Aantekening bij discussie over ‘Ontmoeting met Indonesiërs’
(zie pag. 42 van dit deel)
Het was aanvankelijk mijn bedoeling om zo duidelijk, d.w.z. zo precies als mij mogelijk zou zijn, in te gaan op het stuk van de heer Soeroto, dat men in ons vorig nummer heeft kunnen lezen. Dit hoewel, zoals de heer S. trouwens zelf reeds zei, het gevaar zeker niet denkbeeldig was dat wij, voor het grootste deel althans, langs elkaar heen praatten. Het stuk van de heer S. heb ik met grote belangstelling gelezen, niet het minst om het opene en uitgesprokene ervan; maar waar de schrijver zijn waarheden verkondigde over ‘de’ Indonesiër, lag het niet in mijn rol hem daarop te antwoorden. Ik kan mijn indrukken weergeven, maar verbeeld mij allerminst te behoren tot hen die ‘de’ Indonesiër kennen; ieder indonesisch getuigenis op dit terrein is voor mij dus leerzaam, maar weerhoudt mij van ‘terug-leraren’. Ik had de heer S. iets terug kunnen zeggen over het wonderlijke lijstje van europese schrijvers dat hij zegt te bewonderen, maar mij is gebleken dat dit lijstje door hemzelf ironisch bedoeld werd; dus zo ongeveer alsof men zei: ‘wat mij betreft, mijn grootste schrijvers zijn Homerus, Prick van Wely van het engels woordenboek, Victor Hugo, Bos van de atlas, Dostojevsky, Kleian van het adresboek, en ook nog Schiller en Goethe’. Er is geen enkel bezwaar tegen dat iemand dit zo zegt, als de bedoeling maar duidelijk is.
Met vreugde zag ik mij dus van mijn wederwoord ontslagen door het binnenkomen van de hierachtervolgende antwoorden, emanerend van Indonesiërs. Alleen een Indonesiër kan tegenover een andere Indonesiër zonder aarzelen van mening verschillen over ‘de’ Indonesiër. Wij, niet-Indonesiërs, doen beter naar het debat te luisteren, in de hoop eruit te leren.