’.2319 De drie brieven zijn gericht aan een mondaine dame die figureert in een roman die de schrijver in gedeelten bij haar aflevert. Die roman speelt in het niet bij name genoemde Brussel oftewel ‘Klein-Parijs, het karakterloze oord waarin u en ik vertoeven [...] déze stad [...], waar ik nu acht jaar tevergeefs geprobeerd heb met de dingen in harmonie te raken’. Du Perrons fantasie houdt het midden tussen een mijmering en een brief in hoofse stijl met een plagerige ondertoon. Weer overheerste het oude thema van het goed recht van de kunstenaar die, tegen alle maatschappelijke druk in, zijn eigen gang gaat, maar de vroegere baldadigheid was geweken. Andere motieven speelden mee: nostalgie naar het fin-de-siècle toen vrouwen nog in open wagens reden, afkeer van het moderne verzakelijkte heden, van het would-be Klein-Parijs, van acteurs die in de rollen die zij spelen hun authenticiteit verliezen. Ook de politiek kwam aan de orde, met een anekdote over Mussolini en een mislukte moordaanslag op de schoonzoon van de koning der Belgen. Deze dingen konden allemaal gebeuren in ‘onze ademloze tijd’. De jaren dertig wierpen hun schaduw vooruit.

[p. 591]

Voorlopig bleef het bij deze aanzet. Du Perron vond ook op zijn nieuwe adres de rust niet tot het schrijven van nieuw creatief werk. Niet alleen de nasleep van de affaire rond Ina en ‘neef Herbert’ hield hem daarvan af, ook zijn moeder vroeg veel aandacht. Medio oktober 1930 begeleidde hij haar naar Gistoux, waar voorbereidingen moesten worden getroffen voor haar jaarlijkse overwintering in Brussel.2320 In januari 1931 logeerde hij een tijdje in het Brusselse huis van zijn moeder, die weer was gaan kwakkelen met haar gezondheid.2321 Begin maart zag hij zich genoodzaakt dag en nacht over haar te waken, want zij was ‘goed ziek’ en de toestand liet zich steeds ernstiger aanzien.2322 Zij was zwaar hartpatiënt en Du Perron bereidde zich voor op het ergste. In die stemming filosofeerde hij over zijn relatie tot zijn moeder: ‘Het is gek, zoo weinig als mijn moeder en ik elkaar “begrijpen”, en hoe zeker ik nu toch weet dat met haar een essentieel iets in mijn eigen leven afsterft. [...] Mijn moeder was in haar eentje eig. de familie gepersonifieerd, met alle lastige, maar ook met alle lieve kanten.’2323

Het vooruitzicht van zijn moeders overlijden maakte Du Perron zeer onrustig. Ook zijn vrienden begrepen dat haar dood grote consequenties kon hebben. Zo schreef Roland Holst aan Greshoff dat hij ‘allesbehalve gerust’ was over de financiële toestand, waarin Du Perron zich na de dood van zijn moeder zou zien geplaatst: ‘het zou mij niet verbazen als daar nog rare dingen aan den dag kwamen’. Ook zou Du Perron veel verliezen aan de band met zijn moeder en na haar dood gevaarlijk dichter komen bij een eigen debacle.2324 Profetische woorden, maar Du Perron kreeg nog uitstel van executie: zijn moeder kwam ook deze crisis weer miraculeus te boven.

Ondanks Holsts geringe dunk van Du Perrons vermogen om op eigen benen te staan, gaf deze meermalen blijk van een kordate handelwijze. Zo trad hij ferm op toen zijn pleegzusje Ina niet meer in de hand viel te houden: na een ruzie met mevrouw Du Perron was zij vertrokken en ‘binnen de maand terechtgekomen in een soortement bordeel, waar zij de “serveuse élégante” heeft gespeeld, en misschien nog wel wat anders. In ieder geval heeft zij zich op het gebied der liefde niet onbetuigd gelaten!’2325 Dat Eddy du Perron zelf zich rond 1925 op het gebied der liefde niet onbetuigd had gelaten, deed niet ter zake. Vrouwen, althans vrouwen van goeden huize, was toentertijd niet toegestaan waar de heren der schepping zich in uitleefden. Natuurlijk doemde ook het verschiet op van een ongewenste zwangerschap, wat de schande nog groter zou hebben gemaakt. In afwachting van verdere beslissingen werd Ina in de kost gedaan bij Indische mensen in Brussel. Du Perron meende dat zij beter terug kon gaan naar

[p. 592]

Indië. Misschien had zijn moeder dan ten minste een rustige zomer in Gistoux, in wat vermoedelijk haar laatste levensjaar zou worden.2326

 

In Het land van herkomst wordt geschetst hoe Ina's fictioneel alter ego Silvia na de affaire met ‘Huibert’ haar liefdeleven ‘tot hogere volheid’ opvoert in de tijd dat moeder Ducroo in Brussel de winter doorbrengt: ‘Op straat had zij toen weer de nodige ontmoetingen, en ditmaal was het de konciërge die mijn moeder kwam waarschuwen dat Silvia een geschiedenis begonnen was met een sergeant, maar dat de vrouw van deze militair er reeds achter gekomen was en dat een drama voor de huisdeur elk ogenblik kon worden verwacht. En evenals op Grouhy leverde een onderschepte post ook hier het bewijsmateriaal.’2327 De onderschepte brief van de sergeant aan ‘ma fleur d'Orient’ wordt in de roman in extenso geciteerd. De brief leidde tot een uitval van moeder, die vond dat zij ‘bepaald harteloos verwaarloosd’ was. ‘Silvia antwoordde met wrok, en toen ik op bezoek kwam vond ik mijn moeder doodsbleek in bed, hijgend dat Silvia haar had doodgemaakt en dat zij haar nooit meer wilde zien. De oostenrijkse Frieda, die in de kamer een en ander aandroeg, moest mij de toedracht vertellen; mijn moeder vulde aan met: - Nooit is dat kind zó onbeschoft tegen mij geweest. -’

In de roman stuurt Arthur Ducroo zijn pleegzusje ‘dezelfde dag nog’ het huis uit; zij neemt haar intrek bij kennissen, maar na een week belandt zij op een kamer elders, waar zij alle gelegenheid heeft haar sergeant te ontvangen. Moeders gezondheid verslechtert en zij wordt opgegeven door twee specialisten. Vervolgens wordt beschreven hoe moeder er zich toch doorheen slaat en zelfs naar haar kasteeltje kan terugkeren, waar Silvia haar weer mag bezoeken.2328

In werkelijkheid waren Du Perron en zijn moeder al veel eerder tot de conclusie gekomen, dat het het beste zou zijn Ina terug te sturen naar Indië. Du Perron trad nu kordaat op tegen het pleegzusje dat nooit zijn sympathie had gehad. In een brief van 9 april 1931 aan Roland Holst trachtte hij zich te rechtvaardigen: ‘Het is in ieder opzicht een vulgair wicht en misschien wel de eenige - zeker de grootste - oorzaak van allerlei onrust in het huishouden.’2329 Op 25 april 1931 bracht hij zijn moeder samen met Gille terug naar Gistoux.2330 Vier dagen later vertrok hij naar Holland om ‘het aangenomen Javaneesje’ van zijn moeder naar de boot te brengen.2331

 

In Het land van herkomst schrijft tante Hélène (het fictioneel alter ego van tante Lot) een brief ‘op kookhitte’ aan Arthur, waarin ze hem verantwoor-

[p. 593]

delijk stelt voor het heensturen van zijn adoptiezusje. Hij had haar beter kunnen laten trouwen. Als het in de huidige economische malaise niet zou lukken een baan voor Silvia te vinden, zou zij haar weer zonder pardon op de boot zetten. Zij verzoekt haar neef om deze brief niet aan zijn moeder te laten lezen, ‘want als ze weder een flauwte krijgt, dan heet ik de schuldige, en de oorzaak wordt over 't hoofd gezien. Als je haar toch den brief laat lezen, dan zijn ook de gevolgen voor jou rekening, hè wat zijn jullie toch intens groote egoisten.’2332

Ina zou in Indië blijven, waar zij het in 1937 de zoon van haar pleegmoeder nog knap moeilijk zou maken. Uiteindelijk is zij terechtgekomen in het West-Javaanse plaatsje Plered.2333 Cetera desunt.

Nieuwe ontmoetingen

In deze enerverende periode had Du Perron vrij veel contact met Franz Hellens en diens vrouw Maroussia, die minstens even goed waren ingevoerd in zijn privé-leven als Jan en Griet van Nijlen. Ook Jan en Aty Greshoff behoorden tot de cercle intime van Du Perrons Brusselse jaren. Veel oppervlakkiger was zijn contact met voorbijgangers als de uit Gent afkomstige avonturier Paul Méral (1895-1946) en de Antwerpse tekenaar en graficus Valentijn van Uytvanck (1896-1950). De laatste had zich in de herfst van 1930, na de scheiding van zijn eerste vrouw, in Brussel gevestigd.2334 Om in zijn onderhoud te voorzien tekende hij portretten van schrijvers, onder anderen ook van Du Perron.2335 Tijdens de zittingen voor diens portret maakte de lange magere tekenaar bezwerende gebaren, terwijl hij soms letterlijk voor zijn ezel knielde; zijn model zat ontspannen in een stoel.2336

Alle goede voornemens ten spijt was het niet best gesteld met Du Perrons eigen huwelijk. De spanningen waaraan zowel hij als Simone hadden blootgestaan, hadden hun tol geëist: Simone trok zich soms terug in een eindeloos gemok dat haar echtgenoot gelaten onderging.2337 Du Perron had haar slechts getrouwd om zijn erewoord gestand te doen. Gevoelens van liefde kwamen er niet aan te pas, wel voelde hij een zekere genegenheid voor haar, gemengd met medelijden en de morele verplichting haar te beschermen tegen zijn moeder. De gedachte aan de ‘Ene’ was een abstractie gebleven en Du Perron had zich zo goed en zo kwaad als het ging geschikt in zijn huwelijk.

In 1931 zou dit veranderen. Tekenend is een passage in een brief die Du

[p. 594]

Perron op 5 mei 1931 schreef aan Henny Marsman, behalve dichter ook jurist: ‘Voel je er niet voor om later mijn advocaat te zijn; voor een erfenis of zoo bijv., als ik in Holland een rechtskundig advies noodig heb? [...] begin Juni ga ik weer naar Brussel terug, tenzij mijn vrouw in Montigny the-love-of-her-life ontmoet en het echtelijk domicilie niet meer wenscht te betreden, waar weinig kans op is...’.2338

De vrienden van het echtpaar keken soms hoofdschuddend toe. Du Perron ging er vaak in zijn eentje op uit, in een vanzelfsprekende usurpatie van zijn onafhankelijkheid als man en als schrijver. Als echtpaar hadden de Du Perrons alleen met de Van Nijlens en wellicht ook met Franz en Maroussia Hellens een prettige wederzijdse band. Een van Du Perrons kennissen, de welgestelde bibliofiel M.B.B. Nijkerk (1894-1987), stond buitengewoon afwijzend tegenover Simone. Op hem maakte zij de indruk van een typische dienstbode, die aanvankelijk nog wel ‘appetijtelijk’ was, maar er algauw ‘slonzig en uitgezakt’ begon uit te zien. Hij vond haar ‘een brave ziel’, maar voor het voeren van een huishouding miste zij volgens hem het juiste gevoel. Zo was er een keer geen broodbeleg in huis, waarop Du Perron vroeg of er soms iets anders was. Simone kwam toen aan met een koud en verpieterd spiegelei, dat dagen eerder was gebakken. Haar man at het zonder commentaar op.2339

Dit typisch masculiene portret van Simone kan worden gecontrasteerd met twee meer sympathiserende observaties. De ene is van Everard Bouws, die opmerkte dat Simone op Gistoux zo ongeveer de rol van slavin in de huishouding vervulde. Daarbij kwam dat haar echtgenoot haar soms hevig uitfoeterde, wat voor zijn vrienden pijnlijk was om mee te maken. Om die reden had Sander Stols besloten de twee echtelieden niet meer samen uit te nodigen.2340 Ook Carel Willink was het opgevallen dat Du Perron Simone nors bejegende en dat ze vaak ruzieden om kleinigheden.2341

 

Du Perrons toewijding aan zijn huwelijk ging zo ver als hij zichzelf toestond. Hij mocht graag flirten met andere vrouwen, vooral in geschrifte. Evelyn Blackett was daar een voorbeeld van geweest. Hij had een zwak voor Kennie van Schendel, maar Arthurs frêle dochter was toch iets te jong voor hem.2342 Truida ter Braak dan misschien? Zij was één jaar ouder dan Kennie en leek een geschikte kameraad. Toen Du Perron op 21 februari 1931 naar Nederland ging, heeft hij waarschijnlijk enkele dagen bij Menno en Truida gelogeerd. Op 22 februari ontmoette hij in hun Rotterdamse woning de dichter H. Marsman, met wie hij vriendschappelijk

[p. 595]

debatteerde. Het werd een gedenkwaardige dag: even later stapte Elisabeth de Roos binnen, een lange vrouw met een ietwat langoureuze blik. Du Perron had haar nog nooit eerder gezien maar hij ‘kende’ haar uit haar geschriften en door de verhalen uit de Vrije Bladen-kring.2343 Had hij niet pas nog een plagerige brief aan Bouws geschreven, waarin hij hem een brand new geliefde aanbeval: Elisabeth de Roos - ‘en maak daar dan de Lady van, de Lebefrau, de Lionne entre Toutes, de Houri van Tuschinsky, Kempinski, Krasnapolski, de Diva van het Hôtel des Indes, the One and Only van Scheveningen, IJ en Nieuwe Waterweg, de Vrouw-Fregatschip, de Eenig Geslaagde Combinatie in Holland van Hersens en Japon, van Cultuur aan Binnen- en Buitenkant!’2344

Ineens stond deze vrouw voor hem. Hij hield haar voor een ‘critisch-esthetiseerende jonge vrouw van den beteren stand’, maar ze was uiterst beminnelijk.2345 Zij wist veel minder van hem dan hij van haar: zíj had nog nooit iets van hém gelezen. Afkomstig uit een keurig Voorburgs milieu stond zij verbaasd over zijn vrijmoedige optreden, maar ze liet dat niet merken. Al meteen bij hun eerste ontmoeting nodigde hij haar uit om hem eens in Gistoux te komen opzoeken.2346

 

Een dag na deze ontmoeting, op 23 februari 1931, bezocht Du Perron in Haarlem de ernstig zieke Slauerhoff. Vervolgens spoorde hij naar Utrecht, waar hij met Marsman en Engelman over poëzie sprak, en keerde via Gouda terug naar Den Haag en Rotterdam. In Den Haag logeerde hij bij Annie Batten-Rijpstra, die naar Nederland was gekomen voor een medisch onderzoek. Zij maakte hem attent op een Couperus-tentoonstelling die plaatsvond in een schoollokaal van de 2e Gemeentelijke hbs aan de Stadhouderslaan 84 in Den Haag. Du Perron ging er samen met Adé Tissing op af en stuitte op de organisator van de tentoonstelling, de twintigjarige Freddy Batten, oud-leerling van de hbs en een neef van Annies echtgenoot Edy Batten alsook, via moederszijde, van Paul Beynon.2347 In zijn karakteristieke precieuze stijl heeft Batten deze ontmoeting later als volgt beschreven:

‘Met een ernstige fok [= bril] gewapend, legde Du Perron voornamelik, en wel systematies een diepe aandacht aan de dag voor de geëtaleerde conterfeitsels van Couperus, waarover hij nu en dan een pittige opmerking plaatste. Er ontstond een levendige discussie over de zogenoemde “antieke reconstructies” van Couperus, stuk voor stuk verwerpelik, volgens Du Perron, om hun oncontroleerbaarheid in de geëxalteerde
[p. 596]
dialoog van in Rome gereïncarneerde Hagenaars en douairières, zoals in De berg van licht, een zo levendige discussie tenslotte over de hele schrijversfiguur dat Du Perron, hoewel gehaast, maar niettemin vol waardering voor de litteraire hortus van planten en papier die ik had aangericht, mij een ontmoeting omstreeks 8 uur in de avond voorstelde in het toenmalige bekende café La Bagatelle in de Haagse Passage.’2348

Nog voor het afgesproken uur was Du Perron aanwezig, samen met Tissing en Bouws, maar toen de jeugdige Couperusliefhebber niet kwam opdagen, verliet Tissing het café. Du Perron wachtte nog enige tijd met Bouws alleen, tot ook zij het voor gezien hielden. Freddy Batten was wel degelijk naar La Bagatelle gekomen, maar had Du Perron niet zien zitten, mogelijk omdat hij onherkenbaar was door ‘een soort uilenbril’. Hevig in zijn wiek geschoten schreef het Haags-Indische jongeheertje een brief waarin hij Du Perron verweet ‘allemachtig vervelend’ te zijn en een ‘artiest van grote nonchalance’. Du Perron reageerde op vaderlijke toon, hij had niet de minste rancune over hun mislukte rendez-vous, ‘maar het zou overdreven zijn wanneer ù dat had. Zou de mogelijkheid bestaan, dat wij elkaar niet herkend hebben???’ Na dit antwoord legde Batten de wapens neer; hij zou zich ontwikkelen tot Du Perrons trouwste paladijn, maar niet zonder oprispingen van gekwetste trots. Hun relatie lijkt meteen te zijn vastgelegd in deze eerste confrontatie: Batten kreeg een ondergeschikte rol toebedeeld waarvan hij niet meer zou afkomen.2349 Hun eerste project, met Batten in de rol van degene die het materiaal aandroeg, werd een - onvoltooid gebleven - bloemlezing uit het kortere werk van Couperus.2350

 

Na de kennismaking met Freddy Batten heeft Du Perron vermoedelijk nog bij Ter Braak gelogeerd alvorens terug te gaan naar Gistoux. Hij schonk zijn vriend een exemplaar van zijn dichtbundel Poging tot afstand (1928), met een opdracht waarin hij impliciet commentaar gaf op de existentiële onzekerheidservaring die Ter Braak had uitgedrukt in zijn roman Hampton Court.2351 Du Perron dateerde zijn opdracht op ‘de dag na Hampton Court / 26 Febr. 1931’. Hiermee verwees hij naar de laatste bladzijde van de roman, die gaat over ‘de nacht van Hampton Court’, wanneer het hoofdpersonage Andreas zijn crisis te boven komt door zich aan te passen aan de normaliteit, in casu een Hollands burgerlijk bestaan. Voor Ter Braak was het huwelijk een noodzakelijk bestanddeel van deze aanpassing aan het burgerbestaan. Sinds hij rond Kerstmis 1930 Gerda Geissel had teruggezien, het Berlijnse meisje dat als Kriegskind bij zijn ouders had

[p. 597]

gelogeerd, was de gedachte in hem rijp geworden dat hij met deze elf jaar jongere schone zou kunnen trouwen. Zij deelde weliswaar niet zijn literaire interesse noch zijn geestelijke atmosfeer, maar voor een huwelijk was dat volgens hem niet nodig.2352

Ter Braak, in zijn hardnekkige hang naar het eenvoudige, ging de tegengestelde richting uit van Du Perron, die juist zijn eigen mesalliance met Simone betreurde en droomde van een ebenbürtige vrouw. Du Perron had terughoudend gereageerd op Ter Braaks aankondiging van zijn plannen met Gerda: hij was benieuwd naar de details, maar het belangrijkste was toch ‘dat wat de fransche straatphilosoof gewoonweg “la question de l'épiderme” noemt’ - oftewel de aanwezigheid van een sterk erotisch contact.2353 Maar daar schortte het juist aan bij de preutse Ter Braak. Toen Gerda zich bij hem voegde, op 8 maart 1931, bleek zijn normaliteitsconstructie niet bestand tegen haar barbaarse bejegening van zijn boekenkast. Na een paar kwellende dagen zocht hij steun bij Bouws, die hem ervan wist te overtuigen dat zijn relatie met Gerda gedoemd was te mislukken.2354 Ter Braak liet zijn aanstaande bruid - hij was op 14 februari met haar in ondertrouw gegaan - weten dat alles voorbij was. Gerda reageerde hysterisch en dreigde met zelfmoord, waarop hij onmiddellijk inbond.

Du Perron, door Ter Braak zowel als Bouws op de hoogte gebracht, liet nu alle voorbehoud vallen en gaf zijn vriend de raad: ‘doe alles behalve dit huwelijk ingaan’.2355 Enkele weken lang pompte Ter Braak zichzelf nog moed in voor het voorgenomen huwelijk, maar op 28 maart barstte de bom en stuurde hij Gerda definitief terug naar Berlijn. Niet lang daarna werd hij gealarmeerd door het bericht dat Gerda gif zou hebben ingenomen. Geschrokken spoorde hij naar Berlijn, waar hij Gerda in shock vond. Zij had geen gif, maar enkele poeiers van het slaapmiddel Veronal ingenomen. Ter Braak interpreteerde deze ‘hysterische opzet’ als een vorm van chantage om hem toch tot een huwelijk te dwingen.2356 Du Perron was het daarmee eens.2357 Het drama van Ter Braak en Gerda Geissel werd meebeleefd en van commentaar voorzien door zijn zuster Truida - die met het oog op het huwelijk van haar broer het huis aan de Beukelsdijk had moeten verlaten - alsook door Bouws en Du Perron. Toen het bericht van de zelfmoordpoging hen had bereikt, was Elisabeth de Roos zeer energiek opgetreden.2358

Inmiddels was Du Perron in correspondentie geraakt met zowel Truida ter Braak als Elisabeth de Roos. Zijn eerste brief aan Truida dateert van 10 maart 1931, in antwoord op een brief van haar waarin zij haar hart had uitgestort. Er was voor haar geen plaats meer op de Beukelsdijk, want ze

[p. 598]

had het veld moeten ruimen voor Gerda.2359 In het vervolg van de correspondentie bracht zij ook haar eigen - teleurstellende - ervaringen op het gebied van de liefde ter sprake. Du Perron antwoordde haar met een mengeling van ernst en plagerige flirt. Hij moedigde haar aan zich bloot te geven: ‘Truida dear, be charming en schrijf precies neer wat je denkt.’ Als hij haar te lang op antwoord had laten wachten, verontschuldigde hij zich: ‘Lieve Truida, Ben je al boos op me?’ ‘Be a dear and don't be angry.’2360 Het is duidelijk dat Truida en Du Perron zich tot elkaar aangetrokken voelden, al was de toon van Du Perrons brieven vaak meer vaderlijk dan verliefd.2361 Toch was het niet geheel zonder betekenis dat hij haar zijn bewerking opdroeg van het hoofse verhaal van Jacques de Baisieux, Des trois chevaliers et del chainse, over een ridder die alles over heeft voor zijn dame.2362

Maar er was ook nog een Elisabeth de Roos in het spel! De eerste bewaard gebleven brief van Du Perron aan haar dateert van 12 maart 1931.2363 Kort daarvoor had hij haar de dichtbundel Golven van Jo Landheer geschonken. Zij bedankte hem in een brief van 6 maart, waarin zij tevens de mogelijkheden aftastte om in Brussel een baantje te vinden, bijvoorbeeld als vertaalster. Zij wilde zich maar al te graag in het buitenland vestigen: ‘In Holland probeer ik niets.’

De ene

Elisabeth Geertruida de Roos (15 juli 1903 - 28 november 1981) was de dochter van dr. Jacques Reinhard Brandes de Roos (1875-1934) en Helena Betsy Posthumus (1878-1931).2364 Haar vader werkte als jurist en criminoloog bij het Centraal Bureau van Gerechtelijke Statistiek te Den Haag. In zijn vrije tijd maakte hij toneelmaquettes die hij zelf beschilderde en van verlichting voorzag. Ook was hij actief als schimmenspeler en karikatuurtekenaar en speelde hij zeer verdienstelijk viool.2365 De moeder van Elisabeth kwam uit een intellectueel joods gezin; zij was een dochter van Levy Posthumus, doctor in de wis- en natuurkunde. Elisabeth en haar jongere broer Robert de Roos (1907-1976) kregen een liberale opvoeding waarin culturele activiteiten een grote plaats innamen. Elisabeth had vooral veel belangstelling voor toneel, terwijl haar broer musicus zou worden. Bep en Bob, zoals zij werden genoemd, groeiden op in een voorname grote woning in Voorburg, Koningin Wilhelminalaan 19.

In 1921 ging Bep de Roos Frans studeren aan de Gemeentelijke Univer-

[p. 599]

siteit van Amsterdam, waar zij bevriend raakte met Menno ter Braak, Dick Binnendijk en Henrik Scholte. In 1925 behaalde zij haar doctoraal en begon haar schrijfcarrière, aanvankelijk als toneel- en filmrecensente. Tussen eind 1925 en maart 1926 had zij een relatie met Henny Marsman, die door de laatste in de loop van maart 1926 werd verbroken.2366 Rond 1927 kreeg zij een verhouding met Johan de Meester jr. (1897-1986), die sinds 1924 acteur en regisseur was bij het Vlaamsche Volkstooneel te Antwerpen.2367 Beps relatie met De Meester heeft misschien slechts een halfjaar geduurd, maar zij zag hem op dat moment wel als haar grote liefde.2368 De Meester stond bekend als iemand die verliefd werd op al zijn actrices. Dat stimuleerde hem, maar het was ook altijd van korte duur. Als acteur was hij vaak te veel op effecten uit. Sommigen vonden hem een wat kille persoonlijkheid.2369

Vanaf april 1927 correspondeerde Bep - na een onderbreking van een jaar - weer geregeld met Dick Binnendijk en werd hun vriendschap steeds hechter.2370 Mogelijk wierp Binnendijk zich op als trooster nadat haar relatie met De Meester was stukgelopen.2371 Vanaf 1927 ontwikkelde Elisabeth de Roos ook grote activiteit als publiciste, in De Stem, De Vrije Bladen, Filmliga, Rythme en de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Haar ouders stelden haar in staat om haar culturele horizon te verbreden door het maken van reisjes naar Brussel, Parijs en Londen.

In oktober 1929 vestigde zij zich op Belsize Road 19 in Londen, tussen Hampstead en Regent's Park, om er te werken aan haar dissertatie over het essayistisch werk van Jacques Rivière. Zij verrichtte correctiewerk voor de historicus Pieter Geyl en ging vriendschappelijk om met onder meer de neerlandicus G.J. Renier, de schrijfster Emily (of Mickey) Hahn en de zakenman Anthony Gishford. Er was een mysterieuze man in haar Londense bestaan, die zij in haar brieven naar huis aanduidde als ‘7’. In augustus 1930 keerde Elisabeth de Roos terug naar Nederland, waar zij zich specialiseerde als recensente van Franse en Engelse literatuur. Haar belangstelling voor film en toneel was aanzienlijk verminderd, ook had zij - al in november 1929 - onenigheid gehad met Dirk Coster en had zij in de polemiek tussen Ter Braak en Binnendijk de kant van de eerste gekozen.2372

In maart 1931 waren zowel Bep de Roos als Eddy du Perron aangeland op een cruciaal moment in hun leven: Bep worstelde met haar proefschrift in een periode dat haar moeder een ernstige operatie moest ondergaan; Eddy was zijn creatieve impasse nog niet te boven en maakte zich grote zorgen over de gezondheid van zijn eigen moeder. Terwijl Eddy du

[p. 600]

Perron zich opgesloten voelde in een uitzichtloos huwelijk, had Bep de Roos min of meer haar bekomst gekregen van alle relaties. Op 3 april 1931 stierf haar moeder, op 20 mei 1931 verdedigde zij haar proefschrift, dat zij aan haar ouders had opgedragen.2373 Ook Du Perron kreeg een exemplaar toegezonden en zo herstelde zich hun briefwisseling, die na het overlijden van mevrouw De Roos had stilgelegen.

Op 21 maart 1931 had Du Perron tegenover Ter Braak zijn eigen situatie als volgt geschetst: ‘Ik voel mij dikwijls als een oude knaap voor wie alle werkelijk élan voorbij is; een soort amateur van niets dan het voorpostengevecht. Reden te meer om mijn vrienden anders te wenschen; vandaar dat het mij ook zoo'n plezier deed dat Slau op dit gebied althans met Darja volkomen gelukkig is geweest. Als dat er maar is, dan kunnen we altijd later nog wel zien hoe of hoeveel we ervoor zullen betalen.’2374

Alle elan voorbij? Niet op terreinen waar Du Perron zich zeker voelde. Zo trad hij resoluut op tegen de chauffeur van zijn moeder, Omer Sterckx, die zich schuldig had gemaakt aan gesjoemel met rekeningen. Toen de zieke, oude dame vanuit haar bed hem daarmee had geconfronteerd, had hij zich zo onbeschoft gedragen, dat Du Perron hem de deur wees. De man weigerde te gaan en een schermutseling volgde. Du Perron ging Sterckx achterna op de overloop, waarop deze ijlings de trap afholde en een oude liesbreuk zich hernieuwde. Du Perron zou daar later nog de rekening voor gepresenteerd krijgen.2375

Verder was het in mei 1931 een va-et-vient van gasten op Gistoux: Roland Holst verbleef er enkele weken, in het pinksterweekend afgelost door Henny Marsman en diens vrouw Rien Barendregt. Ook Hellens en Méral lieten zich zien.2376 Du Perron had het zo druk met zijn gasten, dat hij niet aan eigen werk toekwam en nauwelijks aan het schrijven van brieven. Hij offerde zich helemaal op aan zijn vrienden.2377 Op een avond in Brussel kwam hij Nijhoff tegen, die hem danig irriteerde met zijn gescheld op Slauerhoff.2378 Zoals Marsman was bevorderd tot vriend, was Nijhoff steeds verder in zijn achting gedaald. Toen alle gasten waren vertrokken, voelde Du Perron de terugslag, hij zag het nutteloze van alles: ‘vriendschap, landelijke rust, gesprekken over literatuur’. Neurasthenisch was hij, apathisch, ‘rijp voor de prullemand’.2379 Slechts één grondige verandering in zijn bestaan kon zijn elan hernieuwen: dat ene, die ene. Innerlijk besefte hij dat ‘de Ene’ zich al had aangediend, maar de grote vraag was hoe zij tegenover hem stond. Die onzekerheid kwelde hem en was de belangrijkste oorzaak van zijn ‘neurasthenische inzinking’.

[p. 601]

Over zijn relatie met Elisabeth de Roos heeft Du Perron ‘Liefde met Jane’ geschreven, dat oorspronkelijk was bedoeld voor Het land van herkomst maar daarin uiteindelijk niet is opgenomen.2380 Als apocrief hoofdstuk van Du Perrons autobiografische roman geeft het een belangrijke psychologische aanvulling op het beeld dat we ons kunnen vormen uit de correspondentie. Zo schrijft hij over het begin van zijn relatie met ‘Jane’:

‘Wilde zij een verhouding die alleen maar troostend was. Kameraadschap tegenover het leven, enz. - Of had zij alleen maar geen élan meer? Omstandigheden tegen: dood van haar moeder, samenleven met haar vader, mislukking van avontuur Londen (met gevolg). Schroom en berusting tegelijk; “défaitisme”, zei Jan Engelman; in werkelikheid een soort philosofie die tégen haar eigen diepere wezen en verlangens inging. H. Wada zei: “Het zal goed voor haar zijn iemand als jij te ontmoeten, door jou uit die conceptie van het leven te worden gehaald. [...] Ik wist (voelde) na twee dagen dat ik van haar hield, dat het alleen maar alles kon zijn. Onverschillig in welke vorm; want men accepteert dan alles. Ook de troostvorm zou ik hebben geaccepteerd. [...] Alles leek erop dat de vrouw hier langzaam aan zichzelf onttrokken moest worden: het geloof moest herkrijgen.’2381

In dagboekaantekeningen van 12 juli 1931 memoreert Du Perron het begin van zijn relatie met Elisabeth de Roos als volgt: ‘Ik wil opteekenen nuance voor nuance, hoe ik van B. ben gaan houden (het heele processus: 1 ontmoeting bij Menno, een paar brieven, 1 ontmoeting Brussel-Gistoux-Brussel, weer een paar brieven, dan de week in Voorburg). Zien of mijn geheugen mij hier in de steek laat; mijn aant. laten verifieeren door B.'s geheugen.’

Beps eerste bezoek aan Du Perron heeft waarschijnlijk plaatsgevonden in juni 1931, toen zij even overkwam om zich te oriënteren op een betrekking in het Brusselse.2382 In een brief van 2 juni had Du Perron - in een subtiele verleidingspoging - haar gesuggereerd het nuttige met het aangename te verenigen:

‘Misschien zou het zoo kunnen uitvallen dat je meteen Stols zou kunnen spreken, dus dat het “reisavontuur” de beide mogelijkheden bestrijkt. Mocht er een gaping zijn van eenige dagen, dan zou je hier in Gistoux Stols kunnen afwachten. Ik woon hier met mijn moeder en 5 jarig zoontje; en als je van landelijke rust en brem houdt, dat hebben we
[p. 602]
hier allebei volop. Je zou een rustige kamer hebben in een aparte “vleugel” van het huis, en je schrijfmachine kunnen meenemen; misschien dat deze landelijke episode je dan ook een beetje troosten kan, als de practische kant van het reisavontuur mislukt. Ik zeg je dit zonder precies te hebben overwogen of het al dan niet reeds “mag” of “hoort”; maar als jij er voor voelt, al was het maar om niet heen-en-terug te reizen in 2 reisavontuurtjes inplaats van in één betrekkelijk groot, dan is het dezerzijds, ook namens mijn moeder, van ganscher harte.’

Het is allemaal niet van een leien dakje gegaan: Du Perron moest Elisabeth de Roos werkelijk veroveren, met ‘het geduld van den ridder uit de tijd van de cours d'amour’.2383 Fred Batten herinnerde zich dat hij met Du Perron en Rudie van Lier in een café zat, toen Elisabeth de Roos verscheen. Batten en Van Lier stonden onmiddellijk op om haar uit haar mantel te helpen, maar Du Perron duwde hen haantjesachtig opzij: ‘Dat doe ik!’2384 In het begin reageerde Bep aarzelend op de avances van haar ridder: beduusd van het absolutisme van zijn resoluut optreden, gaf zij te kennen dat zij niet zeker was van haar emoties. Immers, zij had al eerder liefgehad - en ‘liefde komt maar eens’.2385 Onder de indruk van deze woorden schreef Du Perron voor zijn geliefde in spe de ode ‘Somewhere’:

 
Misschien zijn wij nu vrienden, en misschien
 
zal morgen reeds alles vergeten zijn? -
 
wat goedheid van je: meer dan ik verdien,
 
een koele bries, een korte medicijn.
 
Ik zal weer zijn dezelfde die ik was
 
vóór ik je kende, en toch, in dit moment,
 
wil ik geloven dat dit smal terras
 
de Wereld is, en zelfs der Wereld end.
 
 
 
Laat heden hierin alles zijn vervat,
 
dat ik je vriend heet en jij mijn vriendin:
 
de lucht is grijs - geef het de purpren zin
 
die zoiets vroeger in Italië had!
 
Wij zijn vereend maar even wijs en weten:
 
een woord weegt lichter dan een duiveveer -
 
als 'k ‘liefde’ zei, zou ik kunnen vergeten
 
dat je me zei: ‘O, liefde komt één keer’...?
 
 
[p. 603]
 
Wees niet bezorgd voor deze bijna-liefde;
 
zij gaat voorbij: als alles wat ons griefde -
 
geneest of sterft, na meer of minder strijd.
 
'k Zeg ‘liefde’ toch. 't Is niet als de andre keren;
 
ook niet als de Ene! - dit is geen verwijt.
 
Het uur is vol van al wat ‘kan verkeren’,
 
de lucht is vaal en pijnlijk uitgespreid:
 
ik speel het woord dat eertijds harten kliefde
 
in vriendschap uit tegen je ledigheid.2386

Wat bedoelde Du Perron met die ‘ledigheid’? Het is zeer begrijpelijk dat Bep de Roos na het verlies van haar moeder en de verdediging van haar proefschrift in een zwart gat was gevallen en geen behoefte voelde om zich meteen in een nieuwe verhouding te storten. Bovendien was zíj nu de steun en toeverlaat van haar vader, want Bob was getrouwd en had het ouderlijk huis verlaten. Du Perron wilde daar niet van weten en eiste haar op, met alle zelfzucht van zijn in de kolonie gevormde temperament. Hij voelde zich daartoe gerechtigd, immers, hijzelf leverde zich ook geheel en al uit. Zo schreef hij op 26 oktober 1931: ‘Houd van me, zooveel je kunt. Heb vertrouwen in me, niet in mijn vermogens [...] maar in dit eene gevoel, dat ikzelf alleen maar onderga: dat je alles voor mij bent.’ Hoezeer leek Du Perron hierin niet op zijn moeder, het verschil zat alleen hierin, dat híj zijn houding wist te rechtvaardigen in eindeloze zelfreflecties en verbale constructies. Hersenspinsels die ook laten zien hoe eenzaam hij zich al die jaren had gevoeld. Hij zag zijn liefde voor Bep als ‘de revanche’ die het leven hem gaf van een partij die hij op zijn tweeëntwintigste niet tot een goed einde had kunnen brengen.2387

Bep de Roos was lief en beminnelijk, maar gaf zich niet zo gauw gewonnen. Maandenlang schreven zij brieven aan elkaar met de aanhef ‘Beste Eddy’ en ‘Beste Elisabeth’ (Du Perron had al meteen in het begin verklaard dat hij haar onmogelijk ‘Bep’ kon noemen). Op 12 juli 1931 kwamen Menno en Truida ter Braak een weekje op Gistoux logeren. Voor Bep was dat een mooie gelegenheid om eindelijk in te gaan op Eddy's uitnodiging voor een bezoek aan het château. Op dinsdag 8 juli 1931 kondigde ze aan dat ze maandag zou arriveren op het Brusselse station Quartier Léopold. Als Eddy en Menno haar dan van de trein haalden, konden ze ijs gaan eten in de stad. In afwachting van haar komst vrat Du Perron zich op van de zenuwen. Hij trachtte zijn zinnen te verzetten door te lezen in de ro-

[p. 604]

man A high wind in Jamaica van Richard Hughes, maar hij kon Bep niet uit zijn gedachten bannen. Het hoofdpersonage in deze roman, de welgemanierde Emily, had wel wat van Bep. En hijzelf was dan een van die ‘kleine creolen’, die altijd maar onwelvoeglijke onderwerpen ter sprake bracht. Hij vermande zich: hij moest nu zijn gast vooral niet voor het hoofd stoten.2388

Bep kwam en vond Eddy's moeder direct uitgesproken onsympathiek, maar tactvol als ze was, hield ze die indruk voor zichzelf.2389 Mevrouw Du Perron op haar beurt was niet erg gecharmeerd van Elisabeth de Roos: zo'n geleerde vrouw, die zo keurig praatte, je kreeg er nauwelijks contact mee.2390 Nee, dan Annie Batten, die altijd klaarstond om te helpen, daar had je wat aan!2391

Eddy du Perron heeft Bep een eindweegs begeleid naar Parijs, waar ze had afgesproken met haar vader.2392 Onderweg hebben ze zich verpoosd in Namen en in het tussen Parijs en Compiègne gelegen Senlis. In Senlis werd Du Perron verrukt door de uitdrukking op haar gezicht die te maken had met ‘het lieve hoekje’ in haar lippen.2393 ‘Senlis et Namur’ - het werd zijn devies, zijn ‘tooverformule’:

 
‘Namen en Senlis’,
 
Ziehier mijn devies:
 
Als mijn hart, rijpe vrucht,
 
Van liefde versmacht,
 
Werpt de wind het wel toe
 
Wat lief is en zacht!2394

Een paar dagen nadat Bep was vertrokken, gingen ook Menno en Truida terug naar Nederland. Bep had beloofd om op de terugweg uit Frankrijk langs Gistoux te komen, maar ze was er te moe voor.2395 Du Perron bleef achter met zijn moeder en zijn stapel Costeriana en voelde zich eenzaam en verlaten.2396 Bep reageerde prompt op ‘de noodkreet die [hij] vanuit [zijn] afgrijselijke tweeëenzaamheid met Coster’ slaakte.2397 Vanaf dit moment werden haar brieven langer en straalden ze ook meer warmte uit. Eddy gaf zich helemaal bloot en ging uitgebreid in op Beps karakter. Hij betrad het strijdperk der liefde. Tot Beps ‘vijandige eigenschappen’ rekende hij haar ‘reeële, “Engelsche” distinctie’, haar ‘uiterlijke sloomheid’ en haar ‘afkeer van “polemiek”, ook in het leven’. Tot de ‘vriendschappelijke eigenschappen’ hoorde haar ‘gevoelige intelligentie; dat wat ik “onhandigheid” noemde (en wat in mij direct een groot vertrouwen opwekt)’ en ook haar ‘meer dan gewone vrouwelijke tact tegenover anderen’.2398

[p. 605]

Overigens was deze Lancelot niet zo alleen als hij zich voelde. Op 22 juli had hij in Brussel zijn Indische vriend Paul Beynon weergezien, die langere tijd in Europa zou blijven.2399 Verder werd Gistoux overvoerd met Indische familieleden, die nu het nog kon de sterk vermagerde oude dame kwamen opzoeken.2400 De hele zomer was het één melange van Indische gasten en literaire vrienden. Op 1 augustus kwam Ter Braak weer, na enkele dagen gevolgd door Bouws. Op 8 augustus was het zo druk op Gistoux dat Du Perron met hen beiden een goed heenkomen zocht naar de Ardennen.2401 In de derde week van augustus was Marsman te gast.2402 Du Perrons conversatie met zijn vrienden draaide voornamelijk om de reorganisatie van De Vrije Bladen en de plannen voor een nieuw tijdschrift. Intussen werkte hij gestaag door aan zijn Uren met Dirk Coster, dat hij op 27 augustus voltooide, een dag voor de zevenenzestigste verjaardag van zijn moeder.

Intussen had Elisabeth de Roos hem sinds 6 augustus niet meer geschreven, ondanks zijn fraaie antwoordbrief, die hij op zijn Janiaans was begonnen met ‘Lieve en geachte Elisabeth!’.2403 Had hij soms iets miszegd? Ze hadden nog wel afgesproken dat hij in september bij haar zou komen logeren. Misschien deed hij er goed aan wat afstand te bewaren. Dus schreef hij zijn ‘Beste Elisabeth’ op 29 augustus:

‘Je zwijgt zoo lang en zoo volkomen, dat ik me wel verplicht zie je nog eens lastig te vallen. De kwestie is dat ik 4 Sept. naar Holland ga, in de eerste plaats naar Amsterdam en Bergen, want Willink moet 8 Sept. reeds naar Italië, en als ik eenmaal in Amsterdam ben, wou ik maar meteen met het Noorden afrekenen. Ik wou je nu voorstellen om 4 Sept., d.i. aanstaande Vrijdag, even aan den trein te komen, tenzij het je erg derangeert. Ik geef je dan het lijk van Coster, dat ik [in mijn] koffer zal meevoeren, zoodat je het op je [gemak] zult kunnen bestudeeren; en verder spreken we dan beter af, wanneer ik in Voorburg kom - als ik nog mag komen. Vind-je dit zelf niet het beste? De trein stopt een minuut of tien in den Haag, en ik zal gebrild uit het raam gaan hangen; misschien kan jij het ook combineren met een serie boodschappen of een bezoek in dezelfde buurt? Maar als ik erg lastig ben, dan maar per brief. Ik denk dat ik tegen 10 September in Den Haag terugkom en er dan een week blijf, d.w.z. ik moet daarvan nog een paar dagen zijn in de buurt van Slauerhoff, d.i. wschl. in Scheveningen. Bovendien, ik wou hier een heelen tijd uit zijn. Ik geloof dat we alles veel beter even kunnen bepraten en ik ben er ook op gesteld dat je
[p. 606]
Coster leest en, aan den anderen kant, wou ik er niet overal mee rondreizen, naar Amsterdam, Bergen, enz. (als er een “enz.” mocht zijn); ik ben nu wel èrg blij dat ik ermee klaar ben, en als jij het gelezen hebt, draag ik het af aan Bouws. Het was, in de laatste rondes vooral, een sinistere bezigheid, deze monoloog, weet je; ik heb een mooie ondertitel bedacht, het zal heeten:
uren met dirk coster
(Een Tegenstem)
Vind je dat niet mooi?
Op mijn andere vragen krijg ik wschl. geen antwoord, dus: adieu, demonie! Ik hoop tot spoedig ziens, anders tot spoedig lezens.’

Op 1 september reageerde Bep ‘in vliegende haast’. Kennelijk had Eddy haar laatste brief, waarin zij àl zijn vragen had beantwoord, niet ontvangen. Wegens het jubileum van haar vader kon ze op het opgegeven tijdstip niet aan het station komen, maar Eddy kwam dus logeren, ‘dat is plezierig’. Laat maar horen wanneer! Du Perron reageerde per kerende post: jammer dat hij haar eerdere brief niet had ontvangen, ‘want ik heb erg op je antwoord gewacht. Ik ben je weet niet hoè dankbaar dat ik bij je mag logeeren. Ik heb de laatste dagen allerlei ellendigs doorgemaakt en heb absoluut behoefte om er uit te zijn. En jouw Angelsaksische rust is misschien wel wat mij op het oogenblik meer dan wat ook aantrekt.’2404 In een naschrift vroeg hij echter of hij ‘eigenlijk niet ontzettend lastig [was] met zoo gretig op je uitnoodiging in te gaan? Als het ook maar even niet uitkomt voor je, zeg het dan gerust.’

Beps spontane brief moet Du Perron meer zelfvertrouwen hebben gegeven. Na zijn noordelijke programma te hebben afgewerkt, kwam hij op 8 september aan in Den Haag. De dag erna woonde hij ten huize van Zijlstra in Rotterdam de oprichtingsvergadering van het tijdschrift Forum bij, waarop Bouws werd aangesteld als gehonoreerd redactiesecretaris.2405 Du Perron gaf zijn vrienden het adres van dr. De Roos op, maar kon nog niet zeggen hoe lang hij in Nederland zou blijven.2406 Elisabeths Angelsaksische rust wachtte hem... Hij stevende nu recht op zijn doel af en Bep reageerde niet afwijzend. Op een avond in de bioscoop nam hij haar hand, sereen liet zij het toe en hun verhouding raakte in een stroomversnelling. Ruim drie maanden nadien zou Du Perron haar schrijven: ‘[...] je weet niet half hoezeer je me hebt “gered”. - En anders was het misschien volkomen waar geworden, dat: “ik zal weer zijn dezelfde die ik was, vóór ik je kende” - en jij zou nu voor mij zijn: een lievere, maar tenslotte ook voorbije “mogelijkheid”.’2407

[p. 607]

Gelukkig liep het anders: zij werden het snel met elkaar eens. Du Perron zou Bep tot zijn vrouw nemen, maar eerst diende hij van Simone te scheiden.2408 Op 16 september 1931 ging hij terug naar Gistoux om zijn moeder als eerste op de hoogte te stellen. De dag erna schreef hij Bep: ‘Ik geloof dat het moeilijkste nu wel achter den rug is. Gisteravond om half elf eerst was ik hier; vanmorgen heb ik met mijn moeder alles besproken. Zij is heel redelijk en begrijpend. Ik vertrek Maandag a.s. van hier, met den trein van 1 uur ongeveer van de Midi. [...] Een ander briefje is nu zeker onnoodig? Ik voel mij nog steeds als een erg lucide slaapwandelaar, maar jij gaat naast me, jij verlaat me geen oogenblik. De wereld blijft zóó verdeeld: alle anderen aan den eenen kant, jij aan den andere.’

Terug in Voorburg kwam Du Perron meteen in actie: hij zou zich voorlopig in Den Haag vestigen om afstand te nemen van Simone en in alle vrijheid voorbereidselen te treffen voor de scheiding. Op 30 september 1931 betrok hij een gemeubileerde kamer in de Van Imhoffstraat 16, bij een Duitse mevrouw met een neurasthenische echtgenoot, die luisterde naar de naam Hoogewerff.2409 Naast hem woonde een oude Oostenrijker en onder hem een Indischman met een Russische vrouw. Holland-hater Greshoff dacht er het zijne van, maar Du Perron verdedigde Den Haag, dat voor hem ‘vol lieve plekjes’ was. En dan, voegde hij er provocerend aan toe: ‘ieder oord is mij tenslotte liever dan dat karakterlooze Brussel, waar ik beroerd van word als ik er maar doorrijd’. Na al die ellendige Brusselse huurappartementen zou híer zijn leven beginnen!

2319Vw v, p. 5-19.
2320Brieven ii, p. 295 (11-10-1930 aan F. Hellens).
2321Brieven ii, p. 395 (20-1-1931 aan C. van Wessem).
2322Brieven ii, p. 459 (5-3-1931 aan H. Marsman).
2323Brieven ii, p. 466 (10-3-1931 aan G. ter Braak).
2324A. Roland Holst aan J. Greshoff, 11-3-1931 (coll. lm).
2325Brieven iii, p. 31 (9-4-1931 aan A. Roland Holst).
2326Idem, p. 32.
2327Vw iii, p. 434; Hlvh 1996, p. 350.
2328Vgl. Vw iii, p. 435-436; Hlvh 1996, p. 352.
2329Brieven iii, p. 31-32. In maart 1931 hadden de artsen gevreesd dat mevrouw Du Perron zou overlijden.
2330Bw i, p. 86 (26-4-1931).
2331Brieven ix, p. 58 (25-4-1931 aan G. Burssens); Brieven iii, p. 59-60 (6-5-1931 aan H. Mayer).
2332Vw iii, p. 436-437; Hlvh 1996, p. 352-353.
2333Mededeling van Emmy F. Hasan-Crone, Sukabumi, 15-5-1985. Plered is een dorp in de buurt van Poerwakarta dat bekend staat om zijn aardewerk. In Brieven vii, p. 180 n 4, is het ten onrechte geïdentificeerd als ‘een mondaine vakantieplaats in de bergen bij Malang’.

2334Ward Ruyslinck, Valentijn Van Uytvanck. Tekenaar zonder vaderland, Brussel & Den Haag: Manteau 1977, p. 11, 16-17. Van Uytvanck nam op 27-10-1930 zijn intrek in een woning in de Keyenveldstraat te Elsene.
2335Zie: Snoek, ‘E. du Perron door vrienden geportretteerd’, p. 56-57.
2336Foto coll. mr. A.E. du Perron.
2337Vgl. Brieven ii, p. 288 (4-10-1930 aan C.J. Kelk).
2338Brieven iii, p. 58.
2339Deze anekdote moet waarschijnlijk in 1931 worden geplaatst. Gesprek van J.H.W. Veenstra met M.B.B. Nijkerk, 26-11-1975 (Veenstra-archief, coll. lm).
2340Gesprekken J.H.W. Veenstra met E. Bouws, Amsterdam, 10-2-1970 en 13-2-1974 (Veenstra-archief, coll. lm).
2341Gesprek J.H.W. Veenstra met A.C. Willink, Amsterdam, 13-7-1970 (Veenstra-archief, coll. lm).
2342Vgl. Brieven ii, p. 390 (16-1-1931 aan J. Greshoff): ‘De groeten maar weer “om je heen”, met immer de uitgesproken predilectie voor Kennie.’
2343Gesprek van J.H.W. Veenstra met G. ter Braak, 6-4-1976 (Veenstra-archief, coll. lm).
2344Brieven ix, p. 53 (27-1-1931 aan E. Bouws).
2345E. du Perron aan E.G. de Roos, 26-10-1931.
2346Gesprek van J.H.W. Veenstra met E.G. du Perron-de Roos, 3-7-1969 (Veenstra-archief, coll. lm).
2347Meer informatie over Fred Batten is te vinden in: Scheffers, Om het behoud van een klimaat. Fred Batten 1910-1980.
2348Ongedateerde (jaren zeventig) aantekeningen van Fred Batten bij de brieven en briefkaarten van E. du Perron aan hem. Editie-archief Brieven van E. du Perron, lm. Over deze eerste ontmoeting heeft Batten ook een andere herinnering geschreven: ‘Een tentoonstelling met gevolgen’ (lm, b 284, onverwerkt, in enigszins gewijzigde en verkorte vorm opgenomen in Deze Week in Den Haag, jrg. 5, nr. 22, 1942, p. 3, onder de titel ‘Herinnering aan een tentoonstelling. Couperus geëerd door de jeugd’). In deze versie worden andere accenten gelegd: ‘Op een andere middag trad een kordate kleine figuur binnen, die mij een hand als een vuist gaf, een grote fok opzette en met de blik van een rechercheur de portretten van Couperus opnam. Wij hadden onmiddellijk een twist over het werk van Couperus en besloten elkaar toch 's avonds in de Bagatelle te ontmoeten. Eerst later realiseerde ik mij dat ik kennis had gemaakt met Du Perron.’ Dat Batten pas later erachter kwam met wie hij had gesproken, klinkt onwaarschijnlijk, maar dat de ‘levendige discussie’ in werkelijkheid een ‘twist’ was, lijkt zeer aannemelijk.
2349Zie: Brieven ii, p. 458 (4-3-1931 aan F.E.A. Batten); Van Straten, ‘Fred Batten, schildknaap van Forum’.
2350Zie: Brieven iii, p. 42-43 (20-4-1931 aan F.E.A. Batten).
2351‘Wij spelen met de generaal, / zijn grijnslach stut onze betogen, / totdat een dikke tranenstraal / plotsling ontsprongen aan onze ogen / hem overstroomt, en wij bedrogen / staan met altijd dezelfde kwaal, / en taal noch teken uit den Hoge. // De dag na Hampton Court / 26 Febr. 1931.’ (Coll. Krijn ter Braak, Muiderberg.) Deze opdracht, met verwijzing naar ‘de generaal’ uit het vijfde hoofdstuk van de roman, is een indicatie dat DP wel degelijk oog had voor de ‘psychogene verschijnselen van het boek’. Vgl. Hanssen, Sterven als een polemist, p. 37, waar wordt beweerd dat ‘geen van Ter Braaks vrienden’ die zou hebben opgemerkt. DP had enige technische aanmerkingen, maar was toch zeer positief over de roman, die hij van Europees niveau vond. Zie: Brieven ii, p. 494 (31-3-1931 aan C. van Wessem).
2352Vgl. Hanssen, Sterven als een polemist, p. 52-67.
2353Bw i, p. 15-16 (31-12-1930).
2354Zie: Hanssen, Sterven als een polemist, p. 59-61.
2355DP aan M. ter Braak, 21-3-1931 (coll. lm, niet in Bw). Du Perron schrijft onder meer: ‘Ik blijf op de “huid” speculeeren, als het dàt hier is, is alles niet verloren. Toch lijkt het me een verdomd beroerd iets om de zaak met zoo weinig illuzie te beginnen. [...] Bouws heeft mij uitstekend uitgelegd hoe de positie van het meisje is: haar tegenwoordige familie, de groote horizon van het “Frau Doctor” zijn, voor een Duitsche wschl. dubbel belangrijk, enz. enz. Het is natuurlijk intens beroerd, voor haar en voor jou, en de bedreiging met zelfmoord is natuurlijk in zoo'n geval direct aan de orde, maar tòch!...’ Vgl. Brieven ii, p. 470 (17-3-1931 aan G. ter Braak): ‘[...] is er geen oplossing te vinden, om dit huwelijk niet te laten doorgaan?’
2356Hanssen, Sterven als een polemist, p. 66-67.
2357Brieven iii, p. 34 (10-4-1931 aan G. ter Braak). Elke vergelijking van Gerda met Simone wierp DP verre van zich: Simone was argeloos en miste elke vorm van berekenend gedrag. Elke verhouding tussen twee mensen is in zijn visie ‘een kwestie van bizondere karakters’, dus vergelijkingen zijn moeilijk te maken. In Sterven als een polemist, p. 69, waagt Léon Hanssen wel de vergelijking tusen Simone en Gerda: beider leven is kapotgemaakt door de man die hen trouwde, respectievelijk wilde trouwen. Deze politiek correcte visie, in overeenstemming met de tegenwoordig zo populaire slachtoffercultuur, treft mij als tamelijk larmoyant, zeker in het geval van Gerda Geissel.
2358DP aan M. ter Braak, 5-4-1931 (coll. lm; deze passage ontbreekt in de Bw). Bouws had dit aan Du Perron gerapporteerd.
2359Brieven ii, p. 466-467 (10-3-1931 aan G. ter Braak).
2360Zie: Brieven iii, p. 41, 91, 164 (19-4; 1-6; 7-8-1931 aan G. ter Braak).
2361De Brieven van Du Perron bevatten echter niet alle brieven die hij Truida heeft geschreven. Zij heeft tien brieven niet afgestaan wegens de intieme aard ervan (gesprek J.H.W. Veenstra met G. ter Braak, 8-1-1976).
2362Du Perrons bewerking kwam in 1932 uit bij Boucher in Den Haag onder de titel Het zijden harnas. Eerder was het als ‘Van de drie ridders en het hemd’ gepubliceerd in De Vrije Bladen van maart 1931 (p. 84-91). Het verhaal gaat over een ridder die evenals twee andere heren verliefd was op een voorname gehuwde dame, maar hij nam als enige haar uitdaging aan om gekleed in een zijden hemd in het strijdperk te treden. Na de strijd, overdekt met wonden en danig verzwakt, zendt hij de dame zijn bloedige hemd, haar smekend om het op haar beurt aan te trekken uit liefde voor hem. De dame voldoet aan dit verzoek, draagt het hemd tijdens een feestmaal en trotseert de afkeurende blikken van haar gasten, terwijl haar echtgenoot doet alsof hij niets ziet. De schrijver stelt tot slot de vraag wie er groter moed bezat: de ridder die zijn ziel en lichaam blootstelde aan de grootste gevaren of de dame die zijn bloedige hemd aantrok om hem te eren, zich daarmee prijsgevend ‘aan diepste vernederingen’.
2363De correspondentie tussen E. du Perron en Elisabeth de Roos is niet volledig bewaard. Vooral van Elisabeth de Roos ontbreken vele brieven, wat erop kan wijzen dat zij voor haar dood een schifting heeft gemaakt.

2364Mijn gegevens zijn grotendeels afkomstig uit: Mars, Elisabeth de Roos. Schrijfster in de schaduw. Tevens ontleen ik enige details aan een gesprek dat ik had met Elisabeths neef mr. F. Simons (Voorburg, 19-12-1993). Zie ook: Snoek, ‘Dank voor uw lieve inval’.
2365Zie: [F. ter Gast,] ‘Dr. J.R.B. de Roos †. Zijn werkzaamheid als kunstenaar’, in: Het Vaderland, 11-9-1934.
2366Zie: Brieven ix, p. 133 n 2.
2367Volgens Petra Mars (Elisabeth de Roos, p. 11) raakte zij tijdelijk betrokken bij deze toneelgroep. Zo vraagt ze op 14-1-1927 aan Jan Engelman of hij een toneelstuk van het Vlaamsche Volkstooneel zou kunnen plaatsen in het tijdschrift De Gemeenschap.
2368Zie hoofdstuk 32, noot 20.
2369Mary Dresselhuys aan mij, 24-5-1998. Volgens Georges Staal (gesprek van 16-5-1999) schitterde Johan de Meester op het toneel graag in monologen. Hij had een wat feminiene uitstraling.
2370Mars, Elisabeth de Roos, p. 12-13.
2371Het bestaan van een liefdesrelatie met Binnendijk is niet aannemelijk. In de correspondentie tussen Bep de Roos en Eddy du Perron komt dit punt ook niet naar voren. Duidelijk blijkt dat DP Binnendijk allerminst apprecieert, maar van (retrospectieve) jaloezie is geen sprake.
2372In een brief van 26-10-1931 aan D.A.M. Binnendijk stelt Elisabeth de Roos dat literatuur en vriendschapgevoelens niet gemengd moesten worden, maar Binnendijk dacht daar anders over. Bovendien zou de vriendschap weldra nog meer bekoelen onder invloed van de factor Du Perron. Zie: Mars, Elisabeth de Roos, p. 17, 91.
2373Elisabeth de Roos, Het essayistisch werk van Jacques Rivière, Amsterdam: H.J. Paris 1931. Haar promotor was prof. Gallas. In het voorwoord bedankt zij tevens prof. Salverda de Grave en prof. Guilhou.
2374Deze passage is niet opgenomen in de Briefwisseling.
2375Sterckx deed het daarna voorkomen alsof DP hem had getrapt. Vgl. Vw iii, p. 412-414; Hlvh 1996, p. 333-335. DP was vermoedelijk niet zo onschuldig als in Hlvh wordt gesuggereerd. Immers, in een brief aan Greshoff (6-12-1932, Brieven iii, p. 496) schrijft hij dat het aangezicht van Sterckx door hem was ‘gemaltraiteerd’. Op 19-12-1931 werd Du Perron door het gerecht in Nijvel veroordeeld tot ‘50 frs. boete voor de klappen en 26 frs. voor bedreiging, dus 76 frs. x 7 en 2000 frs. schadevergoeding voor werkeloosheid en reparatie van de averij. En de helft van de kosten, dus alles bij elkaar een goede 3000 frs.’ (18/20-8-1931 aan E.G. de Roos.) Ik dateer de strijd met Omer Sterckx omstreeks mei 1931, op grond van: Brieven iii, p. 68 (9-5-1931 aan J. van Nijlen): ‘Waarschijnlijk kom ik je halen; als de auto loopt en de chauffeur niet ontslagen is’; idem, p. 111 (15-6-1931): ‘En nu hebben we nog steeds geen chauffeur.’ Op 28-7-1931 (Brieven iii, p. 159) deelt DP aan Van Wessem mede: ‘Mijn nieuwe chauffeur is een snoes.
2376Vgl. Brieven iii, p. 76, 91 (15-5 en 1-6-1931); Van der Vegt, A. Roland Holst, p. 299. Holst kwam op 16 mei en keerde terug na het pinksterweekend (22 t/m 24 mei).
2377Hij zegde Marsman toe dat hij diens novelle Vera zou omwerken, en Marsman zou een nawoord schrijven voor Tegenonderzoek, de derde bundel ‘Cahiers van een lezer’. Vgl. Brieven iii, p. 115-116 (16-6-1931 aan H. Marsman); Marsman, Vijf versies van ‘Vera’.
2378Bw i, p. 99 (1-6-1931).
2379Idem, p. 99; Brieven iii, p. 91 (1-6-1931 aan G. ter Braak).
2380Liefde met Jane, z.p. [1984], De Minotaurus, v.
2381Idem, p. 2-3. H. Wada is het fictioneel alter ego van Menno ter Braak.
2382Er waren twee mogelijkheden: werken voor uitgever Stols of voor een internationaal bureau van kunstfoto's en publiciteit, dat gedreven werd door een Rus van joodse afkomst, Stein-Sapir, die bekend stond onder de naam Sacha Stone. DP aan E.G. de Roos, 17-6-1931; hij raadt Elisabeth de Roos aan om op 20 of 21 juni in Brussel te verschijnen, want dan is Stols terug. Mogelijk is Elisabeth de Roos op 20 juni in Brussel gekomen, maar niet in Gistoux. Er zijn geen brieven bekend van DP die geschreven zijn tussen 20 en 25 juni 1931; wellicht heeft hij in deze periode serieus werk gemaakt van Bep.
2383Liefde met Jane, p. 4.
2384Van Straten, ‘Fred Batten, schildknaap van Forum’, p. 25.
2385Dagboekaantekeningen, 23-11-1931.
2386‘Somewhere’, in: Forum, jrg. 1, nr. 1, [november 1931,] p. 52. Met wijzigingen in de interpunctie in: Vw i, p. 109. In een brief van 26-7-1977 aan de redactie van de Brieven van Du Perron dateert Fred Batten dit gedicht op mei 1931; deze datering kunnen we met een korreltje zout nemen, want Batten plaatst Du Perrons eerste ontmoeting met Elisabeth de Roos in mei 1931. Wel interessant is zijn herinnering, dat Du Perron zijn ode ‘Somewhere’, op het laatste couplet na voltooid, ‘op het terras van Café Riche, zeer zelfverzekerd, reciteerde’ aan Batten zelf en aan Annie Batten-Rijpstra. Het terras komt ook voor in de zevende regel van het gedicht.
2387DP aan E.G. de Roos, 12-11-1931.
2388Dagboekaantekeningen, 12-7-1931.
2389Gesprek J.H.W. Veenstra met E.G. du Perron-de Roos, 22-3-1971 (Veenstra-archief, lm). Veenstra noteert: ‘Zij had geen kontakt met haar en heeft dat later ook nooit gekregen.’ Zij had beloofd op haar terugweg Gistoux opnieuw aan te doen, maar in een brief van 20-7-1931 meldt zij dat ze erg moe is en de zesentwintigste meteen door naar huis gaat, ‘om daar de zaken weer een beetje op gang te krijgen’.
2390Vgl. Walraven, Brieven, p. 653: ‘Eddy [...] met zijn tweede, die bij de oude mevrouw niet in den smaak viel. “Zoo'n geleerde vrouw”, zei ze.’
2391DP bracht Annie Batten-Rijpstra op 15-6-1931 naar Gistoux, samen met Simone. Op 27 juni was Annie, op verzoek van mevrouw Du Perron, nog steeds in Gistoux, ‘om te helpen en gezelschap te houden’. Op 7 juli was zij vertrokken, maar eind juli was zij even terug, evenals op de verjaardag van mevrouw Du Perron, op 28 augustus, tot enkele dagen daarna. Ook op foto's uit die zomer komt Annie Batten voor. Daarna verdween zijmin of meer uit het zicht, totdat zij eind april 1932 in het Haagse Rode-Kruisziekenhuis werd opgenomen, waar zij werd behandeld voor een geslachtsziekte. Zij stierf begin juni 1932. Zie: Brieven iii, p. 110, 125, 134, 159, 181, 189, 283, 305-306.
2392Dagboekaantekeningen van DP, 12-7-1931; DP aan E.G. de Roos, 20-7-1931. Waarschijnlijk gingen ze met de auto, met chauffeur Victor aan het stuur.
2393DP aan E.G. du Perron-de Roos, 1/2-4-1934.
2394Vrije vertaling van het rijm van een onbekende dichter, dat DP citeert in zijn brief aan E.G. de Roos van 26-12-1931: ‘Senlis et Namur', / Voilà ma devise: / Lorsque, fruit trop mûr, / Mon coeur agonise, / C'est ce que la bise / Lui jett' de moins dur!’
2395E.G. de Roos aan DP, 20-7-1931. Stellig heeft DP al rond deze tijd zijn liefde verklaard (bijvoorbeeld tijdens het uitstapje naar Namen). Maar toen hij ook bleek te willen trouwen, heeft Elisabeth de Roos daar nog lang over moeten nadenken: ‘Zij wilde geen overijlde stap doen en was ook niet direkt volledig door hem geïmponeerd.’ (gesprek J.H.W. Veenstra, E.G. du Perron-de Roos, 3-7-1969).
2396DP aan E.G. de Roos, 28-7-1931.
2397E.G. de Roos aan DP, 30-7-1931. ‘Uren met [grote denkers]’ was een bestaande reeks.
2398DP aan E.G. de Roos, 9-8-1931.
2399Opdracht in Voor kleine parochie: ‘Voor Paul Beynon, herinnering aan een hartelijk wederzien. / (Kangean-Brussel, 1920-1931) / Eddy. / 22 Juli’ (coll. H.C. Beynon, Amstelveen).
2400Oma Britt, de moeder van zijn schoonzus Erna van Polanen Petel-Britt (Brieven iii, p. 159), en zijn neefjes Eddy en Ernest van Polanen Petel (opdracht in Een voorbereiding (1931): ‘Voor Eddy en Ernest, / mijn neven, / deze “roman van een jeugd”, / als afschrikwekkend / voorbeeld. / EduP. / Gistoux, / Aug. '31.’ (Coll. R. Breugelmans, Leiden.)
2401Brieven iii, p. 163-164 (6-8-1931 aan G. ter Braak). Bouws bleef van 8 tot 16 augustus 1931.
2402H. Marsman aan J. Engelman, vanuit Gistoux, 22 en 26-7-1931 (coll. lm).
2403DP aan E.G. de Roos, 9-8-1931.
2404DP aan E.G. de Roos, 2-9-1931.
2405Vgl. Brieven iii, p. 190 (10-9-1931 aan J. Greshoff).
2406Brieven iii, p. 191-192 (8-9-1931 aan C. van Wessem).
2407DP aan E.G. de Roos, 18-12-1931.
2408Gesprek van J.H.W. Veenstra met E.G. du Perron-de Roos, 3-7-1969.
2409Brieven iii, p. 195 (2-10-1931 aan J. Greshoff).