26 J. Gans [aan E. du Perron]113: Den Haag, 5 maart 1935
In de eerste plaats, beschouw dit als een psychologische uiteenzetting! Wanneer je ook nog een politieke argumenteering van het besluit, dat uit deze uiteenzetting voortvloeit, wil hebben, dan zal ik die nog trachten te maken, hoewel me dat moeilijk zal vallen. Het is noodzakelijk, dat ik hier vlug mee voor den dag kom, omdat je dan begrijpen zult, dat ik voor de politiek niet deug, waar iemand die voortdurend door interne complicaties, en die zullen blijven bestaan zoolang ik besta, geremd wordt, in een politieke groep alleen maar saboteerend werken kan, alle goede bedoelingen en eventueel inzicht ten spijt.
De kwestie zit min of meer zoo, dat ik de laatste maanden - misschien wel jaren bezig ben aan 't spelen voor iets of iemand, die ik in werkelijkheid niet ben, of althans maar voor een zeer klein gedeelte. Ik heb werkelijk ernstig getracht, dit kleine gedeelte in me, de mensch met politiek-sociale belangstelling zoo veel mogelijk in me vooruit te helpen en te ontwikkelen en om het grootste gedeelte in me de a-sociale ‘aesthetiseerende’ mensch zooveel mogelijk in me terug te dringen. En dit is niet alleen spel geweest, maar ik heb ook lang daarom gevochten. Ik ben er ten slotte niet in geslaagd. De persoonlijke crisis, die ik de laatste maanden meemaakte heeft me zoo helder als glas getoond, dat men zeer lang probeeren kan zijn werkelijke natuur en aanleg te verloochenen, maar dat deze werkelijke natuur uiteindelijk toch het laatste woord spreekt en zich baan breekt. Een half jaar geleden, schreef ik voor mezelf op toen ik uit Parijs wegging: ‘het moet tenslotte ook mogelijk zijn, in een onmooglijke sfeer te leven’. Het conflict ‘smalle mensch’ - ‘breede mensch’ om deze woorden
gemakshalve maar even te gebruiken, laat zich op den duur niet door een besluit, ook niet door een juiste resolutie over de verandering in de economische constellatie in de maatschappij, uit de wereld helpen. Ik ben helaas niet ongecompliceerd genoeg, om me dit voortdurend wijs te blijven maken. Ik wilde, dat dit wel zoo was, want dit zou me er voor sparen, aan twee kanten te moeten deserteeren, aan twee kanten voor verrader aangezien te worden en aan twee kanten verkoeling teweeg te brengen. Maar het is nu eenmaal onvermijdelijk, zelfs Marx ruimde de menschen nog wel zooveel individualiteit toe, dat hij schreef: ‘de menschen maken hun geschiedenis zelf’. En bovendien ben ik teveel geboren sectariër om me op den duur in een psychologische versöhner-positie thuis te voelen. Als het kan met het proletariaat tegen de bourgeoisie, maar als het moet, desnoods alleen tegen de geheele wereld. Ik heb genoeg van de practische politiek, zelfs van het zeer zuivere standpunt, waarin we op 't oogenblik zijn aangeland. [...]114